Een behandeling van ‘wife battering’ volgens het systemisch model Sven Daelemans Inleiding Uitgaande van de Genera! Systems Theory wordt in het zogenaamde systemische model (Selvini et al., 1978) aangenomen dat elk systeem gekenmerkt is door twee ogenschijnlijk contradictorische functies: enerzijds een homeostatische tendens, anderzijds een uitgesproken paciteit tot transformatie (morfogenese). De wisselwerking tussen ze twee functies kluistert het systeem in een toestand van ’tijdelijk evenwicht’, waarvan de instabiliteit de creatieve evolutiemogelijkheid van het systeem garandeert. In pathologische systemen daarentegen wordt een succesvolle evolutie van het systeem echter geblokkeerd door een rigide tendens om, op compulsieve wijze, vroegere gen steeds te herhalen om aldus de homeostase te behouden (Selvini et al., 1978). Elkaïm (1981) stelt dan ook vast dat pathologische temen herhaaldelijk dezelfde negatieve feedback-loop gebruiken om hun evenwicht te bewaren. Deze negatieve feedback-loop die door pathologische systemen het meest aangewend wordt, centreert zich dan meestal rond het symptoomgedrag enerzijds en de organisatie van het gehele systeem rond het symptoom anderzijds (de ‘context,’ Bateson, 1972). Met andere woorden het gezin gebruikt het toom als een soort ‘oplossing’ om het gewenste evenwicht te den. Een systemisch therapeut zal zich dan ook als doel stellen te mijden dat een gezin steeds maar weer een beroep op diezelfde rigide negatieve feedback-loop (de symptomatische cyclus) zal doen om het systeem te stabiliseren. Dit wordt bereikt door enerzijds het toomgedrag uit te schakelen, maar ook door een verandering in de perceptie van het symptoomgeedrag (positieve connotatie), zodat het gezin niet langer op dezelfde wijze kan reageren op dat gedrag. Wanneer het gezin niet langer in staat is om het symptoomgedrag te gebruiken om haar homeostatisch evenwicht te vrijwaren, dan zal het zich genoodzaakt voelen een nieuwe ‘oplossing’ te zoeken. Het s. DAELEMANS, psycholoog, is gezinstherapeut en seksuoloog. Adres: Depr. of Home and Family Life. Texas Tech University, Lubbock, Tx 79409, USA. De beschreven therapie vond plaats tijdens de opleiding van de auteur aan het Marriage and Family Therapy Program van de University ofWisconsin (usA).
64 Dth 1 jaargang 5 februari 1985 resultaat is dan meestal wat Hoffman (1981) een ‘evolutionary leap’ noemt, waarbij het systeem op plotse wijze naar een nieuw neel niveau springt. Deze sprong lijkt dikwijls zelfs magisch juist wille van haar plotsheid (‘discontinuous change’). Hoffman stipt echter snel aan dat het systeem soms – in plaats van naar een nieuw functioneel niveau te ‘evolueren’ – het oude toomgedrag door een nieuw zal vervangen (‘first order change’), dat dan, net zoals het vroegere symptoom, zal instaan voor het behoud van hetzelfde pathologisch gezinsevenwicht. Daarenboven is het best mogelijk dat een systeem verschillende ‘sprongen’ moet doormaken op weg naar een nieuwe integratie. Hoffman (1981, p. 324-325) stelt dan ook: ‘But if these shifts tossing up new obstacles appear, this does not mean that the therapy is not going well, or that the pist is not a good therapist, or that the family is too “sick” to be worked with. It may actually be a sign that the therapy is having an effect.’ Daarbij is het belangrijk aan te stippen dat voorstanders van dit systemisch model stellen dat de ‘vorm’ die het resultaat is van deze evolutionaire verschuiving, onvoorspelbaar is. Elkaïm (1981) meent dan ook dat het systeem getransformeerd zal worden volgens zijn gen specifieke wetten, waarnaar de therapeut onmogelijk kan raden, aangezien zij deel uitmaken van wat hij de ‘gezinssingulariteit’ noemt. Hierin verschilt systemische therapie meest dramatisch van de structurele gezinstherapie. De structurele therapeut zal specifiek nen welke vorm of structuur het (goed functionerend) gezin zou ten aannemen. De interventies zijn dan ook gericht op een specifieke herstructurering van het gezin. De structurele gezinstherapeut weert dan ook dat het symptoomgedrag automatisch zal verdwijnen na de uitgevoerde correctie van de gezinsstructuur (Minuchin, 1974). Systemische therapeuten daarentegen starten met het drag en proberen de homeostatische functie ervan te blokkeren, om aldus het systeem te dwingen om naar een nieuwe vorm te evolueren – een vorm die bepaald wordt door de evolutionaire krachten die gen zijn aan het gezin (en dus niet door de therapeut gekend kunnen worden). (Het is wel interessant dat deze nieuwe vorm dikwijls structureerd is op een manier die door een structureel therapeut kon gepland zijn!) Het systemisch model verschilt ook duidelijk van het strategisch model zoals het werd ontwikkeld door het Mental Research Institute, Palo Alto, CA. Deze groep ziet symptomatische cycli niet als ve feedback-loops, door het systeem gebruikt om de homeostase te behouden, dan wel als eenvoudige problemen – vaak optredend als
Behandeling volgens systemisch model 65 gevolg van een overgang in de levenscyclus – die verkeerd aangepakt werden en aldus geëscaleerd zijn tot vicieuze positieve feedback-cycli (Fisch et al., 1982). Deze strategische therapeuten zijn dan ook niet van oordeel dat symptoomgedrag een deficiet in de gezinsorganisatie vooronderstelt, maar eerder dat symptoomgedrag optreedt wanneer men (meestal met de beste bedoelingen) persevereert in acties die het probleem enkel in stand houden (Watzlawick et al., 1974). Zowel strategische als systemische therapeuten focussen hun venties op het doorbreken van de symptomatische cyclus. De mische therapeut zal dit doen door het systeem af te duwen van haar evenwicht in de richting van een nieuwe systemische vorm, terwijl de strategische therapeut feitelijk niet speculeert naar het effect (indien aanwezig) van deze doorbraak op de rest van het systeem. schijnlijk schuilt hierin de reden waarom de systemische school de symptomatische cyclus als negatieve feedback beschouwt, terwijl de MRI groep deze als een positieve feedback-cyclus naar voren schuift. De systemische school ziet de symptoomcyclus dan ook als een deel van het grotere gezinssysteem (als slechts één van de vele ve patronen van het gezin; O’Hanlon, 1982). De strategische school daarentegen is enkel geïnteresseerd in de ‘more-of-the-same’ gen en een 180° verandering in de ‘basic thrust’ van deze gen’. Tot dusver hebben we de theorie van het systemisch model zocht. Daarentegen zal nu wat meer aandacht geschonken worden aan specifieke technieken die door deze therapeuten gebruikt worden om hun therapeutisch doel te bereiken. Klinische technieken In deze paragraaf worden, omwille van de duidelijkheid, de klinische technieken die door deze school gebruikt worden, onderverdeeld in drie basiscategorieën: de systemische hypothese, de circulaire viewtechniek, de positieve connotatie en paradoxale prescriptie. De systemische hypothese is het fundament waarop de therapeut zich baseert wanneer interventies opgebouwd moeten worden. De re interviewtechniek wordt gebruikt om informatie te verkrijgen voor de verfijning van de systemische hypothese. Positieve connotatie en paradoxale prescriptie worden door de therapeut gebruikt als ging aan de homeostatische manier van functioneren.
66 Dth 1 jaargang 5 februari 1985 De systemische hypothese Zelfs voor de eerste sessie begint de therapeut met de constructie van een tentatieve hypothese gebaseerd op het aanmeldingsmateriaal, die een eerste indruk geeft over hoe symptoom en erbij gepaard gaand gedrag bijdragen tot de gezinshomeostase. Deze hypothese omvat een beschrijving van de circulaire interacties tussen de gezinsleden die den tot een episodisch uitbarsten van het symptoomgedrag (Caillé, 1982). Een voorbeeld van een dergelijke hypothese voor een gezin van drie met als symptoom ‘zoon steelt’, is: mevrouw X bekritiseert haar echtgenoot, meneer X blijft langer weg van huis, hun zoon gint te stelen en wordt opgepakt, mevrouw X vraagt meneer X om hulp en geeft hem aldus nieuwe status thuis, meneer X toont resse voor zijn zoon, die twee kunnen het op den duur uitstekend met elkaar vinden, mevrouw X voelt zich verwaarloosd, en begint haar echtgenoot te bekritiseren. De formatie van een systemische hypothese vervult op zijn minst twee belangrijke functies. Eerst en vooral biedt zij niet alleen een raamte waaraan men de gezinsinformatie kan ophangen, maar kent zij voor de therapeut tevens een ‘fil rouge’ voor een meer coördineerd verloop van het interviewproces. Aldus kan heel wat van de nutteloze ‘small talk’ die normaal een belangrijk stuk van de sessie opslorpt, vermeden worden (Selvini et al., 1980). Daarnaast reert de hypothese eveneens een mogelijkheid waarop het gedrag door het systeem gebruikt wordt om haar evenwicht te houden (Hoffman, 1981). Een het is juist deze informatie die de rapeut toelaat om positieve connotaties op te bouwen en het toomgedrag voor te schrijven. Systemische therapeuten stellen dat er meer dan één ‘ware’ these is. Sommige hypotheses zijn ‘meer waar’ dan andere; waardevol is echter of de hypothese al dan niet ‘bruikbaar’ of ‘nuttig’ is als gids voor verder onderzoek – waaruit dan verificatie of verwerping van de hypothese mogelijk wordt (Selvini et al” 1980). Bergman (1982) stelt dan ook dat tot op zekere hoogte – de kracht van de therapeutische interventie gebaseerd is op de accuraatheid van deze hypothese. De circulaire interviewtechniek Systemische therapeuten spenderen de overgrote meerderheid van de therapietijd met het zoeken naar informatie die zal bijdragen tot de formatie of de verfijning van de systemische hypothese. Zij zijn voornamelijk geïnteresseerd in de context waarin het symptoom treedt en welk effect het optreden ervan heeft op het systeem (’the pattern is the thing’, Bateson, 1979).
Behandeling volgens systemisch model 67 Systemische therapeuten hebben een geheel eigen wijze waarop zij aan data-collectie doen: de circulaire interviewtechniek (Penn, 1982). Dit is een procedure waarbij de therapeut in zijn jacht op informatie geleid wordt door de feedback in verband met gezinsinteracties vini et al., 1980). Typerend is het aan een gezinslid vragen om mentaar te geven over de relatie tussen twee andere gezinsleden. De meest waardevolle informatie zal dikwijls niet voortvloeien uit de commentaren van dit gezinslid, maar wel uit de reacties van de re gezinsleden over wie feitelijk gepraat wordt (Hoffman, 1981). Toch dient hier gesignaleerd dat in heel wat gezinnen de toepassing van ze techniek een overtreding van een impliciete gezinsnorm inhoudt – zo stelden we bij tal van autoritaire ouders vast dat het aan de ren impliciet ‘verboden’ is om kritiek uit te brengen op de ouders (of deze ook maar enigszins te becommentariëren). Hoewel deze ring op zichzelf de therapeut nieuwe informatie over het gezin biedt, dient men zich er toch voor te hoeden dat een te rigide/pragmatische nadruk op de techniek de esthetiek van de gezinsstructuur in het drang brengt en dus overbodige ‘weerstand’ oproept. Met een dergelijk interviewproces heeft de therapeut dan ook de controle over de sessie, daar hij enkel die vragen stelt die relevant zijn voor de toetsing van de systemische hypothese. Dit houdt quent in dat gezinsleden onderbroken worden wanneer zij verzanden in irrelevant ‘gebabbel’. Tevens worden de gezinsleden nooit moedigd om hun affecties te uiten in de sessie, en er wordt van hen feitelijk ook niet gevraagd om tegen elkaar te praten. Integendeel, er wordt gevraagd dat zij over elkaar praten. De hoofdvraag concentreert zich dan ook rond de gezinsrelaties juist voor, gedurende en na het optreden van het symptoomgedrag. Caillé (1982) ziet vier relevante standaardvragen in de toetsing van de systemische hypothese: ( 1) Hoe dikwijls, wanneer en waar treedt het symptoomgedrag op? (2) Hoe begint het, hoe eindigt het? (3) Onder welke condities treedt het symptoomgedrag niet op, hoewel men dat zou verwachten? (4) Hoe gedraagt elk gezinslid zich als het symptoom optreedt? Wanneer de therapeut op succesvolle wijze een accurate mische hypothese heeft geformuleerd, dan is hij klaar om een poging tot positieve connotatie en paradoxale prescriptie te wagen. Positieve connotatie en paradoxale prescriptie Systemische therapeuten spenderen over het algemeen volledige sies met het verzamelen van informatie zonder daarbij enig commen-
68 Dth I jaargang 5 februari 1985 taar te leveren. Het is slechts na de therapiesessie dat de therapeut commentarieert en zijn prescriptie aflevert. De meeste systemische therapeuten nemen een ‘pauze’ na afloop van de sessie gedurende welke zij hun commentaren formuleren. Daarna volgt nog een korte ontmoeting met het gezin waarin hun besluiten naar voren gebracht worden – dit hoeft echter niet altijd te gebeuren, en recente lingen binnen het model stellen dat niet na iedere sessie noodzakelijk een interventie moet volgen. Over het algemeen biedt dit commentaar twee elementen die onafscheidelijk zijn: de positieve connotatie en de paradoxale prescriptie. Positieve connotatie houdt op zekere wijze een citatie in die gericht is aan de gezinsleden – dit heeft meestal king op hun vastberadenheid om de gezinscohesie ten koste van alles te beschermen. Op typische wijze wordt elk gezinslid geprezen omdat hij/zij zijn/haar ‘individuele groei’ wil opofferen voor het welzijn van een ander gezinslid (dit kan ook iemand buiten het nucleaire gezin zijn) of voor de groep als geheel. De gedragingen van de drager en die van de andere gezinsleden die de context van het toomgedrag vormen, worden alle toegeschreven aan deze meostatische motivatie. Nadat aldus de gezinssituatie een positievere aanblik heeft gen, zal de therapeut een prescriptie aan het gezin geven (‘system prescription’, Andolfi et al., 1983) en hun opdragen dat zij zich op precies dezelfde wijze blijven gedragen, aangezien dit de meest tieve manier lijkt om de gezinscohesie te bewaren. Met andere den de therapeut gaat volledig ‘akkoord’ met het gezin dat het toomgedrag moet blijven bestaan, en prijst hen met de creatieve lossing die zij voor een dergelijke bedreigende situatie gevonden ben. Positieve connotatie en paradoxale prescriptie zijn steeds gebaseerd op de systemische hypothese, die juist suggereert hoe het gedrag gebruikt wordt door het systeem om de homeostase te den. Het is belangrijk om in het oog te houden dat de hypothese op geen enkele wijze een ‘causale kracht’ toekent aan het drag, d.w.z. het symptoom op zichzelf is niet de oorzaak van het zinsevenwicht. Dit is een opzettelijke tactiek. De prescriptie gen suggereert een oorzaak en gevolg die in gaat tegen het ‘geloof van het gezin in wat er nu feitelijk de oorzaak is van het probleem. Bijvoorbeeld kan een gezin stellen dat ‘X de schuldige is voor het zinsleed omwille van diens ongevoelig gedrag’. De therapeut zal als volgt repliceren: ‘Ik zie het toch wel anders. X is niet ongevoelig maar juist overgevoelig. Immers, zijn gedrag is cruciaal voor de de werking van dit gezin aangezien .. .’ (hier volgt dan een verklaring
Behandeling volgens systemisch model 69 die gebaseerd is op de systemische hypothese). Zowel de manier waarop het gezin de situatie beschrijft als de ze waarop de therapeut dat doet is lineair en negeert de circulaire causaliteit die meespeelt in (gezins-)systemen. Echter, door het vangen van de lineaire punctuatie van het gezin door een de punctuatie die even lineair is, zal de therapeut een polarisatie (‘double description’, Bateson, 1979) creëren die andere – niet spelbare – ‘evoluties’ mogelijk maakt die niet uitgesproken worden (Hoffman, 1981) en dat ook niet kunnen worden (Elkaïm, 1981). Het resultaat is dan ook dat het gezin (de betekenis van) het gedrag niet langer op de oude manier meer kan aanvaarden. De kans is dus groot dat het gezin dan ook niet meer op dezelfde manier zal reageren op het symptoomgedrag – de repetitieve cyclus of het troon is doorbroken! Aldus verliest het symptoomgedrag de kracht om het gezinsevenwicht te behouden. Het bovengaande is slechts één van de mogelijke verklaringen hoe ‘reframing’ en het gebruik van paradox therapeutische veranderingen teweegbrengen. Verschillende andere, even plausibele, theorieën zijn recent opgedoken (Watzlawick et al., 1974; Hoffman, 1981; Weeks & L’Abate, 1982; Papp, 1982, 1983) en er is momenteel nog geen meen geaccepteerde verklaring voor deze fenomenen. De beschrijving van de klinische technieken in deze paragraaf is weliswaar summier gebleven, en daarom ook selectief, maar de globale techniek van de systemische benadering is nu wel duidelijk. Nu volgt een kort relaas over hoe het systemisch model toegepast werd op een geval van ‘spouse abuse’. Directieve therapie met echtelijk geweld als symptoomgedrag Gedurende het laatste decennium is de problematiek rond echtelijk geweld meer en meer op de voorgrond getreden, en is onderzoek zich meer gaan concentreren op behandelingsstrategieën die zowel voor slachtoffers als agressors voordelig kunnen zijn (Saunders, 1977; Cook & Frantz-Cook, 1983). Echte systeemgerichte therapieën voor deze vorm van gezinspatronen zijn echter zeer schaars (Giles-Sims, 1983), alhoewel de ‘cycle of violence’ reeds op verschillende plaatsen duidelijk beschreven werd (Walker, 1979). Hoffman (1981, p. 189) stelt dan ook dat, ‘(un)like the alcoholic couple cycle, this one has not yet been “discovered,” and so the usual treatment plan calls for an assumption that the woman is a victim and will cooperate in forts to leave this unsatisfactory relationship. This assumption res the profound significance the arrangement may have for both
70 Dth 1 jaargang 5 februari 1985 partners and the potentially devastating consequences of change. A natura) history of this cycle, which will lead to more intelligent tegies to break it, has yet to be done.’ Op het vlak van de directieve therapie is vooralsnog weinig werk gebeurd op dit domein. Integendeel, geweld en zelfmoord gelden als twee van de bijzonderste contra-indicaties voor paradoxale tie. Eén van de belangrijkste ‘don’ts of family therapy’ is dan ook: ‘Don’t prescribe child abuse, violence of suicide’ (Bross, 1983, p. 244). Het volgende klinisch voorbeeld is een illustratie van een criptie van geweld waarbij echter het fysieke element van het logische (betekenis-)element gedissocieerd werd. De teambenadering Het is over het algemeen wel bekend dat het systemisch model bruik maakt van een consultatieteam achter de one-way mirror. Deze aanpak is o.i. enkel weggelegd voor enkele geprivilegieerden. Het hierna volgende klinisch voorbeeld werd uitgevoerd zonder one-way mirror en zonder video-apparatuur – enkel een audiocassette werd gebruikt. Aan de cliënten werd gezegd dat, aangezien de therapeut nog in training was, de tape ter beoordeling zou worden voorgelegd aan een supervisor die een ‘expert’ was op hun probleemgebied en die, zonder enige twijfel, interessante hulp en feedback zou kunnen bieden. Dit kader werd door de cliënten zonder veel moeite vaard. Klinisch voorbeeld John en Mary meldden zich vrijwillig aan bij de Out-Patient Clinic waar de auteur werkte in landelijk Wisconsin gedurende de herfst van 1982. Het symptoomgedrag was echtelijk geweld. Dit had een aanvang genomen toen het koppel zo’n drie maanden gehuwd was (op het ogenblik van de aanmelding waren zij slechts zes maanden gehuwd). Na een evaluatiesessie ontwikkelde de auteur een lingsplan dat de nadruk legde op het aanleren aan het paar van le conflictinperkende en -oplossende technieken (Margolin, 1979). Het was immers onze indruk dat zij over onvoldoende vaardigheden beschikten om hun onenigheden op constructieve wijze op te lossen, waardoor een escalatie van het conflict in geweld uitmondde. Gedurende een viertal sessies werd een communicatietraining gevat, waarbij inperking van conflicten en actief oplossen van enigheden werd gepropageerd. In deze periode kwam slechts één dent van geweld voor, waarover John ogenschijnlijk veel berouw toonde.
Behandeling volgens systemisch model 71 De sessies werden toen, ter gelegenheid van de eindejaarsfeesten, voor een maand onderbroken. In de week waarin hun volgende spraak gepland was, belde John om ons te melden dat zij afzagen van verdere counseling aangezien zij hun conflicten nu beter konden controleren. Zo’n drie maanden later nam John opnieuw contact op met de nic: er hadden zich weer incidenten van geweld voorgedaan en Mary had het huis verlaten om bij haar ouders in te trekken. Beiden ten de wens uit om alles bij te leggen, en vroegen een nieuwe spraak. Aangezien wij onze therapeutische aanpak globaal als eclectisch ‘structureel-strategisch’ beschouwen, werd in het eerste deel van deze therapie een directe congruente methode gevolgd die dus bestond uit het aanleren van de nodige communicatieve en digheden. In het tweede deel van deze therapie volgden we Stantons suggestie (r981a, r98rb) dat een indirecte aanpak aangewezen is wanneer de doorbraak van de homeostatische symptoomcyclus d.m.v. ‘common-sense’-interventies uitblijft. Daarom werd er ten om een systemische aanpak uit te proberen, waarbij gebruik maakt zou worden van een (weliswaar onbestaand) team (de sor). Het was immers duidelijk dat zij nu beiden over de nodige digheden beschikten … zij gebruikten ze simpelweg niet. Daarom werd een tentatieve hypothese opgesteld, nl. dat het symptoomgedrag (John’s agressie) een homeostatisch doel had in het gezinssysteem van dit jonge paar, en dat dit niet zou ophouden vooraleer het teem een nieuwe ‘oplossing’ had gevonden. Daarbij was het bekend dat zowel John als Mary een zeer hechte band hadden met minstens één ouder; tevens wisten we dat Johns moeder sinds het huwelijk van haar zoon zwaar was beginnen te drinken, en dat zijn vader heden in zijn zaak ondervond. Tenslotte viel het ook op dat zowel John als Mary hun respectieve ouders frequenter opbelden na een vecht. Met deze informatie als basis veronderstelden wij dat de sie als doel had aan hun beider ouders te communiceren dat, hoewel zij nu wel getrouwd waren, zij nog steeds meer loyaal waren aan hun ouders dan aan elkaar. De ruzies zouden de ouders verzekeren dat zij door hun kinderen niet in de steek gelaten waren voor een ‘vreemde’ (i.c. de nieuwe partner). Met andere woorden de agressie beschermde het homeostatisch functioneren van hun gezinnen van oorsprong zoals dat bestond voor hun huwelijk en dat nu bedreigd was. Deze tentatieve hypothese werd grotendeels bevestigd door formatie die verkregen werd bij de nieuwe afspraak. Zo reageerden bijvoorbeeld Mary’s ouders op hun recentste ruzie met de lijke uitnodiging dat zij (Mary) weer thuis zou komen wonen. Daar-
72 Dth I jaargang 5 februari 1985 om werd, na deze eerste sessie, per brief de volgende positieve notatie en prescriptie naar het koppel gestuurd: Beste Mary en John, Het team was erg onder de indruk van jullie inzicht dat jullie ouders niet zo gelukkig zijn met jullie huwelijk. Het team vindt dan ook dat jullie erg attent zijn geweest voor de emotionele behoeften van jullie ouders, nl. door aan te tonen dat elk van jullie nog meer loyaal is aan hen dan aan elkaar. Jullie ze voor een huwelijk gekenmerkt door agressieve conflicten, is zeker een krachtig bewijs van deze loyaliteit t.a.v. jullie ouders. Toch is het team zorgd dat, nu jullie besloten hebben om het geweld te staken, jullie ouders zich verwaarloosd zullen voelen. Het team is dan ook van mening (en gaat dus akkoord met jullie keuze) dat jullie ouders op dit moment uitermate hoefte hebben aan jullie loyaliteit, en daarom ook raden zij jullie aan om, in de plaats van het gewelddadig conflict, voornamelijk niet-agressieve conflicten op te bouwen, ja zelfs op te zoeken. Dit om aldus aan jullie ouders te municeren dat jullie feitelijk weinig loyaal zijn aan elkaar, en, belangrijker nog, dat jullie nog steeds meer loyaal zijn aan hen dan aan elkaar. We hopen jullie terug te zien op “. In de volgende sessie (één week later) werd geïnformeerd naar hun ‘vechtgedrag’ gedurende de voorbije week, terwijl ook hun volledige huwelijksgeschiedenis werd doorgenomen dit met de bedoeling de ontwikkeling van het symptoomgedrag in zijn systeemcontext vattender patroon) na te gaan. Verschillende nieuwe gegevens doken hierbij op: (1) Zij hadden één (niet-gewelddadige) ruzie gehad gedurende de week en het was omdat John geweigerd had Mary goedenacht te sen. In de sessie vond John het nu wel vreemd dat hij zo koppig weigerd had. (2) Gedurende de eerste week van hun huwelijk gingen zij beiden elke avond naar de ouders van John voor het avondmaal en daar bleven zij dan tot ’s avonds laat. (3) Gedurende de eerste maand van hun huwelijk deed Mary een zelfmoordpoging, en werd zij psychiatrisch opgenomen voor een riode van twee maanden. In die periode kwam John slechts zelden op bezoek; daarentegen was hij opnieuw bij zijn ouders ingetrokken (voornamelijk op instigatie van zijn moeder). Mary’s ouders kwamen zeer frequent naar de kliniek om haar te bezoeken en te troosten. (Deze vroegere zelfmoordpoging had feitelijk dezelfde tische functie als het latere geweld dat na de derde maand van het huwelijk – d.w.z. nadat Mary uit het hospitaal was ontslagen – begon op te treden.)
Behandeling volgens systemisch model 73 (4) John reageerde erg defensief wanneer de therapeut dieper wilde ingaan op de reden waarom hij bij zijn moeder bleef in plaats van bij Mary in het hospitaal te zijn. (5) Nadat Mary uit het hospitaal ontslagen werd, trokken zij den bij Johns familie in. (6) Het eerste incident van geweld trad op toen Mary voorstelde dat ze nu eens bij hààr ouders zouden intrekken. Let dus wel dat er niet gevraagd werd dat zij hun meest recente vecht in de sessie zouden ‘her-uitzenden’. Integendeel, de therapeut was enkel geïnteresseerd in informatie in verband met de context waarin het geweld was opgetreden en welke hun beider reacties ren. Tevens werd hierbij enkel aan de toetsing van de systemische hypothese gewerkt, en kreeg het paar niet de kans om zelf nieuwe relevante) topics te introduceren. Er werden enkel vragen gesteld die ons toelieten de context waarin het symptoomgedrag (eerst de moordpoging, later de agressie) voor het eerst optrad en zich kelde, beter te exploreren. Elk van de bovengenoemde karakteristieken zijn consistent met de klinische technieken die beschreven staan in de literatuur over het systemisch model. De therapeut was enigszins gehandicapt m.b.t. de circulaire interviewtechniek, aangezien er slechts twee personen wezig waren. Niettemin waren we in staat om informatie te gen die onze hypothese bevestigde. Na deze tweede sessie werd de volgende brief verstuurd. Beste Mary en John, Het team vergaderde zo’n twee uur met ons om jullie probleem te bespreken. Dit is de boodschap die zij jullie wensen te geven. Het team wil jullie opnieuw feliciteren omdat jullie hun suggestie van vorige week zo mooi hebben opgevolgd. Jullie keuze van een niet-gewelddadig flict – John’s weigering Mary goedenacht te kussen – was een uitermate krachtig middel om zijn loyaliteit aan zijn moeder te demonstreren, aangezien John gedurende vele jaren zijn moeder wél goedenacht heeft gekust en Mary dus niet! Toch is het team wel bezorgd, aangezien er slechts één zo’n conflict heeft plaats gegrepen in de voorbije week. Zij zijn er dan ook ten stelligste van overtuigd dat, indien jullie je niet serieus inspannen om dergelijke welddadige conflicten te laten toenemen, echt geweld weer nodig zal zijn om jullie ouders ervan te overtuigen dat zij voor jullie nog steeds belangrijker zijn dan jullie voor elkaar. Daarom ook suggereren wij dat jullie je ‘loyaliteitsritueel’ elke avond den herhalen: Mary moet dan haar kus vragen, en John moet haar die reso-
74 Dth r jaargang 5 februari 1985 Juut weigeren. Beiden samen moeten dan beslissen hoe ze het feit, dat ze kaar geen goedenacht kussen, aan hun respectievelijke ouders zullen municeren, waarbij vooral gelet moet worden dat het de ouders duidelijk wordt dat jullie een belangrijk deel van jullie huwelijksrelatie voor hen feren. We zullen dan in de volgende sessie zien hoe dit werkte. Een week later rapporteerden zij geen enkele ruzie, en zelfs dat zij kaar elke avond gekust hadden. John in het bijzonder drukte zich gatief uit over het oordeel van de ‘expert’ en vroeg of hij met hem kon spreken. Dit werd echter geblokkeerd – zoals reeds gesteld, was er helemaal geen superviserend team aanwezig – doordat de peut zelf zijn verwondering over het deskundige oordeel van het team uitdrukte en aldus te zamen met de cliënten een blok vormde tegen het team (Papp, 1983). Het team daarentegen voorspelde een terugval naar het vroegere geweld indien het paar niet besloot in conflict te blijven leven. Het team wees er tevens op dat het ruziën gepaard zou moeten gaan met beledigingen en geschreeuw. In de vierde sessie (één maand later) rapporteerden zij weer geen ruzies, en werd het leeuwedeel van de sessie gevuld met gen van hoe zij op kalme wijze hun onenigheden hadden uitgewerkt. Daarbij vertelde John dat hij besloten had om zich van thuis los te maken: ‘They have their problems and will have to work them out by themselves. 1 have problems of my own’. Ook de frequentie mee Mary haar ouders bezocht was aanmerkelijk afgenomen. tuurlijk reageerde het team hiertegen en benadrukte zij het belang van ’trouw aan de ouders’. Het echtpaar kwam naar de vijfde sessie (één maand later) na nieuw kalme weken. Daarbij gebruikten zij nu consequent de digheden die hen in de herfst waren aangeleerd, terwijl dit noch door de therapeut noch door het team was aangemoedigd. Aangezien het koppel geen verdere problemen had gerapporteerd in de voorbije vier weken maar zij daarentegen uitermate tevreden leken met elkaar, werd besloten de therapie te beëindigen. Naar aanleiding van dit artikel werd een briefje gestuurd naar John en Mary om na te gaan hoe het echtpaar het stelde ongeveer één jaar na de afsluiting van de therapie. Hierin werd o.a. meerd naar hun situatie nu en gedurende het laatste jaar, en waarin zij de plotse verandering toeschreven. Mary en John waren ondertussen naar N. Dakota verhuisd ving home’!) en Mary zou in mei bevallen van hun eerste kind. John had nu ook een nieuwe job die hem helemaal opslorpte – in een PS
Behandeling volgens systemisch model 75 (Mary schreef de brief) voegde hij eraan toe: ‘I’m too tired in the evenings to be mean!’ Mary klaagde wel over het feit dat zij haar moeder zou missen als eenmaal de baby geboren zou zijn. Over hun beider ouders gaven zij geen informatie. Met betrekking tot de oorzaak van het ophouden van het geweld – Mary rapporteerde wél dat John agressiever met zijn collega’s op het werk omging konden zij geen antwoord geven. Mary schreef het toe aan betere communicatie en het feit dat counseling niet langer meer kon duren vanwege de zware financiële last die het voor hen hield. Conclusie: Vanuit de assumpties van het systemisch model lijkt het alsof de paradoxale prescripties de negatieve feedback-functie van het geweld, met name het behoud van het homeostatisch niveau van functioneren zoals dat bestond voor hun huwelijk, hadden keerd. Toen het geweld eenmaal ophield, moest het systeem dwongen een nieuwe ‘oplossing’ kiezen. Een mogelijke oplossing was geweest dat het systeem een ander symptoomgedrag had ontwikkeld dat de homeostatische functie van het geweld had overgenomen. De andere oplossing was dat het systeem zich zou reorganiseren op zo’n manier dat symptoomgedrag niet langer nodig was. Deze cliënten hebben blijkbaar voor deze oplossing gekozen. Met andere woorden wanneer het geweld eenmaal geblokkeerd was, evolueerde het teem naar een nieuwe vorm. Zoals dikwijls het geval is, vertoont deze nieuwe vorm duidelijkere intergenerationele grenzen dan de oude structuur (het intrinsieke doel van de structurele gezinstherapie). Discussie Het is met dit voorbeeld niet onze bedoeling geweest om een meen model voor de toepassing van het systemisch paradigma op het ‘wife battering syndrome’ naar voren te schuiven. Daarvoor is onze proefgroep te klein. Tevens waren er verschillende factoren die deze behandeling van een toch wel complex probleem bevoordeligden: het feit dat het agressief gedrag nog heel recent was en dat de ‘cycle of violence’ nog niet echt in de relatie ingebrand was, het feit dat zij zich spontaan aanmeldden aan de Clinic, en het feit dat zowel sor als slachtoffer op de sessies aanwezig waren (wat hoogst zaam is bij dergelijke problematiek). Ondanks deze positieve ties levert de aanpak toch een helder bewijs dat directief en term (rn sessies) gewerkt kan worden met dergelijke bedreigende tuaties.
76 Dth I jaargang 5 februari 1985 Reeds eerder werd vermeld dat geweld en zelfmoord ties zijn voor strategische vormen van psychotherapie. Dit wordt hier zeker niet ontkend! De vraag naar het waarom van de effectiviteit van deze systemische aanpak in dit betreffende klinisch voorbeeld lijkt ons hier gepast. Hoewel wij hier onmogelijk alle premissen die aan dit therapeutisch werk ten grondslag liggen (Daelemans, in bereiding) kunnen ontleden, toch willen wij hier onze verklaring (lees: lineaire punctuering van de therapeutische realiteit) voor het pieverloop naar voren schuiven. In de inleiding stelden we reeds dat elk systeem homeostatische en morfogenetische tendenzen vertoont: stabiliteit en verandering zijn dus niet aan elkaar tegengesteld, maar complementair aanwezig in hetzelfde systeem. Zo is het ook niet verwonderlijk dat effectieve chotherapie steeds met een ‘gespleten tong’ moet spreken: zowel rapeutische verandering als homeostatische stabiliteit moeten waardig behandeld worden. Een te hevige nadruk op verandering – meestal gebaseerd op impliciete waarden van de therapeut – leidt tot ‘weerstand’ en vroegtijdige drop-out; een te hevige nadruk op teit (non-directieve therapie) leidt tot (nodeloos) langdurige ’therapie’ of vroegtijdige drop-out en ontgoocheling. Met andere woorden een ‘double-description’-methodologie is noodzakelijk wil men de mische eigenschappen van homeostase én verandering simultaan pecteren. Dergelijk dubbele beschrijving levert dan de context van de psychotherapeutische interventie. Indien psychotherapie enig effect wil sorteren, dan moet zij gericht zijn op de creatie van een nieuwe context die de evolutie naar een symptoomvrij evenwicht kelijkt. Dit kan verduidelijkt worden met de volgende metafoor: Een jong kind dat leert fietsen doet dit d.m.v. een driewieler of een fiets met zijwieltjes. Het kind-fiets-systeem (context A) functioneert doordat het kind in evenwicht blijft op de fiets door het maken van continue veranderingen in zijn houding en door de zijwieltjes. Wanneer het kind ouder wordt, krijgt het een nieuwe fiets (context B) meestal zonder zijwieltjes. Aanvankelijk zal de oude context niet meer functioneel zijn voor het systeem, d.w.z. het kind zal de zijwieltjes missen om evenwicht te bekomen. Het kind-fiets-systeem heeft nu verschillende opties: zo kan het kind weigeren om nog te fietsen en stort het kind-fiets-systeem in elkaar (‘regressie’); ofwel kan het met de kleine fiets ven rijden en zal het ‘symptomatisch’ functioneren; ofwel worden de oude zijwieltjes aan de nieuwe fiets gezet (‘neurotisch’); of tenslotte leert het kind de manier waarop het op een fiets in evenwicht blijft aan te passen aan de nieuwe fiets (context). In deze metafoor is de therapeut de vader die het kind-fiets-systeem nu eens vasthoudt (homeostase), dan weer los laat (morfogenese), to-
Behandeling volgens systernisch model 77 dat het kind-fiets-systeem een nieuwe vorm van evenwicht bereikt heeft – weliswaar in zijn eigen tempo en op zijn eigen manier. Welke ouder kent immers niet het tafereel van zijn kind dat niet beseft dat zijn vader hem/haar niet langer vasthoudt en er maar op los fietst? Als we dit toepassen op ons voorbeeld, dan moeten we constateren dat de simultane erkenning van stabiliteit en verandering o.a. de d.m.v. de teambenadering enerzijds, en door het Ericksoniaanse procédé van ‘splitting’ (O’Hanlon, 1982) anderzijds. In eerste tie verdedigde de therapeut in sessie de morfogenetische tendens tot recalibratie, terwijl deze anderzijds de prohomeostatische motieven van het systeem respecteerde in de ‘vermomming’ van de tische ‘expert-supervisor’. Daarenboven was de paradoxale tie gekenmerkt door een Ericksoniaans procédé, met name ‘splitting’: ‘splitting is breaking “. a previously unified whole into two (or more) parts or separating two (or more) previously associated elements’ (O’Hanlon, 1982, p. 22). In de paradoxale prescriptie werd het weld gesplitst in zijn fysische en zijn psychologische (of beter: mische) betekenis: het geweld wordt voorgeschreven maar .enkel in zijn ‘systemische vorm’. Het is immers reeds lang bekend dat het symptoom op zich niet het doorslaggevende is, dan wel de waarde’ die het symptoomgedrag heeft in de algemene interactie (en wat ermee bereikt kan worden). Met andere woorden door het houd van de signaalwaarde van het conflictueus gedrag kon het ke aspect gemakkelijker ‘afgebroken’ worden. Tevens school in deze split opnieuw de opdracht om ter zelfdertijd wél te vechten (i.c. verbaal ruziën) en niet te vechten (i.c. fysisch weld). Het tweede aspect van de therapeutische opdracht, met name de creatie van een nieuwe context, gebeurde d.m.v. de Ericksoniaanse methode van decontextualisatie/recontextualisatie (Wilk, 1982). der decontextualisatie wordt verstaan: ‘”. obliterating or obscuring an existing context-marker (a difference which makes a difference as to the context) so that the context becomes ambiguous’ (Wilk, 1982, p. 16). Door het geweld in functie te stellen van de loyaliteit aan hun ouders wordt de context van de agressie binnen het huwelijk gen anders: in plaats van negatief wordt het iets met een specifiek (positief) doel. Recontextualisatie is dan de introductie van nieuwe kers’, en dit kan gebeuren ‘ … by “colonization”: attributing new meaning to previously occurring context-markers, to create a new, specific, unambiguous context selected in advance’ (Wilk, 1982, p. 16). Door de positieve connotatie wordt het vroeger geweld een goed in dienst van het geluk van hun beider ouders. Decontextualisatie/re-
78 Dth I jaargang 5 februari 1985 contextualisatie zijn dus duidelijke elementen van de positieve me’. Vanuit deze optiek willen wij dan ook signaleren dat de briefmethode zelf o.i. niet de determinerende factor is voor de effectiviteit van een systemische aanpak. Wij geven de voorkeur aan een briefmethode om (ogenschijnlijk) simpele redenen: geschreven communicatie geldt als ‘officieel’ in onze cultuur, en kan gemakkelijk herlezen worden. Dit is echter opnieuw een twee-snijdend zwaard: arme, slecht niseerde en multi-problem gezinnen, waarin socialisatie d.m.v. het schreven woord eerder gering is en waar daden luider spreken dan woorden, zijn geen aangewezen kandidaten voor deze aanpak. Daar het betrokken echtpaar eerder gesofisticeerd was, en belang hechtte aan ‘papieren instructies’ (zoals bleek uit de huiswerkopdrachten uit de eerste fase van de therapie), kon de briefmethode hier met succes toegepast worden. Een kritiekloze toepassing van een briefsysteem met paradoxale optiek valt geenszins aan te raden. Eerder werd reeds gesproken over eventuele ‘weerstand’ van het gezinssysteem tegenover een gebrekkige erkenning van de tische systeemeigenschappen door de therapeut. Vanuit een mische optiek (Keeney & Sprenkle, 1982) die de therapeut als een trinsiek deel van de therapeutische gezin-therapeut-context ziet, kan deze weerstand niet langer als een eigenschap van het gezin gezien worden dan wel als een eigenschap van de interactie tussen therapeut en gezin. Vanuit een dergelijk perspectief is ‘weerstand’ niets anders dan een communicatie van het systeem met betrekking tot zijn meostatische behoeften. Aldus is weerstand een vorm van tie” met de therapeut, nl. een waarschuwing dat hij/zij met bepaalde factoren vergeet rekening te houden. Het uitblijven van succes met de directe ‘onderwijzende’ methode leerde ons dat de therapeut een waarde opdrong die weerstand lokte. Het bleek immers dat zowel John als Mary negatieve gen hebben met school en met leraren. Tevens vergat de auteur in het oog te houden dat dergelijke jonggehuwden nog volop betrokken zijn in achterhoedegevechten in verband met autonomie en lijkheid (zoals ook later duidelijk werd), en hij dus inging tegen het systeem. In het opstellen van de brieven werd dus met twee factoren rekening gehouden: de coöperatievorm die het echtpaar tot dan toe aan de dag had gelegd, en het fundamentele thema van hun gangsperiode (i.c. pasgehuwden): autonomie en onafhankelijkheid. De Shazer (1982) onderscheidt vijf manieren waarop cliënten met hun therapeut kunnen coöpereren (‘straightforward’, ‘modified’, posite’, ‘vague’, en ‘nil’): John en Mary vertoonden de duidelijke nei-
Behandeling volgens systemisch model 79 ging om op ‘vage’ wijze te coöpereren. Dit bleek o.a. uit de manier waarop de leeropdrachten werden vervuld: hoewel alles meticuleus op papier werd gezet, bleef het toch bij eerder vage termen. Daarom ook werd er besloten om vage opdrachten te geven, terwijl de textualisatie’ in duidelijke termen werd gesteld. Aldus sprak de peut niet alleen de ’taal’ van het koppel, maar respecteerde hij tevens de impliciete systeemregel van vaagheid. Hierdoor bevestigde hij maals de homeostatische behoeften van het systeem: de vaagheid moest niet veranderen, maar werd geaccepteerd (‘utilization’). Hierin schuilt opnieuw een waarschuwing voor de strateeg die alles specifiek en gearticuleerd wenst, met alle ‘negatieve coöperatie’ vandien. Conclusie: Bij nader inzien lijkt dit jonge echtpaar goed te passen in Wertheim’s systeemtypologie (1975) als een ’transitionally ted-externally open family system’ (Bishop & Lynn, 1983). huwde gezinssystemen zijn immers nog niet geïntegreerd qua grenzen en normen en staan nog extern open totdat de dyade regels voor het intra-systemisch en het extra-systemisch functioneren heeft opgesteld. Aldus kan een initiële faling om ‘los te komen’ van het gezin van oorsprong in een te sterke betrokkenheid van familieleden resulteren, met een gebrekkige intra-systemische stabiliteit als gevolg. Deze tense betrokkenheid van ‘outsiders’ gekoppeld aan de behoefte aan onafhankelijkheid en autonomie kàn geweld veroorzaken. De behandeling, gebaseerd op systemische principes, omvatte schillende aspecten: ( 1) een appreciatie van de homeostatische denzen van het cybernetisch systeem (acceptatie van de vaagheid, een pessimistisch team, een prescriptie van geweld); (2) de simultane kenning van de complementaire morfogenetische tendenzen tie van de signaalwaarde van het geweld); (3) de inbreng van dom noise’ (de de/recontextualisatie). Wij zijn er ons van bewust dat deze behandeling, bij nader inzien, eerder een samensmelting van temische, strategische en Ericksoniaanse principes geworden is. Het fundamentele doel was echter de detectie van het ‘symptomatisch’ patroon, waarover later zal uitgeweid worden (Daelemans, in bereiding). Ook willen wij nog aanmerken dat andere interactie-effecten het resultaat van deze therapie bepaalden. Zo mag o.i. de invloed van de verschillende humoristische episodes die wij met dit echtpaar maakten, niet geloochend worden (Madanes, 1984). Wat tenslotte het gebruik van een ‘niet-bestaand’ team betreft. Hoewel wij overtuigd zijn van het nut van dergelijk teamwerk, zeker voor training en voor de verfijning van meer ‘circulaire’ thesen, toch lijkt dit in de praktijk heel moeilijk te verwezenlijken.
80 Dth l jaargang 5 februari 1985 Het gebruik van het briefsysteem lijkt ons een uitstekend surrogaat: het geeft de therapeut de kans de audiotape (of de videotape als hij/ zij zich zo gelukkig mag achten) wat beter te beluisteren en om op doordachte en relaxte wijze een prescriptie op te stellen. De vorm lost ook enigszins het ‘poker-face’ probleem op wanneer het teambericht mondeling moet overgebracht worden, terwijl het ook de mogelijkheid van rechtstreekse diskwalificatie van het bericht uitsluit. Referenties Andolfi, M., C. Angela, P. Menghi & A.M. Nicolo-Corigliano (1983), hind the Family Mask. In: Therapeutic Change in Rigid Family Systems. New York, Brunner/Mazel. Bateson, G. (1972), Steps to an Ecology of Mind. New York, Bantam Books. Bateson, G. (1979), Mind and Nature. New York, Dutton. Bergman, J. (1982), Resistance: Systemic Therapy with Difficult Patients. Workshop presented at the rnth Annual Convention of the American sociation for Marriage and Family Therapy, Dallas, Texas. Bishop, S. M. & A. G. Lynn (1983), Multi-level Vulnerability of Adolescent Marriages: An Eco-System Model for Clinical Assessment and tion. Journal of Marital and Family Therapy, 9 (3), 271-282. Bross, A. (Ed.) (1983), Family Therapy: Principles of Strategie Practice. New York, Guilford Press. Caillé, P. (1982), The Evaluation Phase of Systemic Therapy. Journal of rital and Family Therapy, 8 (1), 29-39. Cook, D. & A. Frantz-Cook (1983), A Systemic Approach to Wife Battering. Journal of Marital and Family Therapy, 9 (4), 312-321. De Shazer, S. (1982), Patterns of Brief Family Therapy: An Ecosystemic proach. New York, Guilford Press. Elkaïm, M. (1981), Non-equilibrium, Chance and Change in Family Therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 7 (3), 291-297. Fisch, R” J. H. Weakland & L. Segal (1982), The Tactics of Change: Doing Therapy Briefly. San Francisco, Jossey-Bass. Giles-Sims (1983), Wife-battering: A Systems Theory Approach. New York, Guilford Press. Hoffman, L. (1981), Foundations of Family Therapy. New York, Basic Books. Keeney, B. & D. Sprenkle (1982), Ecosystemic epistemology: Critica! tions for the aesthetics and pragmatics of family therapy. Family Process, 21 (1), l-19. Keeney, B. (1983), Aesthetics of Change. New York, Guilford Press. Keeney, B. & J. Ross (1983), Learning to learn systemic therapies. Journal of Strategie and Systemic therapies, 2 (2), 22-30. Madanes, C. (1984), Behind the One-Way Mirror. San Francisco, Jossey-Bass. Margolin, G. (1979), Conjoint Marital Therapy to Enhance Anger ment and Reduce Spouse Abuse. The American Journal of Family Therapy, 7 (I), 13-23.
Behandeling volgens systemiseh model 81 Minuchin, S. (1974), Families and Family Therapy. Carnbridge, MA: Harvard University Press. O’Hanlon, B. (1982a), Splitting and Linking: Two Generic Pattems of sonian Psychotherapy. Journal of Strategie and Systemie Therapies, 1 (4), 21-25. O’Hanlon, B. (1982b), Strategie Pattern Intervention. Journal of Strategie and Systemie Therapies, 1 (4), 26-33. Papp, P. (1983), The Proeess of Change. New York, Guilford Press. Penn, P. (1982), Circular Questioning. Family Proeess, 21 (3°), 267-280. Saunders, D. G. (1977), Marital Violence: Dirnensions of the Problerns and Modes of Intervention. Journal of Marital and Family Therapy, 3 (1), 43- 52. Selvini-Palazzoli, M., L. Boscolo, G. Cecchin & G. Prata (1978), Paradox and Counterparadox: A New Model/or the Fami/y in Sehizophrenie Transaetion. New York, Jason Aronson. Selvini-Palazzoli, M., L. Boscolo, G. Cecchin & G. Prata (1980), zing – Circularity – Neutrality: Three Guidelines for the Conductor of the Session. Family Proeess, 19 (1), 3-12. Stanton, M. D. (1981a), An integrated structural/strategic approach to farnily therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 7 (4), 427-439. Stanton, M. D. (1981b), Marital therapy frorn a structural/strategic point. In: G. P. Sholevar (Ed.), Handbook of Marriage and Marital py. Jamaica, N.Y.: S.P. Medica! and Scientific Books. Walker, L. (1979), The Battered Woman. New York, Harper and Row. Watzlawick, P., J. H. Weakland & R. Fisch (1974), Change: Prineiples of Problem Formulation and Problem Resolution. New York, W. W. Norton. Weeks, G. & L. L’Abate (1982), Paradoxieal Psyehotherapy. New York, Brunner /Mazel. Wertheirn, E. S. (1975), The Science and Typology of Farnily Systerns II: Further theoretica! and practical considerations. Family Proeess, 14, 285- 309. Wilk, J. (1982), Context and Know-How: A Model of Ericksonian therapy. Journal of Strategie and Systemie Therapies, 1 (4), 2-20.