298 Vechten met de duivel. Directieve interventies bij de behandeling van een psychotische man* Kees Korrelboom De laatste jaren verschijnen regelmatig publikaties over de rende behandeling van cliënten met psychotische symptomen. In deze publikaties kunnen met enige goede wil twee behandelingsstrategieën onderscheiden worden. Bij de ene strategie zijn de interventies streeks op de symptomen gericht, bij de andere tracht de therapeut de organisatie van het gezin van de patiënt te beïnvloeden. Voorbeelden van de eerste benadering vindt men bij Hoogduin & Druijf (1980) en Hoogduin (1984); voorbeelden van de tweede dering bij Haley (1980) en Wever et al. (1983). Jenner & Henneberg (1982) passen zowel systeemgerichte als symptoomgerichte ties toe. Pruijssers (1983) probeert pas vat te krijgen op de tische symptomen nadat het gelukt is het algemeen welzijn van zijn cliënt op een hoger plan te brengen. In dit artikel wordt de behandeling beschreven van een 26-jarige ex-politieagent, die sinds vier jaar in wisselende mate last heeft van visuele en auditieve hallucinaties met bizarre waanideeën, die hem het werken onmogelijk gemaakt hebben. Met zijn klachten-patroon zou hij volgens DSM rn (APA, 1980) schizofreen genoemd kunnen den. Om redenen die elders in dit artikel besproken worden, wordt kozen voor een symptoomgerichte aanpak, waarbij de therapeut de richtlijnen volgt van Hoogduin & Druijf (1980). Deze zijn: – Het accepteren van de belevingen van de cliënt en deze, waar mogelijk, in een andere context plaatsen. – De cliënt uitnodigen zijn hallucinaties op te roepen, eventueel na * Met dank aan Kees Hoogduin voor zijn adviezen tijdens de behandeling en het schrijven. c. w. KORRELBOOM (1951), psycholoog, is als gezinstherapeut werkzaam bij het Boddartcentrum in Apeldoorn en heeft een privé-praktijk in Amsterdam. Werkadres: Boddartcentrum, Van de Houven van Oordtlaan 4, 7316 AH Apeldoorn.
Vechten met de duivel 299 een positieve etikettering van de verschijnselen. – Registratie van het optreden van de hallucinaties. – Bij het afnemen van de hallucinaties: herinterpretatie van de fac- toren die aanleiding gaven tot hallucineren. – Gelijktijdig uitvoeren van een medicamenteuze behandeling. Eveneens zal een interventie besproken worden, waarmee alle gelijkse bezigheden van de cliënt tot therapeutische acties bestempeld worden. Aanmelding en taxatie Harry van Zon, 26 jaar en ex-politieagent, meldt zich aan voor pie. Aan de telefoon vertelt hij dat hij al vier jaar ‘psychische ten’ moet leveren met zichzelf en bepaalde ‘krachten’. Sinds het begin van zijn klachten heeft hij een maandelijks zgn. ‘pillencontact’ met wisselende psychiaters. Hij krijgt daar l maal daags 4 mg. Orap Forte en 3 maal daags Seresta 10 voorgeschreven. Hoewel zijn klachten in de loop der jaren verminderd zijn, is Harry niet tevreden. Vandaar zijn aanmelding voor psychotherapie. Omdat hij (als laatste van zes kinderen) nog bij zijn ouders woont, wordt hij samen met zijn ouders uitgenodigd voor een taxatiegesprek. Het blijkt dat er in het gezin nogal wat problemen (geweest) zijn. Het huwelijk van de ouders is slecht. Moeder drinkt veel en heeft een aantal fobische klachten. Vader, een gepensioneerde beroepsmilitair, heeft (en had) regelmatig conflicten met zijn kinderen over normen en waarden. Vier jaar geleden pleegde een aan heroïne verslaafde dere zuster van Harry zelfmoord. Ze zou die dag, na het uitzitten van een gevangenisstraf, weer naar huis gaan. Harry was tot die tijd het enige kind met wie de ouders geen blemen hadden. Hij maakte carrière bij de politie, deed aan duiken en parachutespringen. Hij was de trots van zijn vader. Kort na de dood van zijn zuster, was Harry een avond uit met kele van haar oude vrienden. Hij kende hen nog uit de periode dat hij geprobeerd had haar van de heroïne af te helpen. Tijdens de tie beweert Harry dat deze vrienden hem die avond buiten zijn weten om LSD hebben toegediend. Na het drinken van enkele glazen bier dacht hij gek te worden. Hij zag zijn eigen gezicht weerspiegeld in dat van zijn metgezellen. Vervolgens kwamen beeld en spiegelbeeld steeds dichter bij elkaar, waarna Harry ‘door de spiegel heenbrak’ en in ‘een andere wereld’ terecht kwam. Vanaf dat moment zou Harry steeds vaker deze andere wereld treden. Dit gebeurde niet vrijwillig. Telkens werd hij door bepaalde
300 Dth 4 jaargang 4 november I 984 ‘krachten’ ‘de andere wereld’ ingetrokken. Het kostte hem moeite er weer weg te komen. Dat maakte hem angstig. Vooral omdat de woners van ‘de andere wereld’ hem slecht gezind waren. Hij mocht daar niet komen, het was voor hem verboden gebied. Vanaf dat ment begon Harry’s leven steeds meer in het teken van het al dan niet betreden van ‘de andere wereld’ te staan. ‘Daar’ moest hij ten om weer terug te keren en werd hij er van beschuldigd zich op verboden terrein te bevinden. ‘Hier’ zouden mensen aan hem kunnen zien dat hij in ‘de andere wereld’ was. Via ‘psychische stemmen’ verden ze commentaar op zijn verblijf aldaar en ze lichtten hem dels signalen in over zijn toestand. Zo zou zijn vader via het op- of neerslaan van zijn oogleden aan Harry informatie geven over zijn kracht van dat moment. De ouders zeggen van dit alles niets te weten. Het enige dat hen wel eens opvalt is dat Harry soms erg stil is en voor zich uit staart. Waarschijnlijk is hij dan in ‘de andere wereld’. Harry beweert daar een grote tegenstander te hebben. Een oudere, in het zwart geklede figuur, die hij ‘de duivel’ noemt. De ‘gevechten’ spelen zich vooral met deze agressieve grijsaard af. Harry stelt dat hij eerst met deze duivel af moet rekenen voor hij weer definitief in de gewone wereld terug kan keren. De ouders bevestigen in grote lijnen de controleerbare feiten. Harry is na de bewuste avond inderdaad in ontredderde toestand thuis gekomen. Vanaf dat moment veranderde hij drastisch. De ouders hebben weinig contact met Harry. In tegenstelling tot vroeger is hij tegenwoordig stil en teruggetrokken. Het contact met zijn broers en zusters is ook minder geworden. Uit de verhalen van Harry en zijn ouders maakt de therapeut op dat de cliënt door hen als een zonderling wordt beschouwd. Harry zit veel thuis en komt vaak alleen buiten om zijn hond uit te laten, of af te richten op de hondenclub waarvan hij sinds kort lid is. Een enkele keer gaat hij naar het buurtcafé. Hij drinkt dan nogal wat alcohol (10 à 20 glazen pils). Aan het eind van het taxatiegesprek benadrukt Harry nogmaals dat de klachten vergeleken met vier jaar geleden aanzienlijk zijn minderd. Dit zou aan de medicatie te danken zijn en ook aan enkele kleine successen in zijn ‘gevechten met de duivel’. De ouders zeggen weinig moeite met de problemen van Harry te hebben. Er wordt weinig over gepraat. Ze zijn vooral verbaasd en ook wel teleurgesteld over de onverwachte wending die het leven van hun eens zo veelbelovende zoon heeft genomen.
Vechten met de duivel 301 De behandeling Voor de therapie start wordt contact opgenomen met de lend psychiater. Deze heeft de cliënt enkele maanden geleden nomen en voegt weinig nieuwe informatie toe. Hij heeft de indruk dat Harry sinds kort open staat voor psychotherapie en juicht een dergelijke behandeling toe. De psychiater houdt de heid voor de medicatie, de psycholoog verzorgt de psychotherapie. Tussen beiden zal regelmatig overleg plaatsvinden. De richtlijnen van Hoogduin & Druijf volgend, neemt de therapeut de klachten van Harry zeer serieus. Hij vraagt om een zo precies gelijke beschrijving van de duivel: Hoe ziet hij eruit, welke kleur ben zijn ogen, hoe is zijn gebit (heeft hij een kunstgebit?), hoe klinkt zijn stem, hoe spreekt hij Harry aan? e.d. Beantwoording van deze vragen blijkt niet altijd even gemakkelijk te zijn. De therapeut maakt regelmatig duidelijk dat niet alle door Harry genoemde verschijnselen hem uit eigen ervaring bekend zijn. Toch wil hij zich een zo goed mogelijke voorstelling van Harry’s gen kunnen maken. Harry krijgt dus het verzoek om zijn ervaringen, voor het goede begrip van de therapeut, te vergelijken met den als trance, dronkenschap, vermoeidheid en dromen. Deze interventies leiden ertoe dat de cliënt soms aan het heidsgehalte van zijn gewaarwordingen gaat twijfelen: ‘Het is ook eigenlijk wel raar wat ik vertel. Misschien heb ik sommige dingen ook wel gewoon gedroomd.’ Op die momenten stelt de therapeut zich meteen terughoudend op: ‘Dat kan toch haast niet. Voor dromen lijken jouw ervaringen me toch te levensecht. Voorlopig ga ik er toch liever van uit dat het maal wel echt is.’ Aan het eind van de tweede zitting wordt de opdracht gegeven om alle gevechten met de duivel te registreren. In de derde zitting blijkt dit acht keer in veertien dagen gebeurt te zijn, meestal ’s avonds voor het slapen gaan. Als Harry een uitgebreide beschrijving van zijn gevechten met de duivel heeft gegeven, complimenteert de therapeut hem met zijn zet. Hij plaatst echter vraagtekens bij cliënt’s strijdwijze. Zo lijkt het bijv. niet verstandig om de duivel steeds tijdstip en plek van de vechten te laten bepalen. Harry moet de rollen omdraaien, wil hij een kans maken de duivel te verslaan. De komende periode zal hij de duivel dus zelf op gaan zoeken voor een gevecht, bij wijze van verrassingsaanval. Ook zal Harry er voor moeten waken om de duivel uit te leggen wat hij in de andere
302 Dth 4 jaargang 4 november 1984 wereld doet. Nee, de duivel moet eerst zelf maar eens uitleggen wat die andere wereld nu eigenlijk helemaal voorstelt. De cliënt krijgt de opdracht vooral op de reacties van de duivel te letten om op deze manier achter diens zwakke plekken te komen. Daarop kunnen dan weer verdere strijdwijzen worden afgesteld. Daarnaast krijgt de cliënt een opdracht voor de perioden waarin hij niet met de duivel vecht. In die periodes moet Harry zich ‘zo maal mogelijk’ gedragen (hij omschrijft zich zelf vaak als gek). ‘Zo normaal mogelijk’ houdt in: weer aan sport gaan doen, familie en kennissen meer op gaan zoeken, betere dagindeling maken, eventuele vreemde ervaringen voor zich houden, e.d. Het doel van deze opdracht is de duivel onzeker te maken, zo wordt Harry vertelt. Wanneer Harry zich normaler gaat gedragen, verbergt hij zijn zwakke punten en kan de duivel in verwarring ken. De veronderstelling van de therapeut is nl. dat duivels liever met zonderlingen vechten, dan met meer normale mensen. Het geheel wordt gebracht als een experiment om te kijken hoe de duivel op deze nieuwe gevechtstactieken reageren zal. De suggestie is, dat net zolang geëxperimenteerd zal worden, totdat de juiste wijze van duivelsbestrijding is gevonden. Resultaten De volgende zitting blijkt dat het oproepen niet goed gelukt is. Er hebben echter ook geen spontane overtochten plaats gevonden. Het ‘normaal doen’ is wel goed gelukt. De therapeut vraagt zich hierop af of Harry het wel op de goede manier geprobeerd heeft, of dat zijn nieuwe benadering van de duivel reeds vruchten begint af te werpen, zodat de duivel zich uit angst koest heeft gehouden. Het lijkt hoe dan ook een goede zaak de tegie voort te zetten. De afspraken worden dan ook herhaald. De daarop volgende keer is het oproepen een keer heel goed lukt. Er heeft zich een geweldig gevecht met de duivel afgespeeld, dat cliënt in zijn voordeel heeft weten te beslissen. Hierna is het pen weer steeds minder goed gegaan. Ook spontane aanvallen van de kant van de duivel zijn uitgebleven. De afspraken worden weer haald. Tijdens de zesde zitting vertelt Harry dat er geen gevechten met de duivel meer hebben plaats gevonden. Er wordt afgesproken het oproepen voorlopig maar even te staken. Wel zal Harry spontane aanvallen van de duivel uitgebreid registreren. Intussen begint Harry steeds meer alternatieve verklaringen voor
Vechten met de duivel 303 zijn belevingen naar voren te brengen. Steeds vaker noemt hij men, trance-toestanden, vermoeidheidsverschijnselen en na-effecten van LSD-gebruik als mogelijke oorzaken van zijn problemen. Als de therapeut hem waarschuwt niet te hard van stapel te lopen, lijkt dit Harry alleen maar te sterken in het idee dat de periode met de duivel een afgesloten, niet goed te begrijpen episode in zijn leven is geweest. In de resterende sessies wordt over deze zaken verder gepraat. Ook een aantal praktische punten komt dan aan bod. ‘Normaal doen’ en registratie van spontane aanvallen van de duivel worden steeds als afspraken gehandhaafd. Wanneer na twaalf zittingen de situatie stabiel blijft, wordt de rapie op verzoek van Harry beëindigd. De therapeut zal Harry nog enkele keren bellen voor telefonische follow-up. Verder wordt sproken dat Harry ten allen tijde contact met de therapeut op kan nemen. Voor medicatie zal hij voorlopig zijn maandelijkse bezoeken aan de psychiater af blijven leggen. Bij de afsluiting bevestigt de chiater de duidelijke verbetering in de toestand van de cliënt. Bij de laatste follow-up zijn er negen maanden geen hallucinaties meer weest. ‘Normaal doen’ lukt goed. Hij gaat vaker naar feestjes, heeft een vriendin en werkt af en toe in losse baantjes. De Orap Forte is inmiddels gehalveerd. Aan het eind van de therapie had Harry verteld, dat de schijningen weliswaar verdwenen waren, maar dat het idee dat sen via ‘psychische stemmen’ over hem spraken was toegenomen. Dit gebeurde vooral als hij vermoeid was. Rust nemen en Seresta IO den toen goede uitkomst. Bij de laatste follow-up is dit probleem niet verdwenen, maar wel aanzienlijk verminderd. Samenvatting en commentaar De effecten die Hoogduin & Druijf beschrijven, worden ook in deze therapie gevonden: afnemen van de hallucinaties door ze zeer precies te laten beschrijven en vervolgens op te laten roepen. De twijfel die bij de cliënt ontstaat, kan gebruikt worden om hem tot alternatieve verklaringen voor zijn hallucinaties te laten komen. Er wordt dersteld dat de opdracht om zich buiten het oproepen zo gewoon mogelijk te gedragen dit effect versterkt. Tot slot wil ik een aantal, naar mijn idee, belangrijke punten uit deze therapie aanstippen. – Over de taxatie: Een aantal factoren wijst zonder meer in de richting van een homeostatische functie van de klachten. Er zijn tijd problemen in het gezin geweest. Voordat Harry’s klachten gonnen, was er een andere geïdentificeerde patiënt: het verslaafde
304 Dth 4 jaargang 4 november I 984 zusje. Ook het feit dat de problemen ontstaan in de periode dat Harry als laatste kind het ouderlijk huis zal verlaten, is zo’n zing. Toch wordt in eerste instantie voor een ‘Hoogduin-aanpak’ kozen, in plaats van voor een Haleyaanse strategie. Hiervoor kunnen vier redenen genoemd worden: (1) De kans om de ouders á la Haley op één lijn te krijgen, lijkt klein, mede omdat ze weinig ‘last’ hebben van Harry’s problemen. (2) Harry zelf is het meest gemQtiveerd voor behandeling. hij heeft zich ook zelf aangemeld voor therapie. (3) In de taxatie geeft Harry aan dat er al sprake is van vooruitgang. Het gaat hem alleen te langzaam. Deze positieve ontwikkeling zou makkelijk doorkruist kunnen worden met een Haleyaanse ring, waarbij een negatieve labeling van het symptoom niet geschuwd wordt als het gaat om het herstellen van de hiërarchie in het gezin (vgl. Wever et al., 1983). (4) De meer paradoxaal getinte aanpak, waarvoor hier gekozen wordt, kan, wanneer dat nodig mocht zijn, gemakkelijker gevolgd worden door de meer congruente pak, dan andersom (vgl. Lange en Van der Hart, 1979). Het komt erop neer dat in de door Haley beschreven gezinnen aanzienlijke ordeproblemen bestaan, terwijl hiervan in het gezin van Harry geen sprake is. Harry is een rustige man die zijn ouders niet voor problemen plaatst. Zijn ouders hebben zich min of meer bij de toestand neergelegd. Het is interessant om deze overwegingen te vergelijken met de tiek die Lange (1981b) heeft op Haley’s behandeling van jonge chotici. – Over de herinterpretatie van de hallucinaties: Het lijkt of de cliënt door de diverse interventies in een onhoudbare positie wordt gemanoeuvreerd, waar het het vasthouden aan zijn hallucinaties treft. Harry kan zijn ervaringen nooit zo precies beschrijven als de therapeut vraagt.Dit onvermogen kan tot twijfel leiden. In een lijke situatie lijkt het aantrekkelijker te worden voor de cliënt om ternatieve verklaringen te overwegen. Door een ‘judo-houding’ aan te nemen (Lange, 198 la), zorgt de therapeut ervoor dat niet hij, maar de cliënt met deze alternatieven aankomt. – Over de judo-houding: De therapeut waakt ervoor opdrachten te geven, die kunnen mislukken. Door de nieuw voorgestelde strijdwijze tegen de duivel als experiment te brengen, is het niet nodig dat Harry zijn doel meteen bereikt. Door te suggereren dat zo lang als nodig is, gezocht zal worden naar de beste manier van duivelbestrijding, nen de interventies ook gewerkt hebben als ‘zware last’ (vgl. Van Dijck, 1977). – Over de ‘doe-normaal’ instructie: In eerste instantie is de normaal’-opdracht een regelrechte congruente gedragsinstructie. In
‘ \i Vechten met de duivel 305 uitgewerkte vorm komt het erop neer dat Harry weer een aantal normale activiteiten gaat ontplooien: mensen ontmoeten, dag len, kamer opruimen, hond verzorgen, aan sport doen, e.d. Allemaal activiteiten die in de meeste dagprogramma’s van instellingen met opgenomen schizofrenen zouden passen. Ook Haley (1980) drukt het belang van gewoon doen voor zijn patiënten. De ouders moeten er bij hem op toe zien, dat hun kinderen op tijd op staan, werk gaan zoeken, woonruimte gaan zoeken, e.d. Het bijzondere van de instructie, zoals die in deze therapie wordt gegeven, is de motivering. Door normaal-doen als lijk gedrag’ te bestempelen, sluit het beter aan bij de cliënt. Naast de inhoudelijke kant van de opdracht (waarover dadelijk meer) lijkt er ook een relationeel aspect aan het gewoon doen te ven; een aspect dat juist ontstaat door de opdracht binnen het kader van de symptomen van de cliënt te brengen. Door de opdracht nieert de therapeut de zaken zo, dat alles wat Harry doet hem uit helpt. Of het lukt hem zijn symptomen op te roepen (de duin-instructie’), waarmee hij impliciet aangeeft invloed op zijn symptomen te kunnen hebben, óf het oproepen lukt niet, waarmee cliënt voor dat moment symptoomvrij is en zijn tijd kan besteden aan gewoon doen. Harry is dus steeds met therapie bezig. Dit is belangwekkend, dat psychotici volgens Haley (1963) altijd proberen de relatie te niëren. De hier beschreven interventies lijken de therapeut in de genheid te stellen om de relatie te definiëren, zonder dat de cliënt daar veel tegen in kan brengen. De therapeut bestrijdt immers op geen enkel moment de visie van Harry dat er een duivel bevochten moet worden. Integendeel zelfs, hij steunt Harry in zijn gevecht. Inhoudelijk lijkt de ‘doe-normaal’ instructie op verschillende ten te werken. Wanneer Harry zich normaler gaat gedragen, zullen mensen in zijn omgeving zich ook anders op gaan stellen. Ook echter zal zijn zelfperceptie veranderen (vgl. Lange, 1982). In feite speelt de cliënt in deze aanpak de rol van een normaal mens, waardoor hij dere reacties aan zijn omgeving ontlokt en een andere kijk op zichzelf ontwikkelt. Hierdoor zal hij zich hopelijk ook ‘echt’ normaler nen gedragen (vgl. de fixed-role-therapy van Kelly, 1955). – Over de combinatie van paradoxale en congruente opdrachten: Het enerzijds oproepen van de duivel en anderzijds normaal doen, is een combinatie van een paradoxale en een congruente opdracht. Lange beschrijft de toepassing van dergelijke opdrachten (Lange, 1983). Een cliënt krijgt hierbij een congruente leeropdracht. Meestal (niet altijd) is dit de niet-symptoomdrager. De ander wordt dan vraagd door te gaan met het symptomatische gedrag om de partner
306 Dth 4 jaargang 4 november 1984 in de gelegenheid te stellen met behulp van de leeropdracht het tomatisch gedrag te beïnvloeden. Zodoende wordt het symptoom op twee manieren bestreden: op paradoxale wijze door het voor te schrijven, en op congruente wijze via de instructie aan de partner. Bij Harry van Zon worden de hallucinaties ook gelijktijdig op gruente en paradoxale wijze bestreden. Hier krijgt echter één persoon beide opdrachten. Uit de beschreven therapie blijkt dat dit goed gelijk is. De nuancering die Lange (1983) aanbrengt ten aanzien van de waarschuwing van Van Dijck & Van der Velden (1977) voor het gelijktijdig gebruiken van paradoxale en congruente opdrachten, lijkt dus verder uitgebreid te kunnen worden. Overigens is er een opvallend verschil in het motiveren van de combinatie hier en bij Lange. Bij hem wordt over het algemeen de paradoxale opdracht gemotiveerd als hulpmiddel (‘oefenmateriaal’) voor degene met de congruente opdracht. Bij Harry van Zon is de congruente opdracht (normaal-doen) juist een hulpmiddel voor de paradoxale (het bestrijden van de duivel). Over het belang van de doe-normaal-instructie: De vraag moet gesteld of alleen een replicatie van de interventies van Hoogduin & Druijf een vergelijkbaar resultaat zou hebben opgeleverd. Deze vraag is vanzelfsprekend moeilijk te beantwoorden. Uit het commentaar hierboven kan echter worden opgemaakt dat toevoeging van de normaal-instructie de therapie tot een aan twee kanten snijdend mes kan maken: symptoombeïnvloeding via paradoxale en congruente weg. Om deze reden lijkt het me zinvol te overwegen de instructie, waar mogelijk, aan het model van Hoogduin & Druijf toe te voegen. – Over het resultaat: Hoogduin (1984) waarschuwt tegen plaatst optimisme ten aanzien van de directieve behandeling van chotische cliënten. Die waarschuwing geldt ook voor deze therapie: Er is slechts een follow-up van negen maanden beschikbaar. – De conclusie dat er vooruitgang is, is gebaseerd op mededelingen van de cliënt aan de therapeut en op observaties van de de psychiater. – De invloed van de medicatie moet zeker niet onderschat worden. Het hele resultaat zou zelfs kunnen liggen aan een (vertraagd) camenteus effect. – De psychotische verschijnselen zijn al voor aanvang van deling aan het verminderen. Harry zoekt therapie om dit proces te versnellen. – De diagnose schizofrenie is vier jaar geleden door de toenmalige, behandelende psychiater gesteld. De symptomen die cliënt bij de atie noemt, lijken deze diagnose te rechtvaardigen.
Vechten met de duivel 307 Toch moet het niet uitgesloten worden geacht, dat cliënt in deze therapie voor een deel klaagt over zogenaamde flash-backs ten ge van een door LSD-gebruik geïnitieerde psychose. Het karakter van de ‘psychische stemmen’ bij vermoeidheid en het feit dat deze door rust en Seresta tot zwijgen zijn te brengen, wijzen in die ting. De stemmen zouden dan meer van obsessionele aard zijn. Het is niet ongebruikelijk dat dergelijke dwangmatige symptomen volgen op een psychotische episode (Hoogduin, 1983). Referenties American Psychiatrie Association (1980), Diagnostic and Statistica/ Manual of Mental Disorders. Third Edition. Washington, D.C. Dijck, R. Van, (1977), De zware last en communicatietheorie. In: K. van der Velden (red.), Directieve therapie I. Van Loghum Slaterus, Deventer. Dijck, R. Van, & K. van der Velden, (1977), Valkuilen voor directieve peuten. In: K. van der Velden (red.), Directieve therapie I. Van Loghum Slaterus, Deventer. Haley, J. (1963), Strategies of psychotherapy. Grune and Stratton, New York. Vertaling: Strategieën in de psychotherapie. Bijleveld, Utrecht. Haley, J. (1980), Leaving Home; Therapy of Disturbed Young People. Me. Graw-Hill Book Comp., New York. Hoogduin, K. & T. Druijf (1980), Directieve interventies bij de ambulante behandeling van psychosen. In: K. van der Velden (red.), Directieve pie 2. Van Loghum Slaterus, Deventer. Hoogduin, K. (1983), Persoonlijke mededeling. Hoogduin, K. (1984). Directieve therapie bij een man met paranoïde frenie. Dth 4 (1), 74-82. Jenner, J. & H. Henneberg (1982), De ambulante behandeling van acute chosen, geillustreerd met een gevalsbeschrijving. Dth 2 ( 1 ), 52-67. Kelly, G. A., (1955), The psychology of Personal Constructs. Norton, New York. Lange, A. & 0. v. d. Hart (1979), Gedragsverandering in gezinnen. Noordhoff, Groningen. Lange, A. (1981a), Het motiveren van cliënten in directieve (gezins)therapie. Dth 1 (1), 57-75· Lange, A. (1981b), Haley slaat op hol. Dth 1 (4), 371-377. Lange, A. (1982), Reattributie in de directieve gezinstherapie met een slachtoffer. Dth 2 (4), 288-304. Lange, A. (1983), De combinatie van een paradoxale en congruente strategie. Dth 3 (2), 124-144. Pruijssers, H. (1983), Een begeleiding van een schizofrene man met een dewaan. Dth 3 (4), 365-371. Watzlawick, P” J. H. Beavin & D. D. Jackson (1970), De pragmatische ten van de menselijke communicatie. Van Loghum Slaterus, Deventer. Wever, E., R. Drucker, F. van Ree, P. de Rooy & 0. Srivastava (1983), ley en jonge psychotici; indrukken over een nieuwe vorm van therapie. Dth 3 (!), 5-29.