recensies 38 r J. C. Clarke & J. A. Jackson, Hypnosis and behavior therapy: the treatment of anxiety and phobias. New York, Springer blishing Co” 1983, 361 blz. Prijs: $ 26.95. Ook de psychiatrie en verwante disciplines kennen hun schijnselen: onderwerpen waarover opeens veel artikelen en boeken verschijnen, waar congressen en symposia aan gewijd worden en soms zelfs de massa-media zich mee gaan bezighouden. Voorbeelden zijn het hyperventilatie-syndroom, de postnatale depressie en xia nervosa. De fobieën – m.n. de agorafobie als de meest hinderlijke en lijkst te behandelen onder hen – mogen zich de laatste tijd eveneens in een groeiende belangstelling verheugen. Van de recente boeken over dit onderwerp noem ik DuPont (1981), Mathews et al. (1981) en Emmelkamp (1982), om van de stroom artikelen maar niet te ken. Hypnose is een ander verschijnsel waaraan modieuze trekken niet vreemd zijn. Het is herontdekt als hulpmiddel in de behandeling van een grote verscheidenheid aan klachten en problemen, waaronder de fobieën. Alleen, dit schijnt nog niet erg doorgedrongen te zijn tot de fobieën-specialisten als de genoemde auteurs. Misschien zijn zij er bang voor; maar het kan natuurlijk ook zijn dat zij nog niet erg der de indruk zijn van de bruikbaarheid van hypnose; de literatuur over hypnotherapie voor fobieën bestaat immers nog grotendeels uit gevalsbeschrijvingen in plaats van goede onderzoeksverslagen. Hoe het ook zij, bij Emmelkamp komt het begrip ‘hypnose’ in het geheel niet voor, DuPont noemt het één keer, en Mathews et al. wijden er zelfs een hele pagina aan. Dit wil desondanks niet zeggen dat de door hen beschreven peutische benaderingen geen enkele overeenkomst met de tische technieken voor de behandeling van fobieën zouden vertonen. Integendeel. Naast de bekende exposure-technieken – het blootstellen van de cliënt aan een omgeving met bedreigende stimuli – besteden al deze auteurs aandacht aan imaginatie-technieken, die weliswaar op zichzelf minder effectief zijn dan exposure maar bijv. heel goed als voorbereiding daarop of in combinatie daarmee gebruikt kunnen worden. In hypnotherapie worden dezelfde technieken toegepast; het enige verschil is de trance-inductie die eraan voorafgaat. Maar zou er géén sprake van hypnose zijn als die trance-inductie wordt overgeslagen?
382 Dth 4 jaargang 4 november 1984 Met hun boek Hypnosis and behavior therapy: the treatment of anxiety and phobias willen Clarke en Jackson de denkbeeldige kloof tussen beide domeinen overbruggen. Denkbeeldig omdat, zoals nard Krasner in zijn Introductie opmerkt, de termen ‘hypnose’ en ‘gedragstherapie’ wel eens alternatieve namen voor hetzelfde domein kunnen zijn. Toch blijkt dit niet duidelijk uit de opzet van het boek. De eerste helft is exclusief gewijd aan hypnose, de andere helft aan rapeutische technieken voor de behandeling van angsten en fobieën, waarbij hypnose in dit verband uiteraard een belangrijke rol speelt. Het eerste deel behandelt de bekende aspecten van hypnose: ken, het meten van ‘hypnotiseerbaarheid’ inductie-procedures, nose bij kinderen, hypnose en meditatie, zelfhypnose – dat laatste als een onderwerp dat steeds meer belangstelling krijgt. Het is wat ik noem een typisch psychologen-stuk (als compliment bedoeld) waarin onderzoeksgegevens en praktijkervaringen dus kritisch worden ken, en stellingen en aanbevelingen beargumenteerd inplaats van als dogma’s gepresenteerd worden. Het tweede deel begint met een beknopt theoretisch overzicht over de ‘anxieties’: hun aard, hun ontstaan en de implicaties daarvan voor therapie. Vanuit een ‘clear-cut behavioral and non-Freudian bias’, zoals Fred Franke! in zijn Woord vooraf opmerkt, besteden de teurs daarbij veel aandacht aan leertheoretische visies. Ze gaan ook uitvoerig in op de cognitieve aspecten van angst, die bij sommige cliënten overwegen. Uitgelegd wordt hoe met behulp van ge procedures in hypnose verkeerde cognities gecorrigeerd kunnen worden. Zoals op grond van onderzoek algemeen is geaccepteerd, gaan ook deze auteurs er van uit dat exposure de centrale techniek is in de handeling van fobieën. Zij beklemtonen – zoals directieve ten ook zouden doen – dat deze techniek echter niet op een nische manier, zonder rekening te houden met diverse persoonlijke kenmerken van de cliënt, moet worden toegepast. Hypnotische ginatie-technieken kunnen vaak een nuttige rol spelen bij mensen die niet bereid of in staat zijn om meteen in vivo iets aan hun klachten te doen, en de auteurs beschrijven duidelijk op welke manieren dat dan kan geschieden. Over agorafobie, ‘een stoornis met vele facetten’, wordt een kende bijdrage geleverd. De auteurs bieden een prima model waar o.m. aandacht wordt besteed aan depersonalisatie en len, de rol die hyperventilatie hierbij speelt, en aan de vraag hoe deze aanvallen onder controle gebracht kunnen worden. Met betrekking tot hypnose geven zij aan welk soort hypnotische suggesties verme-
recensies 383 den moet worden: ‘suggesties voor tintelen, zweverige gevoelens en droomachtige toestanden kunnen, wegens hun overeenkomst met de eerste stadia van depersonalisatie en paniek, tot moeilijkheden ding geven’. Nadat de agorafobische klachten verdwenen zijn, volgt bij veel mensen nog wel eens een ’terugval’. Clarke en Jackson bereiden hun cliënten hierop voor met hun hypnotische ’terugvaltherapie’, waarin deze cliënten zich voorstellen hoe zij op een adequate manier met eventuele toekomstige aanvallen zullen omgaan. Dit is een de strategie, die veel onnodig leed kan voorkomen. Tenslotte wordt aandacht besteed aan angst in de sport, waarop hypnose op verschillende manieren een heilzame invloed kan nen. Dit is een onderwerp dat in het buitenland – Zweden bijv. al veel aandacht krijgt en in ons land nog aan het begin van z’n wikkeling staat. Aardig om eens nader mee kennis te maken. Conclusie: Hypnosis and behavior therapy is naar mijn idee een must. Gedragstherapeuten en beginnende hypnotherapeuten slaan er twee vliegen in één klap mee: zij krijgen een prima introductie in hypnose en zij kunnen hun therapeutische mogelijkheden m.b.t. angsten en bieën uitbreiden. Ervaren hypnotherapeuten treffen in het eerste deel niet zoveel nieuws aan, maar ook voor hen is het gedeelte over de behandeling van angsten en fobieën zeer waardevol. Het boek biedt hiervoor een zeer heldere beschrijving van effectieve hypnotische technieken, en- terecht worden deze technieken in de context van een meeromvattende benadering gepresenteerd. Een (wel zeer) globale vergelijking van het tweede deel met de dere genoemde boeken over fobieën leidt tot de volgende gen: Emmelkamps presentatie van de onderzoeksaspecten op dit rein is ijzersterk, maar m.b.t. instructies voor de therapeutische tijk zijn Clarke en Jackson leerzamer. Hun boek is het boek voor de praktijk. Mathews et al. gaan uitvoeriger in op de techniek van posure, maar hun theoretisch model van agorafobie en hun ling van de imaginatie-technieken blijven in de schaduw van het werk van Clarke en Jackson staan. Het boek van DuPont vormt met zijn uiteenlopende en voor het merendeel niet al te sterke bijdragen aan een conferentie over fobieën, een zwak werk dat moeilijk te ken is met de uitstekende, geïntegreerde benadering die Clarke en Jackson bieden. Kortom Clarke en Jackson verdienen veel lof voor dit boek, dat naar mijn idee door iedere gedrags- en directieve hypnotherapeut moet worden gelezen. ONNO VAN DER HART
384 Dth 4 jaargang 4 november 1984 Referenties Emmelkamp, P. M. G. (1982), Phobic and obsessive-compulsive disorders: theory, research and practice. Plenum Press, New York en Londen. DuPont, R. L. (ed.) (1982), Phobia: a comprehensive summary of modern treatments. Brunner/Mazel, New York. Mathews, A. M” M.G. Gelder & D. W. Johnston (1981), Agoraphobia: ture and treatment. The Guilford Press, New York. HYPNOSEX EN FRlGIDOTHERAPIE Daniël L. Araoz, Hypnosis and Sex Therapy. Brunner/Mazel, New York 1982. xxii + 178 pag. gebonden. Prijs: $ 19.50. Gilbert S. Macvaugh, Frigidity, what you should know about its cure with hypnosis. Pergamon Press, New York 1979· xvii + 369 pag. gebonden. Prijs: $ 47.00. Araoz’ Hypnosis and Sex Therapy bestaat uit twee gedeeltes, n.l. de theoretische fundering en de praktische toepassing van hypnose in sex therapie. In het theoretische gedeelte geeft Araoz zijn visie op hypnose, notiseerbaarheid en zelfhypnose. Hierbij onderscheidt hij twee len’, de Traditionele School en de Nieuwe Hypnose, gebaseerd op de methodes van Milton H. Erickson, en bij de laatste sluit hij zich aan. Omdat Araoz ervan uitgaat dat mensen met sexuele dysfuncties niet goed kunnen omgaan met cognities die de sexualiteit betreffen, steedt hij veel aandacht aan de cognitieve aspecten van hypnose, m.n. de imaginaire beeldvorming. Vervolgens geeft hij een beknopt historisch overzicht van het groeiende raakvlak tussen hypnose en sextherapie. Vanuit de nose beschrijft hij de indirecte imaginatie-technieken van Erickson, Van Pelt en Beige!; vanuit de sextherapie geeft hij een beschrijving van het werk van Masters en Johnson en Kaplan. Ook besteedt hij aandacht aan diverse recente onderzoeken over sexueel gedrag uit het belang blijkt van cognitieve elementen in sextherapie en het belang van imagery voor bevredigende sexualiteitsbeleving. Hij komt tot de conclusie dat veel sexuele dysfuncties gemeen hebben dat ze ontstaan of in stand gehouden worden door incorrecte en negatieve cognities.