332 Dth 4 jaargang 7 december 1987 Hypnotherapie bij anorexia nervosa en boulimie. Een literatuuroverzicht* Johan Vanderlinden & Walter Vandereycken A TTI NG De laatste jaren verschenen diverse publikatics over het bruik van hypnothcrapeutische technieken bij patiënten met anorexia nervosa en boulimie. Dit artikel geeft een overzicht van de literatuur met een kritische evaluatie van de huidige stand van zaken. Het nut van hypnotherapie bij stoornissen wordt slechts in ongecontroleerde gevalsstudies benadrukt. belovend lijkt recent onderzoek in verband met het mogelijk bestaan van een dissociatie-toestand bij boulimie-patiënten. In deze eeuw werden haast alle bestaande therapeutische strategieën en behandelingen met wisselend succes bij anorexia nervosa-patiënten uitgeprobeerd. Sinds 1980 worden ook boulimie-patiënten aan dit soort ’trial-and-error’ -pogingen onderworpen. Aangenomen wordt dat zowel biologische. sociale als psychologische factoren in ge samenhang als pathogene factoren kunnen fungeren bij het staan van de problematiek. Om deze reden bevelen de meeste auteurs een multidimensioneel georiënteerde aanpak aan (zie Garfinkel & Gamer, 1982; Gamer & Garfinkel. 1985; Vandereycken & mann. 1984). Recentelijk introduceerden verschillende auteurs ook hypnose-technieken in het behandelingsprogramma voor deze ten. Verscheidene auteurs lijken hierbij te pretenderen dat hun pak als origineel en Vernieuwend gezien moet worden, terwijl zij goeddeels slechts herhalen wat de Franse psycholoog Pierre Janet hun reeds rond de eeuwwisseling voordeed (zie ook Van der Hart, * Dit artikel is een bewerking van “The use of hypotherapy in the treatment of eating disorders’, dat verschijnt in het ‘International Journal of Eating orders’. Wij danken Onno van der Hart voor zijn uitvoerig commentaar en suggesties bij een eerste versie van dit artikel. J. VANDERLINDEN is klinisch psycholoog en psychotherapeut. DR. w. VANDEREYCKE!’ (psychiater. psychotherapeut en seksuoloog) is o.m. hoofd van de afdeling voor anorexia nervosa van het Universitair trisch Centrum St. Jozef te Kortenberg (B.). waar ook de eerste auteur werk- zaa1n is.
Hypnotherapie hij anorexia nervosa en boulimie 333 1986). Dit moge duidelijk worden uit het hierna volgende beknopte literatuuroverzicht over het gebruik van hypnose bij anorexia)bulimia nervosa. In deze bijdrage trachten we vervolgens de huidige stand van zaken te schetsen en formuleren we tevens enkele kritische tekeningen en aanbevelingen voor het onderzoek en de praktijk van de hypnotherapie bij deze patiënten. Literatuuroverzicht Voor 1975: van Janet tot narco-analyse Rond de eeuwwisseling publiceerde de befaamde Franse psycholoog Pierre Janet enkele prachtige gcvalsbeschrijvingen van patiënten met anorexia nervosa en boulimie (Pope, Hudson & Mialet, 1985). Heel waarschijnlijk was Janet de allereerste auteur die rapporteerde over het gebruik van hypnose bij anorexia nervosa (Janet 1907, 1919). Hij benadrukte het belang van gedissocieerde ‘idées fixes’ in de etiologie van de anorexia nervosa. Het begrip dissociatie betekent voor Janet het ontsnappen van een bepaald idee (idéc fixe) of zelfs een complex geheel van denkbeelden met bijhorende gevoelens aan de controle en soms zelfs de kennis van het persoonlijke bewustzijn (voor een lijke samenvatting van Janets theorie en therapeutische aanpak, zie: Van der Hart, 1986; Haule, 1986). De ontsnapte of gedissocieerde dachte gaat zo een zelfstandig leven leiden en heeft bij de anorexia nervosa tot gevolg dat de patiënte bijvoorbeeld vrijwillig en kig elk voedsel weigert. Aan de oorsprong van dergelijke cieerde ‘idées fixes’ liggen, aldus Janet, een constitutionele factor en heftige emoties naar aanleiding van één of andere traumatische ring. Wegens een constitutioneel bepaalde zwakheid gaan deze tiënten dergelijke traumatische ervaringen en gevoelens uit het wustzijn dissociëren. Janet gebruikt hypnose (of ‘kunstmatig bulisme’) om deze gedissocieerde toestand weer op te wekken voornamelijk bij de hysterische patiënten die bijzonder suggestibel en dus gemakkelijk hypnotiseerbaar waren. Aangezien Janet de meeste anorexia-nervosapatiënten als hysterisch bestempelde (zie bijv. Janet, 1907. 1911) gebruikte hij ook hier vaak hypnose om een de toestand op te wekken om zo de idée fixe die aan de anorexia vosa ten grondslag ligt, te detecteren. Interessant is onder andere nets gebruik van de substitutietechniek waarmee hij tijdens de nose de ‘idées fixes’ probeert te dissociëren door bijv. bepaalde derdelen van de idée fixe te veranderen waardoor het gehele systeem getransformeerd wordt. Aan andere patiënten suggereert Janet eerst
334 Dth 4 jaargang 7 december 1987 onder hypnose te eten en geeft hij de posthypnotische suggestie dat zij zich na de sessie normaal zullen voelen en gedragen. De uiteindelijke doelstelling van Janets hypnotherapie was om via het ontrafelen en manipuleren van deze idées fixes ‘la synthèse mentale’ te bevorderen. Het lijkt ons verantwoord te stellen dat Janet wellicht gezien kan worden als de eerste therapeut die patiënten met anorexia nervosa met hypnose behal)delde. Bovendien behoorde hij ook tot de eerste psychotherapeuten die cognitief herstructureren als techniek toepaste. Drie decennia na Janets publikaties beschreef Birnie (1936) een succesvolle behandeling met hypnose bij anorexia nervosa. Weer tien jaar later rapporteerde Brenman (Brenman & Knight. 1945; Brenman & Gill, 1947) de casus van een veertienjarig anorectisch meisje met uitgesproken hyperactiviteit (zij had de drang om aanhoudend te springen), die erg veel baat had bij hypnotherapie. Tijdens hypnose werden er directe suggesties gegeven om de hyperactiviteit te deren en indirecte suggesties om op een prettige manier in gewicht aan te komen. Het succes van de behandeling werd door de auteur voornamelijk toegeschreven aan het feit dat hypnose de heid van de non-specifieke therapiefactoren in de therapeutische tie bevorderde. In dezelfde periode toonden enkele Franse auteurs (Meignant, 1948; Delay, 1949) interesse in het gebruik van narco-analyse, soms in combinatie met elektroshock therapie (Scouras, 1959), als ling voor anorexia nervosa. Men geloofde dat het narcotiseren van de patiënt (met barbituraten) een hypnose-achtige toestand tot stand brengen zou tijdens welke de therapeut de onderbewuste fantasieën van de patiënte kon analyseren; ook zou hij haar suggesties om weer te gaan eten kunnen geven. In de Engelstalige literatuur vonden we één beschrijving van de toepassing van narco-analyse in combinatie met insuline-coma-behandeling (Gotterfeld & Novaes, 1945). In een ander anikel (Davis, 1961) wordt de toepassing van een shockthcrapie bij een twaalfjarig anorectisch meisje beschreven. (De therapeut in dit artikel was gestart met hypnose-sessies.) lyse, insulinecoma’s en elektroshocks zijn in de loop van de tijd der populair geworden. Hypnose is daarentegen aan een ke herwaardering onderhevig. Van 1975 tot 1984: ‘de anorectische fase’ Met uitzondering van enkele experimenten met narco-analyse. voornamelijk in Frankrijk, lijkt het alsof het gebruik van hypnose bij anorexia nervosa na Brenmans bijdragen uit 1945 en 1947 totaal ver-
H_ipnotherapie hij anorexia nervosa en hou/imie 335 dwijnt uit de literatuur. Dertig jaar later zien wc een vernieuwde resse in het gebruik van hypnose bij de behandeling van patiënten met anorexia nervosa. Crasilneck & Hall (1975) behandelden een ventigtal anorectische patiënten met hypnose; meer dan de helft van deze groep vertoonde een duidelijke verbetering. Na de ductie gaven deze auteurs hun patiënten directe suggesties om ze meer te laten eten: een toename van het hongergevoel werd reerd en voedsel en eten werd in verband gebracht met aangename beelden. Daarnaast gebruikten Crasilneck & Hall een tische’ aanpak voor het exploreren van intrapsychische conflicten die aan de anorectische symptomatologie ten grondslag zou liggen. Wat deze hypnoanalyse precies inhoudt wordt slechts uiterst summier gelicht. Krogcr (Kroger & Fczler, 1976; Kroger, 1977) beveelt een dragstherapeutisch programma aan in combinatie met hypnose. nose zou helpen om de patiënte te leren relaxeren en aldus de activiteit te elimineren. Om de voedselinname te verhogen geeft de therapeut tijdens de hypnose posthypnotische suggesties, waarbij voedsel geassocieerd wordt met allerlei prettige herinneringen. Ook krijgt de patiënte beelden aangeboden waarmee ze zich meer bewust kan worden van het honger- en leegtegevoel in de maag. Spiegel & Spiegel (1978) benadrukken het nut van hypnose bij zowel de gnose als de behandeling van anorexia nervosa, maar vermelden niet hoe zij hypnose in de praktijk gebruiken. Milton H. Erickson (Erickson & Rossi, r979: Erickson, 1985) schrijft uitvoerig de casus van een veertienjarig anorectisch meisje, dat hij behandelde met zijn typische Ericksoniaanse tische stijl. waarin m.n. indirecte en paradoxale elementen met elkaar verweven worden. Interessant in Ericksons aanpak is zijn sal’ techniek: aan de hand van verschillende verhalen probeert son het concept voedsel in verband te brengen met allerlei positieve associaties in diverse sociale situaties. Thakur ( r 980, 1984) teert over zijn ervaringen met de hypnotherapie van ongeveer tig patiënten met anorexia nervosa. Na de hypnose-inductie biedt Thakur de patiënte een hele reeks directe en symptoomgerichte gesties aan: suggesties om eetgewoonten en verschillende functies te corrigeren (bijv. honger en eetlust, menstruatie, zelfs toename van borstomvang!), en suggesties om assertiviteit in persoonlijke relaties te bevorderen. Thakur uit zich erg optimistisch over zijn aanpak; slechte resultaten meldt hij bij bulimia nervosa en bij anorectische patiënten mer een ziektegeschiedenis van meer dan drie jaar. In de lijn van Janets gedachten over de invloed van ‘idées fixes’ in de ethiologie van de anorexia nervosa maar zonder dit te beseffen –
336 Dth 4 jaargang 7 december 1987 schetst Kaffman ( 1981) ’the presence of the incessant rcpctition of disturbing monodeistic thoughts, which cannot be eliminated from the patient’s mind’ als een van de voornaamste symptomen bij rexia nervosa. Vandaar beveelt ook hij het gebruik van cedures bij de behandeling van deze patiënten aan. Zijn pie bestaat uit drie basiselementen: (a) relaxatie van het lichaam, (b) reduceren van de uitwendige zintuiglijke input, (c) identificeren en corrigeren van de monotone suggesties die de patiënte zichzelf geeft om zo gedragsveranderingen te bevorderen. In een reeks van artikelen waarin veelal dezelfde inhoud wordt herhaald, bespreekt Gross (1982 a+b, 1983 a+b, 1984, 1986) het bruik en nut van hypnose bij de behandeling van zowel anorexia vosa als boulimie. Deze auteur stelt dat hij in de gelegenheid was om meer dan 500 (!) anorectische patiënten te evalueren en te len. Slechts tien procent van deze patiëntengroep was gemotiveerd om hypnose te gebruiken om gewichtstoeneming en een verbetering van de algemene copingstrategieën te bereiken. Eerst, aldus Gross, moet de therapeut de kernsymptomen en -problemen van de anorexia nervosa identificeren. Daarna introduceert de therapeut allerlei notherapeutische suggesties (zowel door hetero- als autohypnose) om deze kernsymptomen te neutraliseren. Hieronder volgt een ming van kernproblemen en de bijbehorende interventie. ( 1) Hyperactiviteit: suggesties om de patiënt te laten relaxeren en in die toestand haar diepste gevoelens en levensverwachtingen te overdenken. (2) Gestoord lichaamsbeeld: suggesties om de verkeerde perceptie van het lichaam (‘body-image’) te corrigeren. (3) Stoornis in de interoceptieve gewaarwordingen: suggesties om zich meer bewust te worden van gevoelens van honger en ging. (4) Gezinskluwen: suggesties om assertiviteit en zelfstandigheid te bevorderen o.a. met leeftijdsprogressietechnieken. (5) Verdrongen traumatisch materiaal: lccftijdsregrcssictechnieken worden aangewend om dit materiaal, dat aan de basis van anorexia nervosa ligt, te exploreren en te verwerken (bijv. met tion’). (6) Ambivalentie en weerstand tegen veranderen: Gross benadrukt de noodzaak van de hypnose op min of meer indirecte wijze aan de patiënte aan te bieden om zo de vaak aanwezige weerstand te len. Hij doet dit door de patiënte te vertellen dat hypnose een middel kan zijn om de controle over haarzelf terug te winnen: haar wordt gesuggereerd dat haar eetlust zal toenemen zodat zij in staat zal ter te presteren in haar geliefde activiteiten’.
Hypnotherapie hij anorexia nervosa en houlimie 337 Bij patiënten met bulimia nervosa, introduceert Gross lijk op het symptoom georiënteerde suggesties. m.n. suggesties om controle over het eetpatroon te vergroten en vreetbuien, braken of laxativa-misbruik te vermijden. De behandeling van anorexia nervosa met hypnose van Baker ( 1987), ·· die meldt dat in een groep van 36 van patiënten met anorexia nervosa 76% symptoomvrij was bij low-up na 6 maand en l jaar – vertoont heel veel gelijkenis met de aanpak van Gross. Interessant is de opmerking van Baker dat een gestructureerde. permissieve inductietechniek bij anorexia nervosa de voorkeur verdient boven een ‘naturalistische’ aanpak. Baker neert bij de inductie suggesties voor rclaxeren en feningen. Hij meldt dat bij een follow-up na anderhalf jaar 76% van de door hem behandelde patiënten met anorexia nervosa vrij van symptomen was (n = 36). Vanaf 1984 tot op heden: ‘de boulimische fase· Van 1984 af merkt men in de literatuur een opvallende interesse in het behandelen van bulimia nervosa met hypnotherapie. De bijdrage van Channon ( 1981 ), die de zg. ‘affect-brugtechniek’ bedacht. mag beschouwd worden als één van de eerste pogingen om bulimia vosa met hypnose te behandelen. Lankton & Lankton ( 1983) den een succesvolle behandeling van een boulimische patiënte. Bij haar werden suggesties van zelfcontrole over het eetpatroon neerd met indirecte suggesties voor het herstructureren van cognities en het verder doorwerken van onvoltooide ontwikkelingstaken. Hall & McGill (1986) beschrijven een gecombineerde hypno- en therapeutische behandeling van een 22-jarige boulimische vrouw. waarbij imaginatie-oefeningen en directe suggesties werden wend om normale eetgewoonten aan te leren. Calof (1986) bericht over de behandeling van de negentienjarige Carol. die aan chronische bulimia nervosa leed. De therapeut induceerde een somnambulische trance om met patiënte’s ·onbewuste geest’ te kunnen communiceren. Carols ·onbewuste geest’ vertelde de therapeut dat zij zich erg dig voelde voor de scheiding van haar ouders een drietal jaren terug. In de verdere behandeling probeerde Calof Carols schuldgevoelens te elimineren en de separatie t.o.v. haar ouderlijk gezin te bevorderen. Verschillende andere auteurs benadrukken – naar het voorbeeld van Pierre Janet – het belang en de mogelijke invloed van een ciatietoestand bij het ontstaan van het gestoorde eetpatroon. Torem ( 1986a + b) bestudeerde een dertigtal patiënten met eetstoornissen en ontdekte bij twaalf van hen gedissocieerde ·ego-states’, die zich harmonisch met elkaar verhielden. De gelijkenis tussen Torems ·ego-
338 Dth 4 jaargang 7 december 1987 toestanden· en Janets ‘idéc tixes’ lijkt ons duidelijk. Torem benadrukt het belang van hypnose en hypnoanalytische exploratieve technieken bij de diagnostiek van patiënten met eetstoornissen. De dissociatiehypothese in verband met de etiologie van anorexia en bulimia nervosa, lijkt tevens enigszins ondersteund te worden door recente onderzoeksgegevens. Pettinati. Horne & Staats (1982, 1985) – alsook Counsil (1986). die zich baseerde op Pettinati’s taten – stelden vast dat patiënten met hulimia nervosa significant ter hypnotiseerbaar zijn dan patiënten met anorexia nervosa en een normale controlegroep. Er waren bovendien aanwijzingen dat de subgroep van laxerende anorectische patiënten een grotere seerbaarheid vertoonden dan de zuivere vasters. Boulimiepatiënten vertellen inderdaad vaak dat zij tijdens de vreetbuien en het braken als het ware van persoonlijkheid veranderen. alsof ze door de duivel of iets anders bezeten zijn. Soms bestaat er zelfs een amnesie voor wat er tijdens de vreetbui gebeurde. Om deze reden vergelijken clinici deze toestand van vreten en braken regelmatig met een soort ciatieve ervaring. Aangezien ook hypnose door vele auteurs als een dissociatief proces beschouwd wordt. stellen Pettinati et al. dat bij boulimie en hypnose wellicht verwante dissociatieve mechanismen werkzaam zijn (Pettinati. Horne & Staats. 1985). Ook Sanders (1986) stelde vast dat studenten die regelmatig buien hadden, een hogere dissociatiescore behaalden dan de ten die de normale controlegroep vormden. Enkele andere auteurs beschrijven een veelomvattend eclectisch handelingsprogramma voor boulimiepatiënten. Thiessen (1983) kiest een Ericksoniaanse aanpak en gebruikt o.a. allerlei sprookjes in zijn hypnotherapie. Holgate (1984) stelt een kortdurende eclectische behandeling voor. bestaande uit verschillende hypnotische, therapeutische en cognitieve technieken. Deze auteur gebruikt o.a. geleide fantasie-oefeningen voor het aanleren van zelfcontrole over het vreten en braken en ego-ondersteuning. Collins (1985) gebruikt hypnose voor het verbeteren van de gewichtscontrole en het ren van het lichaamsbeeld bij boulimiepatiënten met overgewicht. En tot slot nodigt ook Yapko ( 1986) de lezer uit tot het aanwenden van indirecte hypnotische suggesties ’to challenge the four dynamics most commonly associated with anorexia nervosa’: het gezinskluwen, de immaturiteit het laag zelfwaardegcvocl en het gestoorde beeld. Zijn behandeling bestaat uit het geven van indirecte tische suggesties (aangeboden als metafoor). gedragsvoorschriften (meestal van paradoxale aard) en cognitieve herstructurering.
Hypnotherapie hij anorexia nerrnsa en boulimie 339 Een kritische evaluatie Na het doornemen van de literatuur in verband met het gebruik van hypnose bij eetstoornissen. lijkt het ons verantwoord te stellen dat vele bevindingen van zuiver anekdotische aard zijn en dat de peutische aanbevelingen immatuur en hypothetisch blijven. Op le uitzonderingen na (Baker, 1987: Crasilneck & Hall, 1975, 1985: Gross, 1982, 1984; Thakur 1980. 1984: Torem, 1986 a + b), blijkt de klinische ervaring van de meeste auteurs, gezien het kleine aantal tiënten waarover gerapporteerd wordt, erg beperkt te zijn. Degelijk follow-up onderzoek. een conditio sine qua non bij klinisch zoek, ontbreekt haast volledig of werd uitgevoerd volgens vage, termate subjectieve of zelfs helemaal niet gespecificeerde procedures. Bijna elke bijdrage vertoonde belangrijke tekortkomingen in de sentatie van relevante patiënt-karakteristieken. Vaak ontbraken vens over leeftijd, huwelijk, en sociaal-economische status. duur. individuele psychopathologie, gezinscontcxt e.d. In de bijdragen wordt de therapeutische aanpak bovendien erg summier beschreven. zonder technische bijzonderheden. In andere artikelen konden wc hoegenaamd niet achterhalen welke inductie- en verdiepingstechnieken gebruikt werden, in welke fase van de behandeling dit gebeurde en in welke therapeutische setting de handeling werd uitgevoerd. Bij onze eigen pogingen hypnotherapie in te schakelen bij de behandeling van patiënten met anorexia nervosa, stelden we keer op keer vast dat het induceren van een hypnotische trance bij deze patiënten. voornamelijk in de beginfase van de deling, uitermate moeilijk, zo niet totaal onmogelijk was. De niet den aanwezige extreme en continue preoccupatie met voeding en chaamsbeeld lijkt de mogelijkheid om zich te concentreren. zelfs op vrij eenvoudige zaken zoals een krant lezen, totaal te blokkeren. laxeren is voor uitgemergelde anorectische patiënten op zichzelf termate moeilijk (Vandereycken. Depreitere & Probst, 1987): mie-patiënten lijken meer baat te hebben bij relaxatieproccdurcs zes & Fleece, 1986). Wc zijn dan ook erg verbaasd over de hoge ces-cijfers en onmiddellijke resultaten van bijv. Thakur ( r 980. 1984). Maar welke bewijskracht bezitten foto’s van vóór en na de ling, met het commentaar dat ‘a wcight gain of 38 lb in four wecks is not exceptional”? Alhoewel the ‘scicntist-practitioner spirit’ ook zig blijkt te zijn in de bijdragen van Gross (1984. 1986) benadrukt hij tenminste de grote beperkingen van de toepassing van hypnose bij anorexia nervosa, m.n. het gebrek aan motivatie bij een groot aantal van de patiënten. Patiënten die wel degelijk gemotiveerd zijn, kunnen hypnose op een succesvolle wijze in hun behandeling gebruiken. al-
340 Dth 4 jaargang 7 december 1987 dus Gross ( 1984), die eraan toevoegt ’that hypnosis can lead to sults similar to those of other thcrapics’. Inderdaad, wanneer een tiënte met anorexia nervosa werkelijk gemotiveerd is tot veranderen. dan kan waarschijnlijk gelijk welke soort psychotherapie succesvol worden. Vandaar dat hypnose bij anorexia nervosa nog steeds schouwd kan worden als één van de mogelijke therapeutische deringen. waarvan de effectiviteit nog steeds moet worden toond. Wat patiënten met bulimia nervosa betreft lijkt ons de notherapeutische aanpak veelbelovender te zijn, e.g. als middel tot exploratie van een gedissociecrdc ego-toestand en ter versterking van zelfcontrole over het eetpatroon. De vaststelling dat de draad van Pierre Janets pionierswerk. na haast gedurende negentig jaar in vergetelheid geraakt te zijn, lijk door verscheidene auteurs (zie o.a. Haule, 1986; Torem, 1986; Van der Hart 1986) opnieuw werd opgenomen. lijkt ons een gend feit te zijn. Het is tevens merkwaardig vast te stellen dat zelfs gezinstherapeuten (Schwartz, Barrett & Saba. 1985) recentelijk de aanwezigheid van een dissociatie-proces in boulimiepatiënten leerden: ’the bulimic patient can usually idcntify two separate voiccs which represent two fairly distinct parts of her’. Om deze reden vinden we, ondanks onze kritische opmerkingen. de beperkte onderzoeksresultaten van Pettinati. Horne & Staats (1985). die de hogere hypnotiseerbaarheid van boulimiepatiënten in vergelijking met anorectische patiënten demonstreren, erg interessant. Deze gegevens, samen met de bevindingen van Sanders ( 1986). lijken inderdaad de dissociatie-hypothese bij bulimia nervosa te nen. Wel vragen wc ons af of de patiënten die indertijd door Janet als hysterisch-anorectisch bestempeld werden, qua dynamiek en soonlijkheid nu niet eerder met onze bulimia-nervosapatiënten dan met onze patiënten met anorexia nervosa overeenstemmen. Conclusie Ondanks het toenemend aantal publikatics over het gebruik van nose in de behandeling van eetstoornissen. bevindt zowel het zoek als de praktijk hiervan zich momenteel nog in de fase van ’trial and error’. Nochtans werden er enkele beloftevolle vens gepubliceerd. die wijzen op een hogere hypnotiseerbaarheid van boulimiepatiënten (vergeleken met patiënten met ilnorexia nervosa) en de mogelijke aanwezigheid van een dissociatie-mechanisme in de etiologie van eetstoornissen (voornamelijk bij boulimie), wat reeds door Janet in het begin van deze eeuw gepostuleerd werd.
Hypnotherapie hij anorexia nervosa en boulimie 341 ABSTRACT Hypnotherapy in the treatment of anorexia nervosa and bulimia. A review of the literature In recent years, scveral authors have reported on the use of hypnotherapeutic techniques in patients with anorexia nervosa or bulimia. This article reviews the literature and sketches the actual ‘state of the art’. While the usefulness of hypnotherapy is only defended by uncritical reports, some recent research might be promising with respect to the hypothesis of a dissociation state especially in bulimic patients. Referenties Baker, E. L. (1987). Applications of hypnosis in the treatment of anorexia Nervosa. American Journal of Clinical Hypnosis, 29 (3): 185-193. Birnie, C. R. ( 1936). Anorexia nervosa treated by hypnosis in outpatient practice. Lancet, 2: 133 r. Brenman, M., & Gil!, M. (1947). Hypnothcrapy. New York: International Universities Press. Brenman. M., & Knight, P. (1945). Self-starvation and compulsivc hopping with paradoxical reaction to hypnosis. American Journa/ of try, 15: 65. Calof, D. L. (1986). Brief hypnotherapy in a case of bulimia nervosa. In E. T. Dowd & J. M. Hcaly (Eds.). Case Studies in H_ipnotherapr (pp. 147-165). New York: Guilford Press. Channon, LD. (1981). Modification of the affect-bridge technique in weight con trol. Australian Journal of Clinical and Experimental HJpnosis, 9 (1 ): 42- 43. Collins, J. K. (1985). Hypnosis, body image, and weight contra!. In Touyz, S. W., & Beumont, P. J. V. (Eds.), Eating Disorders: Preva/ence and ment (pp. I05-116). Sydney: Williams & Wilkins. Council, J. R. ( 1986). Exploring the interface of personality and health: rexia nervosa, bulimia and hypnotic susceptibility. Behaviora/ Medicine stracts, 7 (4): 165-168. Crasilneck, H. B .. & Hall, J. A. (1975). Clinical Hypnosis: Principles and plications. New York: Grune & Stratton (second edition, 1985). Davis, H. K. (1961). Anorexia nervosa treatment with hypnosis and ECT. seases of the Nervous System, 22: 627-631. Delay, J. (1949). La narco-analyse d’une anorexie mentale. La Presse /e, 59: 577- Erickson, M. (1985). The case of Barbie: An Ericksonian approach to the treatment of anorexia nervosa. Transactional Analysis Journal, 15 ( 1 ): 85-92 (originally published in: Zeig. J. K .. Ed., A Teachinf!, Seminar with Mi/ton H. Erickson, New York, Brunner!Mazel. 1980).
342 Dth 4 jaargang 7 december 1987 Erickson, M” & Rossi. E. (1979). Hvp1101hcrapy: An Lxp/oratory Casehook. New York: Jrvington. Garfinkel, P. E., & Gamer, D. M. (1982). Anorexia Nervosa: A lional Perspective. New York: Brunner. Mazel. Gamer. D. M .. & Garfinkel, P. E. (Eds.) (1985). Handhook of Psychotherapy for Anorexia Nervosa and Bulimia. New York: Guilford Press. Gotterfeld, B., & Novaes, A. (1945). Narco-analysis and subshock insulin in the treatment of anorexia nervosa. Digest of Neurology and Psychiatry, 13, 486-4944 Gross. M. (1982a). Hypnosis in the treatment of anorexia nervosa (abstract). lnternatimwl Journal of Clinical Hypnosis, 1982, 30 (3): 322. Gross, M. (1982b). Hypnotherapy in anorexia nervosa. In: Gross, M. (Ed.), Anorexia Nerrnsa: A Comprchensive Approach (pp. 119-127). Lexington: Collamore Press. Gross. M. (1983a). Hypnoanalytic approach to bulimia. lvfedica/ ana/ysis, 4: 77-82. Gross, M. (1983b). Corrccting perceptual abnormalities. anorexia nervosa and obesity by use of hypnosis. Journal of the American Society o/ somatic Dentislrr and Medicine. 30: 142-150. Gross, M. (1984). Hypnosis in the thcrapy of anorexia nervosa. American Journa/ of Clinica/ Hypnosis, 26 (3): 175-181. Gross, M. (1986). Usc of hypnosis in cating disorders. In F. E. F. Larocca (Ed.), Lating Disorder.1· (pp. 109-118). San Francisco: Jossey-Bass. Hall, J. R., & McGill. J. C. ( 1986). Hypnobehavioral treatment of tructivc behavior: Trichotillomania and bulimia in the same patient. rican Journal of Clinical Hypnosis, 29 (1): 39-46. Hart, 0. van der (1986). Pierre Janet over hysterie en hypnose. Dth. 6. 223- 246. Haule, J. R. (1986). Pierre Janet and dissociation: the first tranference theory and its origins in hypnosis. American Journa/ of Clinica/ Hypnosis :zo ( 2): 86-94. Holgate. R. (1984). Hypnosis in the treatment of bulimia nervosa: A case study. Ausrralian Journal of Clinica/ and Experimental Hvpnosis, 12 (2): 105-112. Janet, P. (1907). The Maior Symptoms ofHysteria. London-New York: Millan (Second edition. 1920: facsimile of this edition published by Hafner. New York, 1965). Janet. P. (1911). /’Etal mental des hystériques. 2e uitgebreide druk. Félix Alian, Parijs. (Heruitgave: Lafitte Reprints, Marseille, 1983). Janet. P. (1919). Les Médications Psycho/ogiqucs. Paris: Felix Alcan (English edition: Psycho/ogica/ Healing: Volume 2, New York, MacMillan, 1925). Kaffman, M. (1981). Monoideism in psychiatry: Theoretica! and clinical plications. American Journa/ of Psychotherapy, 35 (2): 235-243. Kroger, W. S. ( 1977). Clinical and Experimental Hypnosis in Medicine, try and Psycho/ogy (second edition). Philadelphia: J. B. Lippincott. Kroger, W S., & Fezler, W. D. (1976). Hypnosis and Behavior Modification: lmagcrv Conditioning. Philadelphia: J. B. Lippincott.
Hypnotherapie hij anorexia nervosa en boulimie 343 Lankton, S. R .. & Lankton. C. H. (1983). The Ansirer Within: A Clinical meirnrk of Ericksonian Hypnotherapy. New York: Brunner.IMazel. Mcignant, P. (1948). Anorexie mentale guérie par narcoanalyse. Revue dicale de Nann·, 73: 180. Mizes, J. S” & Fleece. E. L. ( 1986). On the use of progressive relaxation in the trcatment of bulimia: A single-subject design study. Imernational nal of Eating Disorder.1·, 5: 169-176. Pettinati, H. M., Home, R. J., & Staats, J. M. (19882). Hypnotizability of anorexia and bulimia patients (abstract). International Journal of Clinical Hypnosis, 30 (3): 332. Pettinati, H.M., Home. R. L & Staats, J. M. (1985). Hypnotizability in tients with anorexia nervosa and bulimia. Archil’es of Genera/ Psychiatry, 42: 1014-1016. Pope, H. G., Hudson, J. 1., & Mialet. J. P. (1985). Bulimia in the late teenth century: The observations of Pierre Janet. Psychological Medicine, l S: 739-743. Sanders, S. ( l 986). The pcrceptual alteration scale: A scale measuring ciation. American Journal or Clinirnl Hypnosis, 29 (2): 95-102. Schwartz. R. C., Barrelt, M. J., Saba. G. (1985). Family therapy in bulimia. !n: D. M. Gamer & P. E. Garfinkel (Eds.). Handhook or Psychotherapy jór Anorexia Nervosa and Bulimia (pp. 280-307). New York: Guilford Press. Scouras, P. (1959). Anorexie mentale d’origine complexuelle. Action née de l’electrochoc et de la narco-analyse. Encéphale, 39: 545-553. Spiegel, H .. & Spiegel, D. ( l 978). Trance and Treatment: Clinical Uses or Hypnosis. New York: Basic Books. Thakur, K. S. (1980). Treatment of anorexia nervosa with hypnotherapy. In H.T. Wain (Ed.). Clinical Hypnosis in JWedicine (pp. 147-163). Chicago: Year Book Medica] Publishers. Thakur, K. S. (1984). Hypnotherapy for anorexia nervosa and accompanying somatic disorders. In W. C. Wester & A. H. Smith (Eds.), Clinical sis: A Muliidisciplinary Approach (pp. 476-493). Philadelphia: J. B. cott. Thiessen, T. (1983). Using fairy tales during hypnotherapy in bulimarexia and other psychological problems. Medica/ Hypnoanalysis, 4: 139-144. Torem, M. S. (1986a). Eating disorders and dissociative states. In F. E. F. Larocca (Ed.), Eating Disorder.1.· Ejj(Łctivc Care and Treatmenr (pp. 141- 150). Saint Louis: lshiyaky EuroAmerica. Torem. M. S. ( l 986b ). Dissociative statcs presenting as an cating disorder. American Journal of Clinical Hypnosis, 29 (2): 137-142. Vandereycken, W., & Meermann, R. (1984). Anorexia Nervosa: A Clinician ’s Guide to Treatment. New York: Walter de Gruyter. Vandereycken, W., Depreitere. L., & Probst, M. ( 1987). Body-oriented PY for patients with anorexia nervosa. Amerirnn Journal of Psychotherapy, 6 l: 252-259. Yapko, M. D. ( 1986). Hypnotic and strategie intervcntions in the treatment of anorexia nervosa. Amerirnn Journal of Clinical Hrpnosis, 28 (4): 224- 232.