recenszes ··———·——·-·-·- J. Vandcrlinden, J. Norre & W. Vandereycken, De ling van boulimie. Een gids \’oor de therapeutische praktijk. Van Loghum Slatcrus, Deventer, 160 p” f 37 ,50. Dit boek beoogt een praktische handleiding te bieden voor de leiding en behandeling van boulimiepatiënten. In het eerste stuk wordt in kort bestek een beschrijving gegeven van boulimie en problemen die daarmee samenhangen, aan de hand van DSM-III-R. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van verschillende sche verklaringsmodellen voor boulimie en de daaruit voortvloeiende implicaties voor behandelingen. Deze verklaringsmodellen vormen echter geen leidraad voor de rest van het boek; wel gebruiken de auteurs er ingrediënten uit. Hierna volgt een hoofdstuk over bleemverkenning en indicatie. Hoewel dit hoofdstuk een uitgebreid overzicht biedt van vragen die men kan stellen bij het inventariseren van de problemen, mis ik voorbeelden van functionele analyses, zowel op macro- als op micro-niveau. Nu wordt wel duidelijk maakt dat boulimie kan samenhangen met een veelheid van andere problemen, maar onduidelijk blijft (ondanks de vele vingen) hoe die samenhang er in concreto uit zou kunnen zien. door wordt ook niet helemaal duidelijk hoc en waar de verschillende behandelingen aansluiten op de problemen bij de individuele ten. Alleen voor residentiële therapie worden de indicatiecriteria duidelijk beschreven; voor alle andere vormen van behandeling worden deze niet geëxpliciteerd. In het meest omvangrijke deel van het bock wordt een praktische beschrijving gegeven van individuele therapie, groepstherapie, notherapie, gezinstherapie en residentiële behandeling. De meeste behandelingen worden geillustreerd met patiëntbeschrijvingen en verbatim verslagen. Naar mijn smaak gebeurt dit te uitgebreid (met uitzondering van de hoofdstukken over residentiële behandeling en gezinstherapie). Daarnaast heb ik nog enige problemen met de ‘vormgeving’ van het boek. Het hoofdstuk over groepstherapie is niet goed op de andere hoofdstukken afgestemd, overeenkomstige uitgangspunten worden net even anders beschreven en er is sprake van overlap. Daarnaast is de lay-out onoverzichtelijk en verwarrend. Drie van de beschreven patiënten blijken een grootouder tijdens een bombardement verloren te hebben. Is dit een gevolg van het bombardement van Leuven in de Tweede Wereldoorlog, of wordt door verschillende auteurs dezelfde patiënt beschreven’l Voor beginnende therapeuten bevat dit boek bruikbare informatie
398 Dth 4 jaargang 10 november 1990 over de kenmerken van boulimie en over mogelijke valkuilen in de therapie. Therapeuten die enige ervaring hebben met deze patiënten en mensen die meer in onderzoek geïnteresseerd zijn zal dit boek waarschijnlijk minder aanspreken. A l\K BEJ\NER —– S. Moorey & S. Greer, Psychological therapy for patients with cancer: A neir approach. Heinemann Professional, Oxford. 233 p.,/52,60. Dit bock beschrijft een therapie voor kankerpatiënten, die erop gericht is de aanpassing van patiënten aan hun ziekte en aan het leven na hun ziekte te verbeteren. De auteurs spreken van ‘Adjuvant Psychological Therapy’, waarmee zij duidelijk willen maken dat deze therapie een aanvulling op de standaardbehandeling van kanker zou moeten zijn. Zij constateren dat de aandacht van de medische schap uitsluitend uitgaat naar mogelijkheden om kanker te leven. Zelf stellen zij dat behandeling van kanker méér is dan het verwijderen van de tumor en het uitschakelen van tumorcellen. dacht voor de kwaliteit van iemands leven na een dergelijke ling zou een rol moeten spelen wanneer besloten wordt tot bepaalde ingrijpende medische procedures. Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt geschetst hoe psychologische en psychosociale aspecten van invloed kunnen zijn op de aanpassing aan kanker. Cognities zijn volgens de auteurs van doorslaggevend belang bij aanpassing aan kanker. Waardering, interpretatie en evaluatie door een patiënt van aspecten rond kanker zijn bepalend voor zijn reactie op de ziekte. Op grond van een schatting van de stress rond de ziekte en van eigen vermogens met deze stress om te gaan, ontwikkelt de patiënt een bepaalde manier van aanpassen aan de ziekte. De auteurs noemen vijf manieren van aanpassen die frequent voorkomen: een vechtersmentaliteit, kenning, fatalisme, hulpeloosheid en rumineren. Met name bij sen met kanker in een vroeg stadium, zonder uitzaaiingen, werd een positief verband gevonden tussen vechtersmentaliteit en een gunstig verloop van de ziekte. Hierdoor geïnspireerd hebben de auteurs een vorm van psychotherapie ontwikkeld, waarin mensen die geneigd zijn tot fatalisme, tobben en hulpeloosheid, een vechtersmentaliteit wordt bijgebracht. Achtergrond van de therapie vormt de theorie over cognities van Beek.