verslag Workshop Haley & Madanes 1. Inleiding en uitgangspunten van de workshop Op 25 en 26 oktober 1981 nam ik deel aan een workshop, geleid door Jay Haley en zijn vrouw Cloé Madanes. Deze studiedagen waren fessioneel opgezet: in een hoog tempo wisselden lezingen en besprekingen elkaar af, koffie- en theepauzes duurden exact tien nuten en vragen uit de zaal wist het therapeutenechtpaar doorgaans kort maar trefzeker te beantwoorden, zodat ook de discussies nooit lang uitliepen. Toen de video-apparatuur onklaar raakte, benutte Haley de tijd die de reparatie in beslag nam door zijn gehoor middels een seerde lezing verder te doorkneden in zijn denkwijze, waarbij hij zijn inmiddels al klassieke kritiek op de psychoanalyse niet achterwege liet (‘Het genezende element in de psychoanalytische praktijk is de frustratie van de patiënt’). De gevalsbesprekingen werden op boeiende wijze toegelicht met hulp van op videoband opgenomen karakteristieke momenten uit eenvolgende sessies, zodat de toeschouwer een beeld kreeg van de ontwikkelingen in een therapie, die tenminste een jaar geleden was beëindigd. Hierdoor konden ook de evaluatiegesprekken met de cliënten (na 6, resp. 12 maanden) getoond worden. De gezinstherapeut die bekend is met Haley’s werk kon gedurende de lezingen veel bekende thema’s horen. Ik noem Haleys pleidooi voor een eenduidige aanpak met behulp van een theorie die leerd wordt in termen van behandeling in plaats van in termen van diagnose, waardoor de enige voorwaarde voor een behandeling wordt dat de cliënt een probleem heeft en dat de therapeut dat probleem zodanig formuleert dat hij het ook kan oplossen. Haley benadrukte in dit licht de schadelijkheid van etiketten als ‘schizofrenie.’ Zij vergroten z.i. de kans dat men niet meer ‘gewoon’ met zo’n cliënt kan omgaan. Zo kan dus de diagnose ook de therapeut incapaciteren. Eenzelfde redenering geldt ten aanzien van de term ‘psychotisch’; deze heeft een sterk medische tint en laat de omgeving van iemand aan wie dit adjectief is toegevoegd in het ongewisse over de aanpak van de moeilijkheden. Haley voelt meer voor bijv. het ket ‘rustverstoorder’. Ook ‘anorexia nervosa’ zou hij liever in termen van behandeling willen diagnostiseren, bijv. ‘een meisje dat niet wil eten’.
Verslag 375 In dezelfde lijn ligt ook Haley’s idee, dat een theorie zodanig muleerd moet worden dat de therapeut welwillend naar de heden van zijn cliënt kan blijven kijken. Haley doet dat door de rie van de verdringing als verklaring voor gedrag te vervangen door de notie, dat mensen in de moeilijkheden komen doordat ze elkaar (moeten) helpen en beschermen. Zo kunnen zij klem komen te zitten in een sociaal systeem, omdat de bescherming hen ook gevangen zet, waardoor ieders gedrag wordt bepaald door de wijze waarop die scherming wordt uitgeoefend. Hiermee stelde Haley ook de vraag naar iemands ‘vrije keus’ aan de orde; hij meent dat in probleemgezinnen er nauwelijks sprake kan zijn van individuele keuzes, waarbij het opvallend is dat criminele jongeren door de maatschappij en door hun eigen gezin eerder antwoordelijk gesteld worden voor hun daden dan ‘gekke’ jongeren, hoewel beide groepen volgens de systeemtheorie in dezelfde positie kunnen verkeren. Als therapeut moet men echter wel doen alsof er sprake is van een individuele keuze voor een bepaald gedrag, meent Haley, omdat dit in overeenstemming is met de (lineaire) opvattingen van de gezinsleden over zichzelf en anderen. In zijn voordracht besprak Haley uitvoerig het verschil tussen de therapeutische oriëntaties A en Z (zie ook Haley, 1977, hfdst. 7). Tot oriëntatie A rekent hij alle stromingen die de zin en de betekenis van de emotionele ervaring in de behandeling hoog in het vaandel hebben geschreven, stromingen waarin men grote waarde hecht aan vorming en groei, waardoor naar Haleys mening lange therapieën noodzakelijk worden. Als de therapie slaagt, zijn de cliënten tot ‘betere’ mensen gemaakt en daardoor tot een elite gaan behoren. Bij deze oriëntatie horen alle vormen van gezinstherapie die aanstaande therapeuten eerst in het reine laten komen met hun gezin van herkomst; ook valt hieronder de richting die cliënten terugstuurt naar hun eigen ouders om zo nieuwe ervaringen op te doen waardoor ze de huidige men met hun relaties kunnen oplossen. Tot oriëntatie Z rekent Haley dié therapievorm die de mensen ’terug naar normaal’ tracht te krijgen, wat volgens hem een kortere behandeling betekent, zonder ‘groei’ onder auspiciën van de peut. Deze behandeling laat de cliënt met net zoveel problemen ter als anderen in de samenleving die niet om hulp hebben gevraagd. Deze benadering werd in de jaren ’50 en ’60 haast wat gend toegepast, maar de voordelen zijn aanzienlijk. Zo voelt de cliënt zich serieus genomen, omdat de therapeut zich richt op het probleem dat de cliënt als het meest belangrijk ervaart. Het zal de lezer bekend zijn, dat Haley grote nadruk legt op de dende en status quo bevestigende kracht van driehoeksrelaties in
376 Dth 4 jaargang 2 november 1982 (probleem)gezinnen. In zijn voordracht stelde hij, dat we deze nistatie van relaties ook in de zgn. éénoudergezinnen kunnen fen. De derde persoon kan hier een vriend(in) of familielid zijn. In afwijking van wat hij eerder heeft beschreven (Haley, 1977, hfdst. 4; idem, 1980, hfdst. 9) stelde hij voor, van een wat andere nadering uit te gaan bij de driehoek ouder/ouder/kind. Gebruikelijk was om in de loop van een behandeling de meer perifere ouder (meestal de vader) een grotere rol te laten spelen in de opvoeding. Het gevolg hiervan was, dat de overbetrokken ouder zich weggeduwd voelde en aan de vader en de therapeut liet merken dat zij het echt niet goed aanpakten. Het gevolg hiervan was een verschuiving in de relaties waarbij de driehoek vader/moeder/kind tijdelijk vervangen werd door vader/moeder/therapeut. Het volgende probleem werd, hoe de therapeut zich uit deze netelige situatie redde. Haley meent, dat het een betere gedachte is om de meest betrokken ouder eerst méér verantwoordelijk te maken alvorens de andere ouder met enig succes nauwer bij de opvoeding betrokken kan worden. Hij geeft de overbetrokken ouder eerst toestemming om dit ook echt te zijn en creëert daarvoor ook de voorwaarden-want meestal wordt het gezag van deze ouder ondermijnd door een stille coalitie tussen bleemkind en perifere ouder. Haley ontkent dus een mogelijk conflict tussen de ouders niet, hij acht het echter niet rechtstreeks relevant voor de oplossing van de klacht waar de cliënt mee zit. Het derstellen van een echtelijk meningsverschil kan tot problemen leiden in de therapie en daarmee een bevredigende sing van het probleem in de weg staan. Door op bovenstaande wijze te werk te gaan kan de therapeut komen dat er een situatie ontstaat waarin onder zijn lijkheid zinloos wordt geruzied. De hypothese van de ‘verstoorde echtelijke relatie’ heeft dus als verklaring voor de problematiek welijks zeggingskracht omdat deze verstoring altijd door de therapeut teweeg gebracht kan worden. Over een eventuele relatietherapie dens of na de gezinsbehandeling zegt Haley: ‘We werken met lijksmoeilijkheden in zoverrre dat nodig is om het kind uit de men te helpen’. Een manier waarop Haley indirect met een echtelijk probleem werkt is om de ouders te vragen, samen over de oplossing van een gezagsprobleem m.b.t. hun kind te praten tot zij stemming bereiken. Het kind zal in zo’n geval alle moeite doen om tussenbeiden te komen (en zo de ouders te helpen), vooral als de spanning oploopt. Het is de taak van de therapeut om het kind het zwijgen op te leggen, zodat iedereen in de kamer meemaakt dat de ouders a) samen ruzie mogen en kunnen maken zonder dat dit sastreuze gevolgen heeft en b) dat die ruzie ook nog tot een oplossing of een gezamenlijke aanpak kan leiden.
Verslag 377 Haley besteedde ook aandacht aan de training van ten in zijn methodiek. Ik wil zijn opmerkingen daarover kort geven. Haley signaleerde dat sommige studenten aanzienlijk meer moeite hadden met het leren van zijn methode dan anderen, hoewel er geen begaafdheidsverschillen leken te zijn. Aangezien hij niet vreden was met de verklarende waarde van het begrip ‘weerstand gen verandering’, is hij de weerstand die hij aantrof bij sommige van zijn studenten gaan definiëren als de resultante van een dilemma, dat wordt veroorzaakt door tegenstrijdige ideeën van verschillende ners. Uit besprekingen van Haley met zijn supervisanten kwam naar voren, dat er grote verschillen bestonden in de mate van heid van de studenten bij andere opleiders. Hierdoor kwam de vraag op tafel, in hoeverre de verschillende methoden met elkaar te neren waren en hoeveel ruimte een student kon opeisen om in de pervisie met andere werkwijzen te experimenteren. Haley zegt over: ‘Als je directieve therapie wilt onderrichten dan moet je wel een beetje streng zijn, je moet ook directief zijn in je onderwijs’. 2. Gevalsbesprekingen van Haley David (20) verklaarde tegenover de gezinstherapeut dat hij thuis de ‘sfeerverpester’ was; hij zorgde steeds voor opschudding en narigheid door met de politie in aanraking te komen. Haleys hypothese bij dit gezin was, dat David zijn oudste broer John (24) en zijn vader schermde tegen een al lang sluimerend conflict, dat onder de tafel kon blijven zolang David voor opschudding zorgde. Zus Susan (18) wist zich-door lief en aardig te zijn-verzekerd van de toewijding van moeder. Haley schreef vervolgens dit gezin een onontkoombare dox voor. De boodschap die hij aan de drie kinderen gaf luidde: ‘In dit gezin, David zei het al, is een “sfeerverpester” nodig. De afgelopen jaren is David dit geweest, wij willen dat jullie eens leggen wie het de komende weken gaat worden. (Tegen John en san): Het is niet fair om David dat alleen op te laten knappen’. John en Susan weigerden eerst heftig, maar de therapeut bleef volhouden dat dit echt heel nodig was.John slaagde erin, om Susan de Zwarte Piet toe te spelen. Zij accepteerde die aanvankelijk, werd vervolgens erg boos, liep weg en weigerde om mee terug te rijden met de andere gezinsleden. In de volgende gesprekken bleek dat de ruzie tussen John en vader in volle hevigheid was losgebarsten, dat John tenslotte besloten had om het huis uit te gaan, want zó was het geen doen. (T: ‘Als je geen klachten zou hebben over je vader en moeder zou je nooit uithuis gaan’.) Susan gaf onomwonden haar mening dat het tijd werd dat
378 Dth 4 jaargang 2 november 1982 John eens zelfstandig ging wonen, David toonde zich opgewekt en mengde zich niet in de twist tussen zijn broer en zijn vader. up na zes maanden c.q. een jaar: geen problemen, David had werk gevonden en een vriendin ontmoet. Een van Haley’s vooronderstellingen-men vindt dit steeds terug in zijn werk-is dat er bij probleemgedrag altijd sprake is van een ring van de hiërarchie. Dit heeft consequenties voor de benadering van het gezin in therapie. Doet de therapeut bijv. wat een ouder of grootouder in het gezin deed (bijv. de aangewezen patiënt men) dan bevordert hij de verstoring van de hiërarchie; daarmee groot hij de pathologie en dus het probleem. In het bovenstaande voorbeeld zou men kunnen stellen, dat de rarchie verstoord was doordat moeder een zusterlijke verhouding had met haar dochter (waardoor ze als ouder van haar zoons min of meer was uitgeschakeld) als antwoord op en oplossing van haar moeilijke positie als vrouw en moeder in een gezin waarin man en oudste zoon een stille wrok tegen elkaar koesteren. David zorgde met zijn gedrag er zowel voor dat deze oplossing niet aan de orde hoefde te komen, als dat de gewapende vrede tussen vader en John haafd kon blijven. Bij nadere beschouwing van deze casus valt op, dat Haley met de beschreven interventie die hij als cruciaal aanduidde heeft laten zien dat hij een diagnose (‘sfeerverpester’) kan gebruiken om een ring te bewerkstelligen. Hij deed dit echter zonder de ouders in zijn opdracht te betrekken, waardoor de door hem zo belangrijk geachte hiërarchische lijnen in het gesprek niet aan de orde kwamen. Het wordt uit deze casus dus niet duidelijk hoe Haley vorm geeft aan het werken met het concept hiërarchie. De these is evenmin consequent gebruikt omdat Haley nauwelijks moeite gedaan lijkt te hebben om het ‘sfeerverpesten’ als positief te ren in het gezinsgesprek. Tenslotte suggereert de paradoxale dracht aan het gezin, dat er geen keus is dan dat er een sfeerverpester moet zijn, maar dat ieder gezinslid kan kiezen, wanneer hij of zij dat zal zijn. Mijns inziens hinkt Haley hier op twee gedachten, nl. dat er op het individuele vlak wel een keuze mogelijk is, maar dat het du als lid van het gezinssysteem die keuze niet meer heeft. De tweede casus die Haley ons met behulp van de videoband de betrof de behandeling van een echtpaar waarvan de vrouw de hele dag door regelmatig braakte. Het ging hier om een geheim gebeuren waarvan alleen de man op de hoogte was. Haley verveelde zijn gehoor ruim een uur door steeds een volgende zitting te tonen waarin de the-
Verslag 379 ra peut óf zeer gedetailleerde vragen stelde over de samenstelling en de herkenbaarheid van het braaksel, óf op ongeruste toon vroeg of de vrouw wel zeker wist dat ze van de klachten af wilde. Als dat laatste het geval was, dan zou hij gegarandeerd het antwoord op hun bleem weten. Tot grote verbazing van de aanwezigen op de workshop raakte het echtpaar niet geïrriteerd, maar verzekerden zij de peut dat ze dat echt wilden, waarna hij hen weer naar huis stuurde met de vraag of ze er nog eens goed over wilden denken. Na vier tingen (er waren inmiddels acht weken voorbijgegaan-voor de nemers van de workshop: een uur) gaf de therapeut twee opdrachten, een makkelijke en een moeilijke. De echtelieden moesten eerst de moeilijke opdracht uitvoeren; als dit zou slagen dan zouden ze de makkelijke opdracht kunnen uitvoeren en van hun klacht afkomen. De eerste opdracht bestond eruit, dat de vrouw een uitgebreide maaltijd moest gaan halen bij McDonald’s (iets wat ze graag deed, tot ergernis van haar man, want ze gaf per week veel geld uit aan dit ongezonde eten, dat ze toch na enige tijd uitbraakte), haar man moest de tafel netjes dekken, daarna moesten ze samen het uitgestalde eten beetje bij beetje door het toilet spoelen. Deze opdracht werd uitgevoerd, maar voorafgaand aan de tweede opdracht moest het echtpaar beloven de komende tijd een paar maal per week samen ergens te gaan eten, zonder dat iemand mocht weten waar ze waren. De achterliggende gedachte hierbij was dat als je een geheim toom wegneemt, je beter kunt zorgen dat een geheim aanwezig blijft, omdat het kennelijk een functie vervult. Zo kan het symptoom blijven. De makkelijke opdracht bestond eruit, dat de vrouw gedurende de komende twee weken één penny in een pot deed voor de eerste keer dat ze die dag braakte, twee pennies voor de tweede keer, vier voor de derde keer, acht voor de vierde keer, en zo voorts. Het geld zou door de therapeut vrij te besteden zijn. De vrouw schrok zichtbaar, maar zegde toe dit te doen. De tranen stroomden haar echter over de wangen. Twee weken later kwam ze terug met een handvol pennies; het braken was drastisch verminderd. Een aanbod van de therapeut om de therapie zodanig voort te zetten, dat ze op 50% van het niveau’ zou blijven staan, wees ze van de hand. Ze wilde nu verder. De therapeut verlengde toen de opdracht. Het braken verdween, de fysieke vooruitgang was op de videoband duidelijk zichtbaar, en na zes maanden resp. een jaar was dit gedrag niet teruggekomen. In de presentatie van deze casus trof mij vooral de grote invloed van Erickson op het denken en handelen van Haley: de haast sche werking van de herhaalde vragen met als gevolg een steeds toe-
380 Dth 4 jaargang 2 november 1982 nemende betrokkenheid van het echtpaar bij de te volgen strategie. Vooral achteraf heb ik me afgevraagd, waarom Haley niet een deling besprak die meer elementen bevatte van de door hem stane technieken. De beschreven behandeling krijgt het karakter van toveren, omdat het voor anderen dan Haley en Erickson moeilijk is om de weg te traceren waarlangs zij tot deze strategie gekomen zijn, terwijl Haley in zijn werk en in zijn voordracht juist hele concrete aanwijzingen geeft voor het doen van een behandeling. Deze casus illustreerde zijn theoretische noties echter nauwelijks. 3. Madanes en de metafoor Cloé Madanes lichtte haar toehoorders in over de mogelijkheden van het gebruik van de metafoor als veranderende agens. Onder metafoor verstaat zij een boodschap, gegeven op analoog niveau, die alleen grepen kan worden in meer dan één context, waardoor er altijd sprake is van een zgn. ‘second reference’. Men kan het gedrag van den eveneens zien in termen van ‘second reference’ waarbij de peut de tweede (impliciete) context gebruikt als inspiratiebron voor zijn strategie. Zo kan de therapeut het gedrag van een gezinslid zien als een metafoor voor het gedrag van twee anderen die zich op een analoge manier verhouden. Het probleemgedrag van een kind kan hij zien als een metafoor voor een ander probleem waar de gezinsleden eerst net zo mee omgingen (een stiefmoeder, geld). Zo kan hij zien dat het probleem niet alleen geworteld heeft in het verleden maar ook gevolgen zal hebben voor het toekomstige gedrag. Het zien van metaforen geeft de richting aan van een te volgen tegie die naar verandering leidt. De metafoor hoeft echter niet ‘waar’ te zijn: ook metaforen zijn interpuncties. Madanes ziet het probleem overigens ook steeds in termen van protectie: wat gebeurt er niet nu dit kind dit gedrag heeft? Ook is zij van mening dat er altijd sprake is van een storing: door zijn probleem heeft het kind een leiderschapspositie genomen. Men kan volgens Madanes een set relaties altijd zien als een metafoor (representatie) van een andere set relaties. Op deze wijze kan men met ouders praten over privacy van hun kinderen, de eisen die er aan hun gesteld worden etc., waarbij de metafoor is dat via de relatie ouders-kinderen er over de privacy en de eisen van de partners t.a.v. elkaar wordt gesproken. Belangrijk hierbij is dat, als ouders zich hiervan bewust worden, de therapeut van onderwerp andert, omdat het hem immers gaat om verandering en niet om zicht. Verandert de relatie tussen de kinderen, dan zal ook de relatie tussen de ouders veranderd zijn. De beschrijving van de problemen
Verslag 381 die de ouders met de kinderen hebben kan men eveneens zien als een metafoor voor de relatie tussen de ouders: het ene kind wordt schreven als verantwoordelijk en competent, het andere als woordelijk en ‘acting out’. Madanes stelt, dat bij gezinnen waar de therapeut het besef krijgt dat er sprake is van een vorm van (kinder)mishandeling het gevaar dreigt dat hij de ouders vermanend toespreekt, waardoor hij hen der onmachtig maakt. Het is echter belangrijk het tegendeel te doen, uitgaande van de gedachte dat de ouder mishandelt uit het besef dat er aan het kind en aan de opvoeder eisen gesteld worden, waaraan niet kan worden voldaan. De therapeut moet dus niet ‘meer van hetzelfde’ gaan doen door eisen te stellen aan die opvoeder! Hij kan volgens Madanes in zo’n situatie beter trachten, een verandering te bewerkstelligen door de gezinsleden onder zijn regie een gezinsscène te laten spelen. Hierdoor worden de gezinsregels aan een ieder zichtbaar, zonder dat die regels expliciet aan de orde worden gesteld. Door de inhoud van de te spelen scène te veranderen, kan de peut de gezinsregels ook beïnvloeden (zie ook: Madanes, 1981, hfdst. 4). Hij kan dan voorschrijven, dat de ‘doen alsof-scène op een paald moment thuis wordt gespeeld. In dat geval is het daadwerkelijk oefenen van die scène in de therapie van uitnemend belang. Dit eel dient dan ook in de volgende sessie ‘overhoord’ te worden, om te controleren of er onregelmatigheden zijn ingeslopen en om de ten te tonen, dat we de opdracht zeer serieus nemen. Als het gezin Madanes om uitleg vraagt, waarom ze een bepaalde scène moeten spelen, dan zegt ze vriendelijk: ‘Hoor eens, ik moet ook m’n werk doen, doe het nou maar gewoon’. In zo’n rollenspel is het belangrijk dat de therapeut let op een de afwikkeling van de affectieve hiërarchie: Als een kind de opdracht goed heeft uitgevoerd, krijgt het een kus of een vriendelijk woord. De therapeut mag niet verwachten dat een ouder met een probleemkind zelf op dit idee komt. 4. Gevalsbespreking van Madanes Op een videoband toonde Madanes een therapie van een moeder met haar tienjarige dochtertje Cindy, dat al twee jaar van school had zuimd wegens ziekte. Zowel moeder als Cindy leden aan ernstige betes. Moeder slaagde er niet in om de urine van Cindy regelmatig te onderzoeken, ook al beloofde zij dit bij voortduring aan de delende artsen, die daardoor in een felle strijd met haar verwikkeld raakten.
382 Dth 4 jaargang 2 november 1982 Het bleek dat moeder haar engelachtig uitziende dochter niets kon weigeren of opleggen, zodat de urinetests niet lukten wanneer terlief er geen zin in had. ‘Ze doet het alleen voor de zuster’, de de moeder aan de therapeut. Deze uitspraak leverde het idee op voor een metafoor die de hiërarchie op een speelse wijze zou kunnen herstellen: Moeder moest in uniform als zuster haar dochter de test afnemen. Tijdens de zitting werd er een verpleegstersschort gehaald en de scene werd gespeeld waarin moeder als zuster gekleed deed of ze de urinetest afnam onder supervisie van een peut. Deze scene werd door beide gezinsleden met grote toewijding gespeeld. Moeder kreeg een kaart mee naar huis waarop zij iedere dag haar bevindingen moest aantekenen over haar patiëntje, in haar danigheid als verpleegster. Daarna moest zij het uniform uitdoen en verder alleen moeder zijn voor Cindy. De urinecontrole leverde op deze wijze geen problemen meer op; in een volgende sessie kreeg Cindy de opdracht om in schort ook moeders urine te controleren. Beiden gingen goed vooruit door deze controles, het meisje ging weer naar school en zelfs na kele maanden met de klas een week ‘op kamp’. De controle op het ritueel werd na vijf sessies uitbesteed aan een wijkverpleegster aan wier status moeder veel ontleende (ze had zelf graag verpleegster len worden). Na een jaar waren er nog geen klachten. Bij deze casus lijkt de vraag gerechtvaardigd, of er een sche verhouding is hersteld. De speelse aanpak is weliswaar evident, maar men kan stellen dat Cindy langs een omweg haar zin heeft kregen: Haar moeder verkleedde zich als verpleegster en voor de ste deed Cindy het wel. Zij wist natuurlijk heel goed dat de zuster die haar thuis behandelde haar moeder was in verpleegstersschort. Dit zou kunnen betekenen, dat het succes van de interventie kwam, doordat Cindy’s moeder anders kon optreden-nl. als deskundige zuster-maar niet dan nadat zij daarvoor van Cindy toestemming had gekregen. Cindy heeft van haar kant wellicht toegestemd in de ruil: ‘Als jij het als een spelletje inkleedt, zal ik doen wat je van me vraagt!’ Op deze wijze zou ook gehandeld kunnen zijn volgens het ‘quid pro quo’ principe en veel minder volgens de gedachte, dat een kind nu eenmaal doet wat zijn ouder van hem vraagt voor zover hij dat kan. De bespreking van deze casus bood hierover echter geen opheldering. 5. Slotopmerkingen Bij het schrijven van dit verslag realiseerde ik mij, dat mijn lijk enthousiasme over wat ik bij Haley en Madanes gehoord en zien had getemperd werd door de moeilijkheden die ik heb ondervon-
Verslag 383 den bij het toepassen van hun ideeën. Sommige cliënten houden voorbeeld niet van het ‘spelen’ van een situatie. Waar een kind nog wel wil meedoen, brengt de ouder er al gauw niets meer van terecht. Ik schrijf het mislukken van mijn pogingen om iets in scène te zetten niet zozeer toe aan mijn onhandigheid, dan wel aan de hekel die mige mensen hebben aan de manier waarop ik me via het rollenspel toegang verschaf tot hun gezinsrealiteit; het impliciete karakter van deze werkwijze maakt het voor hen lastig om de situatie te blijven controleren. Ik merkte dat bij cliënten met wie ik een aantal maanden had gewerkt, het enscèneren van gezinssituaties in goede aarde viel. Dit betekent dat ik de werkwijze van Madanes niet meer zie als een korte strategische behandelvorm, ook al zegt zij het wel zo te len. Mij lukt haar aanpak slechts nadat ik gedurende verscheidene sies geduldig heb geluisterd naar de moeilijkheden. Daarna heb ik mijn cliënten van verklaringen en adviezen moeten voorzien in het volle besef dat het niet helpt. Pas dan is er ruimte gekomen voor speelse activiteiten en veranderingen – en zo moet het misschien wel gaan, omdat mensen niet al jaren in de problemen zitten om er door middel van een paar spelletjes en opdrachten zomaar uit te komen. Mijn poging om, in navolging van Haley, de ouders van een bleemkind samen te laten overleggen wat hun eerste stap zou kunnen zijn om hun 21-jarige dochter uit de problemen te helpen, mislukte jammerlijk. Hoewel de spanning tussen de echtelieden voelbaar was, bleven zij keurig converseren in abstracte taal. De dochter begreep al snel dat ik niet wilde dat zij zich in dat gesprek zou mengen. Twee zittingen later lag er nog niets concreets op tafel en tastte ik volkomen in het duister omtrent wat er zich afspeelde tussen deze twee mensen. Ik heb toen de notie van Haley maar gelaten voor wat hij was en ik ben gaan onderzoeken, hoe dit gezinssysteem kon blijven ren. Dit onderzoek leverde enkele vruchtbare gezichtspunten op voor een behandeling die lang en taai zou zijn. De suggestie dat het niet noodzakelijk is om een echtelijk conflict te betrekken in de therapie van een kind acht ik bruikbaar, maar in combinatie met bovenstaande opdracht lijkt deze notie de therapeut juist in het slop te brengen. Haleys idee om de meest-betrokken der meer in te schakelen dan de minder betrokken ouder heb ik met enig succes menen te kunnen toepassen, ik hoop hier nog op terug te komen. Ook het waarnemen van een metafoor kan een goede duiding geven van de richting waarin de behandeling kan verlopen waarbij het denkproces dat naar de metafoor leidt, een ordende tie kan hebben.
384 Dth 4 jaargang 2 november 1982 Het zal de lezer inmiddels duidelijk zijn dat ofschoon deze korte ferentie veel te bieden had, de deelnemer zelf zijn weg moest zoeken nadat hij bekomen was van de overrompelende-doch sentatie van Haley en Madanes. En misschien hoort het ook wel zo. PIM VAN MAANEN Psycholoog SJP Derksencentrum Amsterdam Referenties Haley, Jay ( 1977), Problem Sa/ving Therapy, Jossey Bass, London. Haley, Jay (1980), Leaving Home, The Therapy of Disturbed Young People McGraw-Hill, New York. Madanes, Cloé (1981), Strategie Family Therapy, Jossey Bass, Washington.