Jaargang 4 (1984)

261 notitie De pathologische jaloezie in ‘Inwijding’ van Marcellus Emants Het leven van paren waarbij een van de partners last heeft van thologische jaloezie is vaak een hel. De negatieve escalaties lopen soms zo op dat er een enkele keer een handgemeen plaatsvindt. wel de jaloerse patiënt als de partner kan de klappen uitdelen; de ste omdat de ander te ver zou zijn gegaan, de tweede omdat hij of zij er genoeg van heeft steeds ten onrechte aan het hoofd gezeurd te worden over de vermeende ontrouw. Marcellus Emants beschrijft de ontwikkeling van een dergelijke relatie in zijn roman Inwijding (1900). Bij de bespreking hiervan wordt de aandacht gelegd op de interactionele betekenis van het symptoom. Emants zegt in zijn woord vooraf dat hij het boek schreef om ge doodgewone mensen een poosje voor u lezer te doen leven’. Door deze opmerking wordt de lezer echter op een dwaalspoor gebracht. Weldra wordt hem duidelijk – al op p. 24 en op p. 50, maar nog delijker vanaf p. 124 – dat dit boek geenszins over ‘enige ne mensen’ gaat. De lezer wordt geconfronteerd met de beschrijving van een vrouw die behept is met een vorm van jaloezie die niet alleen in psychopathologische verhandelingen, maar ook bij de gewone mens bekend staat als ‘ziekelijke’ jaloezie. Onder pathologische jaloezie wordt verstaan die jaloezie die treedt zonder dat er een zg. derde aanwezig is of zonder dat aan een derde gegeven wordt wat onthouden wordt aan de partner (Du Boeuff, 1938, p. 9). Bedoeld wordt een hevige irrationele jaloezie – waarbij ten minste enige aanleiding bestaat – (Mooney, 1965). Tonia, de vrouwelijke hoofdpersoon, is een jonge vrouw die bereid is tegen een maandgeld een ‘vaste’ seksuele relatie aan te gaan met de betaler. Theodoor, de mannelijke hoofdpersoon, ontmoet deze vrouw op het moment dat zij haar betalende minnaar onder verdenking van ontrouw het huis uitgooit. Theodoor besluit de plaats van deze man in te nemen. Geleidelijk aan ontwikkelt zich opnieuw een ‘ziekelijke’ jaloezie die ten slotte voert tot een definitieve scheiding tussen Tonia en Theodoor. De dialogen van deze twee hoofdpersonen en de schreven gedachten maken begrijpelijk hoe de destructieve escalatie kon plaatsvinden. In het onderstaande wordt de relatie van Tonia en Theodoor geanalyseerd. Aandacht wordt gegeven aan de betekenis van de ziekelijke jaloezie binnen deze relatie. Ten slotte wordt geven hoe moeilijk het voor beiden is de destructieve vicieuze cirkel waarbinnen ze verzeild zijn geraakt, te doorbreken.

262 Dth 3 jaargang 4 augustus 1984 Tonia verbindt zich aan een man. Deze kan de relatie op voudige wijze beëindigen. Zij daarentegen is afhankelijk van zijn talingen; voor haar betekent de verhouding ook een vast inkomen. De relatie beëindigen, betekent voor haar ook: haar bron van sten kwijtraken. Theodoor is een jurist van wie verwacht kan worden dat hij te zijner tijd met een net burgermeisje zal trouwen. Het is praktisch ondenkbaar dat hij met een meisje als Tonia zal trouwen. Zolang zij in staat is haar relatie zakelijk te houden, is er weinig aan de hand. Op het moment dat ze echter van hem gaat houden, ontstaan de problemen (p. 132, 133). Ze vraagt Theodoor of hij haar ‘lief blijft en trouw’. Deze zweert trouw, terwijl hij onderwijl ‘het nauwend knijpen van een zelfverwijt’ voelt. Direct daarna stelt ze ‘ze niet graag allemaal de kost te geven die jij nog gek zal maken als je mij allang met de hielen niet meer aankijkt’. Daar Theodoor geen plannen heeft om met haar te trouwen en het toekomstbeeld van de jonge, rijke jurist die met een net burgermeisje trouwt, niet werkelijk opgeeft, staat zijn toekomstige ontrouw nu reeds vast. Alleen het ment van de ontrouw is onzeker. Afhankelijk van haar stand kan Tonia dit tijdstip dichterbij of verder weg brengen. De bewering van Theodoor dat hij haar niet ontrouw is, is op zich wel juist, maar gezien wat zij van hem verlangt irrelevant en loofwaardig. Immers, dat hij haar ooit ontrouw wordt, staat vast. Dit maakt hem tot iemand die bedriegt. Hoe meer hij ontkent, hoe leugenachtiger hij zich gedraagt en des te meer agressie hij bij Tonia wekt. Tonia weet dat zij gelijk heeft. Immers, juristen trouwen niet met maintenées, maar met burgermeisjes, en wanneer er in dit geval sprake zou zijn van een uitzondering, zou zij al getrouwd zijn met Theodoor. Aldus komt Tonia in een paradox terecht. De man zegt: ‘Ik houd van je en ik blijf je trouw’ binnen een context waarin gaan en een seksuele relatie met een andere vrouw krijgen vaststaat. Zoals eerder gezegd is er bovendien een sterke afhankelijkheid; Theodoor zorgt met zijn maandgeld voor haar inkomen, waarvan niet alleen zij, maar ook enkele behoeftige familieleden moeten leven. De mogelijkheid om de relatie vlot te verbreken wordt hierdoor der verkleind. Impliciet aan de relatie met de jurist die niet met haar trouwt, is het gegeven: ‘Hij houdt niet van jou en hij gaat weg’. Zo gauw ze zich dit realiseert en zich in overeenstemming hiermee gedraagt, eist hij een verklaring, want: ‘Wij zijn twee mensen die van elkaar den; gedraag je daar dus naar’. Zij kan hier nooit aan voldoen, door het materiële belang niet, door haar liefde niet en door de paradox niet. Een poging hiervoor een oplossing te vinden, is te reageren met

notitie 263 symptomatisch gedrag – in dit geval met pathologische jaloezie. De pathologische jaloezie kan gezien worden als een manier om aan de verwarring een eind te maken èn toch Theodoor te houden. Ze de een andere manier om aan de verwarring een eind te maken (nl. hem de laan uitsturen) niet aan. Het symptoom kan aldus ook gezien worden als een manier om iets te zeggen zonder dat men de risico’s neemt van iemand die wat hij te zeggen heeft op een gewone manier zegt. Zoals bekend kan op een paradox, d.w.z. op een inconsistentie die als paradox ervaren wordt (Van Dyck, 1980), alleen met een radox gereageerd worden. Zo raakt Theodoor op zijn beurt in een paradox verzeild. Tonia beheerst de relatie, maar ontkent dat ze dat doet. Met haar gische jaloezie maakt zij ten slotte uit wat er gebeurt, tegelijkertijd ontkent ze dat ze dat doet. Aldus ontstaat er een negatieve spiraal die ten slotte tot de scheiding tussen Theodoor en Tonia leidt. ressant is dat de feitelijke trouw of ontrouw van Theodoor geen kele betekenis heeft. Sartre (1962, p. 55) stelt bij de bespreking van misdadiger-schrijver Genet de begrippen daad en dader ter discussie. Je kunt een moord plegen zonder een moordenaar te worden. De moord blijft in dat val iets op zichzelf staands, een vergissing, een ongelukje. Om een moordenaar te zijn, hoef je niet te moorden. Een moordenaar is mand die een moord kan plegen, iemand die in een bepaalde situatie zal moorden, die in zich die eigenschappen verenigt die hem tot moordenaar maken. Daarnaast is het taalkundig juist te zeggen: iemand die een moord pleegt, is een moordenaar. Een man met de eigenschappen van een moordenaar pleegt dus mogelijk geen moord. Het is irrelevant worden of hij er een pleegt of niet, hij is een moordenaar. De dox is dus dat een echte moordenaar geen moord hoeft te plegen om moordenaar te zijn. De man die een moord pleegt, krijgt daardoor niet plots die eigenschappen die hem tot moordenaar maken, terwijl hij op een ander niveau (na het plegen van een moord ben je een moordenaar) wel een moordenaar is. Theodoor nu voldoet aan de normen die hem tot een ontrouwe man bestempelen ten opzichte van Tonia (jurist, het huren van Tonia en later gaan trouwen met een burgerjuffrouw). Zijn (on)trouw is dus volkomen irrelevant geworden; hij is voor Tonia de personificatie van ontrouw geworden. Door de ontrouw voortdurend ter discussie te stellen, ontstaat een situatie waarin Theodoor ten slotte te weinig waar voor zijn geld krijgt en afziet van verdere contacten en dwijnt. Tonia voelt zich ongelukkig over de verloren gegane liefde,

264 Dth 3 jaargang 4 augustus I 984 maar vindt er het bewijs in dat zij hem terecht van ontrouw heeft verdacht. De paradox is opgeheven. De hier genoemde vicieuze cirkel zou theoretisch ook doorbroken kunnen worden met behoud van de relatie. Een voorlopige heid zou zijn: Theodoor huwt Tonia (de voorlopigheid bestaat hierin dat Tonia na een huwelijk met reden zou kunnen verwachten dat Theodoor zich weer van haar zou kunnen laten scheiden). Een re mogelijkheid wordt door Tonia zelf bedacht. Zij stelt voor dat Theodoor zich zo verminkt dat hij geen kans meer heeft een meisje van zijn stand te trouwen (p. 209): ‘Bewijs het me dan en laat een tand voor me uit je mond halen, een voortand’. ‘Zou je het nu heus prettig vinden als ik me liet verminken?’ ‘Ja, want ik houd toch van je en dan zou ik ten minste zeker weten dat je geen succes meer bij anderen hebt’. Het feit dat Theodoor op dit verzoek niet ingaat, sterkt haar wantrouwen weer: ‘Als hij echt van me hield .. .’ Verwant aan de hier beschreven paradox – ik ben je trouw binnen een context die ontrouw impliceert – is die van de partner die maal een keer ontrouw is geweest. Ook hier speelt de trouw – trouw paradox: degene die eens ontrouw is geweest, kan het ren dat de partner nooit meer in zijn/haar trouw gelooft, hoe trouw hij/zij zich ook gedraagt, omdat hij/zij nu eenmaal ooit niet trouw was, en ook deze situatie kan tot een negatieve vicieuze cirkel leiden. Het is niet altijd zo dat een dergelijke ontwikkeling plaatsvindt. Vaak wordt een dergelijke gebeurtenis ook werkelijk vergeven en vergeten. Willem Elsschot (1914) beschrijft in Een ontgoocheling hoe de echtgenote de ontrouw van haar partner als een machtsmiddel kan hanteren: de hoofdpersoon in kwestie, de sigarenmaker De Keizer, is eenmaal betrapt op het bezoeken van een verdacht café. Sindsdien gebruikt mevrouw De Keizer dit gebeuren. Het echtpaar krijgt ge conflicten over de mislukte schoolcarrière van hun zoon Kareltje. Wanneer de heer De Keizer zijn boosheid en teleurstelling hierover tegen de jongen uit, herinnert mevrouw De Keizer hem aan zijn deelbezoek, of ze citeert wat ze hem in dat bordeel heeft horen gen: ‘Knijpen maar, Margot’. Hierna doet de heer De Keizer er schaamd het zwijgen toe. Met het bovenstaande is niet bedoeld de pathologische len van Tonia te verklaren. Immers, zij zou ook een depressie hebben kunnen ontwikkelen, een fobie of een seksuele dysfunctie. Volgens de criteria van DSM-III wordt pathologische jaloezie gezien bij de noïde persoonlijkheidsstoornis (p. 309). De diagnostische criteria van deze persoonlijkheidsstoornis bestaan naast wantrouwen en docht uit een overgevoeligheid – die blijkt uit zich snel beledigd len -, het overdrijven van moeilijkheden en een bereidheid anderen

notitie 265 terug te ‘pakken’. Tot slot worden beperkte affectieve kwaliteiten noemd. Deze mensen zouden kil zijn, rationeel en niet gevoelig of sentimenteel. Dat Tonia in staat was het leven te leiden dat ze deed, de uit de beschrijving van Emants duidelijk geworden heidskenmerken, beantwoorden in enige mate aan dit beeld van de patiënt met de paranoïde persoonlijkheidsstoornis. KEES HOOGDUIN Referenties Boeuff, C.W. du (1938), Over de jaloersheidswaan. Proefschrift, Ruys, Zutphen. Dyck, R. Van (198), Over paradoxen. In: K. van der Velden (red.), Directieve Therapie 2. Van Loghum Slaterus, Deventer. Elsschot, w. (1914), Een ontgoocheling. In: W. Elsschot (1963), Verzameld werk. Van Kampen, Amsterdam (p. 117-159). Emants, M. (19), Inwijding. Opnieuw uitgegeven in 1978 door Elsevier, sterdam. Mooney, H.B. (1965), Pathologie Jalouzy and Psychochemotherapy. Brit. J. of Psychiat., III, 123-142. Sartre, J.P. (1952), De Heilige Genet, martelaar en comediant. Ned. uitg. (1962), Bijleveld, Utrecht.