Jaargang 3 (1983)

recensies OP REIS IN EEN DROOMWERELD Gerald Epstein, M.D., Waking Dream Therapy: Dream Process as lmaginarion. Human Sciences Press, New YorkiLondon, 1981. 237 pag. Prijs: S 20.00. 79 Waking Dream Therapy van Gerald Epstein kan in grote lijnen worden verdeeld in twee delen: de achtergrond van waaruit de therapie ontwikkeld is, en de techniek en praktijk van de therapie zelf. De achtergrond en theoretische uitgangspunten van de therapie worden door Epstein zeer uitvoerig toegelicht; ze zijn gebaseerd op de fenomenologie en verwant met existentialisme en humanistische psychologie. Epstein stelt twee soorten denkprocessen tegenover elkaar: de deterministische, causale en verbale processen van de linkerhersenhelft, en de non-deterministische, sale en visuele processen van de rechterhersenhelft. Hij zet zich af tegen piemethoden die zich vooral bezig houden met de eerstgenoemde, speciaal de freudiaanse traditie, en stelt voor om tot een psychologie en een wijze te komen waarin de twee soorten denkprocessen beide een plaats krijgen en met elkaar in evenwicht worden gebracht. Epstein grijpt hiermee terug op de pre-carthesiaansc denkwereld van voor de 17de-eeuw en ontleent inspiratie aan verscheidene Oosterse culturen in het visuele voorstellingsvermogen en de beelden die daarin spontaan op kunnen komen een belangrijke plaats innemen. Epstein, zelf een ervaren psychoanalyticus, ontwikkelde deze methode onder begeleiding van een van de leerlingen van Desoille die in 1930 een soortgelijke van de psychoanalyse afgeleide methode toepaste. Epstein tieert zich echter van een aantal freudiaanse en jungiaanse principes. Hij spreekt zich uit tegen het interpreteren en inzichtelijk maken van het materiaal omdat hij ervan uitgaat dat dit interpreteren (typisch een functie van de linkerhersenhelft) niet van toepassing kan zijn op de inhouden van de terhersenhelft, die zich volgens een eigen logica en associaties en in een eigen ruimtelijkheid afspelen en niet onderhevig zijn aan de wetten van tijd en te van de ‘objectieve’ wereld. Van de acht hoofdstukken wijdt Epstein er slechts twee aan de techniek en praktijk van de Waking Dream Therapy zelf. De therapie bestaat uit drie sen. Tijdens de inductiefase wordt de cliënt (in Epsteins terminologie: ger) in een toestand van ontspanning en naar binnen gerichte oriëntatie bracht. Hij krijgt de instructie om terug te keren naar het punt waar zijn ste) nachtelijke droom geëindigd is, en van daaruit begint de ‘reis’, die door de therapeut (in Epsteins terminologie: instructeur) begeleid wordt. De derde fase bestaat uit het terugkeren naar de objectieve werkelijkheid, waarna de cliënt de opdracht krijgt om de zojuist beleefde gebeurtenissen in zijn gelijks leven te verankeren door ze in een soort dagboek te beschrijven en te tekenen. Epstein geeft een aantal praktijkvoorbeelden van deze reizen en interacties die tijdens de reis plaatsvinden tussen ‘reiziger en instructeur’. De therapeut

80 Dth l jaargang 3 februari 1983 heeft hierbij een stimulerende rol, sluit aan bij wat de cliënt te berde brengt, geeft hem de mogelijkheden aan die op elk moment voor hem openstaan, en stimuleert hem om met elk van zijn zintuigen zijn waking dream te ervaren. Typisch voor Epsteins stijl is de volgende uitwisseling. Instructeur: Waar ben je? Reiziger: Ik sta in de buurt van een paar mensen, het lijken wel lingen, en we steken een vuur aan. Het lijkt wel alsof ik ook verbrand word. I: Kijk naar de vlammen en vertel me wat je voelt. R: Ik voel de warmte van het vuur. Ik vind het een beetje eng, maar ik wil niet stoppen. I: Is er iets wat je wilt doen bij het vuur? R: Het is een vuur waar ik doorheen moet lopen of dat ik moet voelen of ervaren. Behalve een aantal gevalsbeschrijvingen en transcripten van waking dream zittingen geeft Epstein voorbeelden van het gebruik van meer geleide sieën en illustreert op verschillende manieren hoe het ‘waking-dream-werk’ in een traditionele therapie geïntegreerd kan worden. Opvallend bij de techniek van de waking dream therapie is de overeenkomst met bepaalde aspecten van het werk van Milton Erickson, vooral wat betreft het accepteren van wat de cliënt ‘produceert’ en het aansluiten daarbij. Een andere overeenkomst is de nadruk op het beleven i.t.t. het interpreteren van het geproduceerde materiaal. Epstein noemt echter Erickson in het geheel niet en hypnose slechts in het voorbijgaan, omdat hij van mening is dat de toestand waarin zijn cliënten tijdens hun reis verkeren, anders is dan een hypnotische trance. Mijn inziens komt deze toestand echter volledig overeen met een lichte tot middelmatig diepe trance. Een groot verschil tussen Epstein en Erickson is uiteraard de theoretische onderbouw van de therapie, en deze is tegelijkertijd de kracht en de zwakte van Epsteins werkwijze. De kracht, omdat het uitgaan van een theoretische basis een therapie meer ‘body’ geeft. De zwakte, omdat vooral een logisch uitgangspunt aanleiding geeft tot een wat ongrijpbare theorievorming die hier en daar als pretentieus en religieus imponeert. Voor beginnende therapeuten geeft Epsteins Waking Dream Therapy een te summier en schetsmatig beeld van de technieken die hij gebruikt en van de manier waarop die technieken gebruikt zouden kunnen worden bij cliënten die minder gemotiveerd en minder tot innerlijke concentratie in staat zijn dan die van Epstein. Voor degenen die enigszins vertrouwd zijn met technieken en trance kan het een inspirerend boek zijn vol levendige vingen van de reizen die Epsteins cliënten maakten en de manier waarop hij hen daarbij stimuleert en richting geeft. PASYA THIEL,psychologe Rutgersstichting, Amsterdam GEZINSTHERAPIE EN KINDERPSYCHIATRIE, HOE GAAN DIE SAMEN? K. Flomenhaft & A.E. Christ (eds.), The Chai/enge of Family py: A Dialoguefor Child Psychiatrie Educators. Plenum Press, New York/London, 1980, 222 pag.; prijs:$ 22.50.

Recensies 81 Dit bock is een verslag van een in 1978 gehouden symposium over de ductie van training in gezinstherapie in bestaande kinderpsychiatrische dingen in de vs. Alle sprekers zijn (kinder)psychiater, voor het merendeel zijn ze, evenals hun Nederlandse collega’s, psychoanalytisch opgeleid. De belangrijkste onderwerpen die aan bod komen zijn: ( 1) de verhouding van de psychoanalytische theorie tot de systeem- en communicatietheorieën, en (2) de gevolgen van het introduceren van gezinstherapie in een chiatrisch instituut: wat heeft dit voor gevolgen voor de organisatie van de hulpverlening, de organisatie van de opleiding, de opleiders en degenen die opgeleid worden? In iedere voordracht komt hiervan iets aan de orde en in de daarop volgende commentaren en discussies wordt er nog eens op ingegaan. Bij het lezen van dit boek is de spanning, die er tussen de deelnemers en hun opvattingen bestaat, goed waarneembaar. Het is duidelijk dat de schillen niet overbrugd worden en dat de verschillende oplossingen die in de praktijk zijn gevonden sterk uiteenlopen. Een enkel instituut is helemaal steld op het werken met gezinnen, in andere vormt het slechts een klein derdeeltje van een veel ruimer pakket. Wie een opleiding in gezinstherapie wil opzetten komt in dit boek sant materiaal tegen. Bijvoorbeeld over de leerdoelen die in verschillende sen van de opleiding gekozen kunnen worden en over de leermiddelen die de opleiding ten dienste kunnen staan. Zo wordt het gebruik van doorkijkspiegels en video-apparatuur aangemoedigd, en wordt aanbevolen om verschillende disciplines aan een training te laten deelnemen. Gottlieb is van mening dat a.s. psychiaters op die manier van twee vooroordelen verlost kunnen worden: ten eerste van het idee dat psychiaters per definitie betere hulpverleners zijn dan vertegenwoordigers van andere disciplines in de ggz, en ten tweede van het idee dat de traditionele psychodynamische theorieën noodzakelijk en de verklaringen vormen voor problematisch gedrag dat in de rubriek pathologie’ wordt geplaatst. Aan de hand van zijn eigen praktijkervaringen beschrijft Goodrich een del voor de introductie van gezinstherapie in instituten voor atrie. De eerste stap bestaat uit een technisch-theoretische cursus en sie voor beginners, bestemd voor gemotiveerde opleiders en gevorderde assistenten, de tweede stap uit een vervolgtraining, de derde uit een groep voor stafleden. Stap vier betreft het opzetten van een tijdelijke eenheid voor gezinstherapie. Stap vijf behelst het verdwijnen van deze eenheid, omdat na verloop van tijd verwacht mag worden dat binnen het gehele instituut zich zo’n attitudeverandering heeft voorgedaan dat gezinstherapie met succes integreerd kan worden in het ruimere geheel. Dit boek is de moeite van het lezen waard voor degenen die gezinstherapie en of een opleiding daarin in een ggz-instelling willen introduceren. Voor rectieve therapeuten laat deze uzcdaging zich waarschijnlijk lezen als een rische roman. PETER BRIËT kinderpsychiater M o B Dercksencentrum Amsterdam