Jaargang 2 (1982)

Complicaties bij de directieve behandeling van Kees Hoogduin l. Inleiding 161 Over de behandelingsresultaten van cliënten met selen wordt de laatste jaren nogal optimistisch bericht. Marks et al. (1975) vermelden dat 75% van hun cliënten verbeterd tot vrij uit de behandeling ontslagen kon worden; Foa (1978) bereikt zelfs bij 8 5 3 van de door haar behandelde cliënten succes. Dit hoge succespercentage betekent helaas toch ook dat tenminste tientallen cliënten niet profiteren van de nieuwe behandelingsmethoden. Wanneer over een nieuwe, succesvol gebleken therapie gepubliceerd wordt, is het gebruikelijk deze met goed verlopen behandelingen te illustreren. Ten onrechte kan hieruit het idee ontstaan dat alle toepassingen van de strategie zo succesvol zijn geweest (vgl. Van Dijck et al., 1980 ), of dat de succesvolle strategie plots kant en klaar voorhanden was. In werkelijkheid gaat de ontwikkeling van een bepaalde aanpak met vallen en opstaan; de strategie wordt steeds bijgeslepen tot er ten slotte soms een bruikbare en mogelijk zelfs overdraagbare nadering ontstaat. Het is weinig zinvol om alle slordigheden, blunders en ernstige taxatiefouten van de auteur te bespreken, maar wel kan het nuttig zijn enige complicaties die kunnen optreden bij de behandeling van dwangproblemen te bespreken, vooral wanneer hierdoor voorkomen zou kunnen worden dat andere cliënten bij andere therapeuten dezelfde ervaringen zouden moeten opdoen als de in dit artikel besproken cliënten. De complicaties traden op in een behandeling van men die het best gekarakteriseerd kan worden als een zelfcontrole- ‘” Met dank aan Kees van der Velden en Eise de Haan voor hun bijdrage aan de discussie. c. A. L. HOOGDUJN (r942), zenuwarts, hoofd van de PAAZ van het St. Hippolytusziekenhuis in Delft, publiceerde uitvoerig over de directieve behandeling van dwangverschijnselen, m.n. in de eerste jaargang van Dth.

162 Dth 2 jaargang 2 mei 1982 procedure binnen een relationele context. Deze ‘relationele context’ houdt in dat de directe omgeving van de cliënt bij de behandeling betrokken wordt (ouders, partner of kinderen en huisgenoten). Vanuit de systeem- en communicatieleer betekent dit o.m. dat de mogelijke machtsaspecten van het symptoom geneutraliseerd moeten worden en dat de macht binnen het systeem anders verdeeld wordt. De therapeut dient controle te krijgen over de therapeutische relatie; dat betekent: de therapeut zal met behulp van voorschrijven, de welwillende beproeving en het aanbrengen van een meta-complementaire relatie (de drie therapeutische paradoxen geformuleerd door Haley, 1963), veranderingen bij de cliënt proberen te bewerkstelligen. Vanuit de gedragstherapeutische optie wordt gekozen voor het beëindigen van de bekrachtiging, door de keten opeenvolgende dachten en gedragingen zo vroeg mogelijk te onderbreken. Ook de bekrachtiging vanuit de omgeving dient te worden beëindigd. volgens wordt er geprobeerd de cliënt een ander, meer zinvol dragsrepertoire aan te leren. Deze keten kan als volgt weergegeven worden: neutraliserende vragen dwanghandelingen gofa 2025-06-28T18:08:32+00:00