discussie I 8 3 Van Marle weet het ook Reactie van H.J.C. van Marle Het is mij niet duidelijk geworden wat de heer Van der Velden met zijn stukje wil zeggen. Is hij het niet eens met het door mij gebruikte jargon en tracht hij dit nu te ridiculiseren? Een zo langzamerhand niet meer geaccepteerde houding ten opzichte van een peut, dus ik neem aan dat het hem hier niet om te doen is. dien, het artikel is geschreven voor het Tijdschrift voor therapie, en dus met name voor psychotherapeuten bestemd geacht. Daarom is mijns inziens het bij tijd en wijle specialistische vakjargon acceptabel voor de potentiële lezerskring. Wellicht fulmineert hij dan tegen de stelligheid waarmee ik de gedragingen en gevoelens van de betrokken patiënt tracht te interpreteren binnen het door mij gebruikte referentiekader. Laten we hiervan uitgaan. Nu wordt er echter meer op de man dan op de bal gespeeld. De heer Van der Velden leest over mij de les op basis van een klein gedeelte uit mijn artikel (anderhalve pagina van de elt) waarboven duidelijk ‘Illustratie’ staat, een praktisch voorbeeld ter king van het voorgaande dus. De reikwijdte van een illustratie is beperkt: het dient de privacy van de betrokkene zoveel mogelijk te garanderen, en het is een didactische samenvatting van schiedenis en behandeling, waardoor nuances en geleidelijke wikkelingen geweld aan worden gedaan. Uit zijn eigen ervaring als schrijver weet Van der Velden dit natuurlijk. Maar zijn opwinding blijkt aan het einde te worden veroorzaakt door zijn veronderstelling dat ik nu de verkrachter, respectievelijk verkrachtingen heb klaard’! Daar zou minstens een heel artikel of een boek aan gewijd moeten worden (die er overigens wel zijn). De ‘verkrachter’ of ‘verkrachting’ bestaat echter niet. In mijn geval: niet alle verkrachters zijn beeld TBR-gestelden. De verkrachters in de TBR-inrichtingen zijn verkrachters met een geestelijke stoornis en veelvuldige recidives. Er zijn ook nog verkrachters in de gevangenis, met een voorwaardelijke veroordeling, en met een straatverbod – en zover gaat, zoals geven, de strekking van mijn artikel echt niet. De interpretatie en (zonodig) de behandeling van deze andere groepen kunnen dan ook verschillen, en zij behoeven ook meestal niet klinisch te worden behandeld. Een multidisciplinair probleem derhalve, dat een disciplinaire visie nodig heeft.
184 Dth 2 jaargang 9 juni 1989 Van Marle wéét het ook? Nee. Van Marle weet het óók, evenals Van der Velden (en anderen). Elke schoenmaker zijn eigen leest! H.J.C. v AN MARLE psychiater Geneesheer-Direkteur Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Aantekeningen bij de behandelingsstrategie voor chronisch drische patiënten van Lehembre* M. Reinders en J. Sinnaeve SAMENVATTING Een casus van een hypochondrische patiënt wordt sproken. Hij werd behandeld met een strategie die bestond uit het isoleren van de patiënt, in de hoop dat deze situatie alternatieven voor het drag zou uitlokken. De isolatie leverde voor deze patiënt zoveel spanning op, dat een korte reactieve psychose het gevolg was. Achteraf was er twijfel over de juistheid van de diagnose ‘hypochondrie’. Inleiding Bij hypochondrie denkt een patiënt ten onrechte aan een ernstige ziekte te lijden. Er kan geen lichamelijke ziekte worden aangetoond en geruststelling door een arts geeft geen of slechts tijdelijk luchting. Volgens de DSM-III-R (APA, 1987) mag dit idee niet het karakter van een waandenkbeeld hebben. De grens tussen drie enerzijus en angststoornissen en depressie anderzijds is moeilijk te trekken (Kellner et al., 1985; Noyes et al., 1986; Barskey et al., 1988). * Met dank aan Ruud Kol. M. REINDERS, psycholoog, is werkzaam bij het instituut voor Psychiatrische Dagbehandeling te Breda en bij de Psychiatrische Polikliniek Delft. J. SINNAEVE is als psychiater werkzaam in het Psychiatrisch Centrum terhout. Correspondentie-adres: Kenaupark 18 ap. 1.5, 201 I MT Haarlem.