33 Ervaringen met geleide dagdroomtherapie Gerard Lange l. Inleiding Dagdromen komen bij ieder mens voor. Werden ze vroeger schouwd als een onbelangrijk of zelfs ziekelijk verschijnsel, volgens recente opvattingen (vgl. Singer 1974) hebben ze een sturende functie voor toekomstige activiteiten, zelfperceptie en stemming. In dit artikel wordt ingegaan op ervaringen met het zgn. thymes Bilderleben, een methode van geleide dagdroomtherapie, die door H. C. Leuner uit Göttingen werd ontwikkeld. In de Engelstalige literatuur is deze techniek bekend onder de naam Guided Affective Imagery. Geleide dagdroomtherapie (g.d.t.) kan beschouwd worden als een vorm van psychotherapie in de analytische traditie, die tevens elementen van hypnotherapie en gedragstherapie bevat. Met bepaalde interventies van zowel hypnose als directieve therapie heeft g.d.t. gemeen dat de dagdroom zich op een symbolisch of metafoor niveau afspeelt en dat de therapeutische interventies ook op dit niveau worden uitgevoerd (vgl. Van Dijck et al., 1980). Leuner, een Duitse psychiater en psychoanalyticus, die vertrouwd was met hypnose en de autogene training volgens J. H. Schultz, ontwikkelde in de jaren vijftig een systeem van dagdromen met psycho-diagnostiek als doel. Hij merkte, dat die dromen gepaard konden gaan met emotionele ontlading en daardoor ook een peutisch effect hadden. Op grond van deze ervaring ontwikkelde hij een systeem met een aantal standaardthema’s, die in de peutische praktijk vruchtbaar bleken bij kortdurende gerichte behandelingen. Verder beschreef hij specifieke technieken, die de therapeut, afhankelijk van zijn ervarenheid, kan toepassen. Deze ontwikkelingen vonden plaats zonder dat Leuner bekend was met de ‘Rêve Eveillée’ van Desoille. s. G. LANGE ( r 940) is als psychiater-psychotherapeut verbonden aan de afdeling voor klinische psychotherapie voor adolescenten ‘Conradok’ van de Ursula-kliniek te Wassenaar; daarnaast is hij werkzaam bij het IMP Leiden. Werkadres: Ursula-kliniek, Eikenlaan 3-5, 2245 BD Wassenaar.
H Dth 1 jaargang 2 februari 1982 De therapie is gebaseerd op de psycho-dynamische ling, dat symptomen mede door verdrongen agressieve en seksuele impulsen veroorzaakt kunnen worden. In de dagdroom kunnen deze thema’s in symbolische vorm aan de orde komen; de oplossing van conflicten kan ook op dit niveau worden nagestreefd. Geleide dagdromen kunnen tevens gebruikt worden om tot herbeleving van psychotraumata te komen of om te experimenteren met nieuw gedrag. G.d.t. wordt zowel individueel als in groepen toegepast en sinds kort wordt de methode ook gebruikt in relatietherapie. In dit artikel worden in par. 3 drie individuele geleide therapieën beschreven, waarvan er twee klinisch en één ambulant werd uitgevoerd. De eerste beschrijving betreft de behandeling van Jaap-Jan (21 jaar). Bij hem werd de indicatie voor g.d.t. gesteld om rend aan een scherp omschreven gebied (seksualiteit) te werken. Dit gebeurde als afsluiting van een langdurige klinische therapie na een psychotische episode. De tweede gevalsbeschrijving gaat over Yvette (45 jaar), met wie in de loop van een langdurige poliklinische behandeling een droom wordt uitgevoerd over ervaringen in het Jappenkamp, die verband hielden met haar huidige klachten. De derde behandeling is die van Carla, een 22-jarige depressieve vrouw. Haar klinische behandeling was vastgelopen en er werd gepoogd om door middel van geleide dagdromen de therapie weer op gang te brengen. Aan de hand van deze gevalsbeschrijvingen wordt ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen van de methode (par. 4). Het kader hieronder bevat een overzicht van de indicaties en contra-indicaties voor g.d.t. Par. 2 is gewijd aan de opzet van g.d.t.-sessies. 2. Structuur en opzet van dagdroomsessies Nadat hij de gebruikelijke anamnestische en biografische gegevens heeft verzameld, kan de therapeut de mogelijkheid van een g.d.t. aan de orde stellen. Hij kan dit op een soepele wijze introduceren door te informeren of de patiënt wel eens dagdroomt en dan op deze ervaringen verder door te gaan. Dit leidt tot het voorstel om een ‘proefdagdroom’ uit te voeren. De patiënt krijgt eerst uitleg over de procedure: hij mag op een divan of in een gewone luie stoel in een zo gemakkelijk mogelijke houding plaatsnemen. Er wordt hem gevraagd de ogen te sluiten,
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 35 l ndicaties en contra-indicaties Leuner noemt voor een beginnend therapeut de volgende indicaties: r. lichte en middelzware vegetatieve en psychosomatische ziektebeelden; 2. functionele of psychische componenten bij interne of andere somatische ziekten; 3. lichte angsttoestanden en fobieën; 4. neurosen met een overwegend lichte graad van pathologische manifestatie (met uitzondering van dwangneurosen); 5. karakterneurotische aanpas>ingsstoornissen van lichte graad; 6. psychoneurotische en karakterneurotische stoornissen bij kinderen; 7. aanpassingsstoornissen in de puberteit en adolescentie. Voor de beginnende therapeut zijn er de volgende contra-indicaties: r. geringe intellectuele begaafdheid, d.w.z. I.Q. onder de 90; 2. acute of chronische psychoses of randpsychotische toestanden; 3. hersenbeschadigingen; 4. depressies (ook van neurotische aard); 5. ontbrekende motivatie; 6. symptomatologie die langer dan twee jaar bestaat; 7. uitgesproken hysterische karakterneurose met in de presentatie reeds de kenmerken van onechtheid, theatraliteit, etc. De meer ervaren therapeut zal een groter indicatiegebied bestrijken en de contra-indicaties zullen in samenhang daarmee ook wat veranderen: contra-indicaties 2, 4 en 6 worden relatief. omdat dit minder afleidt en er worden ontspanningssuggesties geven, bijv. volgens Stokvis (1950). Hierna wordt hem gevraagd zich een door de therapeut gekozen motief voor te stellen. De eerste keer start de therapeut met een ’testbeeld’: een bloem. Doel hiervan is na te gaan of de patiënt überhaupt produktieve beelden kan ‘zien’. Als er geen beeld komt, of alles zwart blijft, of het beeld ziet er slechts uit als een armetierige diaprojectie, dan geldt dit als een negatieve reactie, wat pleit tegen het verdere gebruik van g.d.t. De beeldinductie gaat als volgt: ‘Probeert u zich eens een bloem voor te stellen, en als u dat beeld voor ogen heeft, vertelt u eens wat u ziet.’ Meestal lukt dit binnen enkele minuten, soms binnen enkele seconden. De therapeut vraagt hierna de bloem zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven, hem aan te raken, eraan te ruiken, waarmee
36 Dth 1 jaargang .i februari 198.i hij zoveel mogelijk zintuigkwaliteiten aanspreekt. Tevens vraagt hij, of de patiënt iets met de bloem zou willen doen, wat bedoeld is als een aanzet tot proefhandelen. Daarmee worden ook de heden van de interactie therapeut – patiënt verkend. Na ongeveer tien minuten wordt deze ’testbeelddroom’ digd: ‘De droom komt ten einde, het beeld verdwijnt langzaam’. Na een pauze van ongeveer vijf seconden: ‘Haalt u een paar maal diep adem en strekt en buigt u de armen eens krachtig’. Na korte tijd doet de patiënt zijn ogen open, kijkt vaak licht verbaasd, en vertelt meestal dat hij het beeld nog zeer levendig voor ogen kan halen. In de nabespreking (ongeveer tien minuten) wordt duidelijk, hoe de patiënt de oefening ervaren heeft, wat plezierig en wat vervelend was, hoe hij de therapeut ervaren heeft en wat hij van de stem, het tempo en de aanwijzingen van de therapeut vond. Hieruit kan de therapeut al enigszins afleiden, welke specifieke reacties bij deze patiënt verwacht kunnen worden en dit kan al enig licht werpen op overdrachtsverschijnselen. Als er vanuit deze ’testbeelddroom’ geen contra-indicaties zijn gebleken, kan de volgende zitting gewijd worden aan het eerste van de tien daardthema’s: de wei. Dit is meestal een veilig thema, en het laat de patiënt ruime projectiemogelijkheden op symbolisch niveau toe. De kwaliteiten van het gras kunnen bijv. vol, groen en mals zijn, of droog en stoppelig. Het weertype kan elementen van stemming of zelfbeeld weerspiegelen. Het seizoen komt vaak overeen met de levensfase of de grondstemming. Al naar gelang zijn eigen ervaringsgraad en de ego-sterkte van de patiënt, heeft de therapeut de mogelijkheid tot verschillende begeleidings- en interventietechnieken. Deze kunnen variëren van minder actieve interventies zoals het spiegelen van gevoelens, tot het confronteren, d.w.z. het speciaal richten van de aandacht op een belangrijk onderdeel van de dagdroom. Ook bestaat de mogelijkheid tot imaginaire activiteiten op metafoor niveau, zoals een verzoening met angstwekkende symbolische stalten door ze voedsel te geven. De therapeut onthoudt zich van duidingen van het symbolisch materiaal; er wordt naar gestreefd om conflicten op te lossen op het niveau van de droom. De droom is een therapeutisch middel en niet een methode om de duktie van symbolisch materiaal te bevorderen. De patiënt wordt geïnstrueerd om voortdurend te vertellen, wat hij ziet en meemaakt. De therapeut dient zijn stijl van geven ook te laten afhangen van de persoonlijkheid van de patiënt. Dwangmatige mensen moet meer de vrije teugel gegeven worden, terwijl mensen met een hoog tempo beter wat afgeremd kunnen worden, zodat ze langer bij één situatie zullen stilstaan.
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 37 Doorgaans vraag ik tegenwoordig aan de patiënten om een slag van hun hele droom op te stellen en tekeningen of andere beeldingen te maken van één of meer belangrijke scènes. Dit heeft een aantal voordelen: met behulp van dit doorlopend verslag wordt de herinnering beter vastgehouden en blijft het proces levend. Ook uit wat de patiënt in zijn verslag heeft weggelaten of vergeten is, kan de therapeut conclusies trekken. De tekeningen kunnen een onderwerp van bespreking zijn of het startpunt voor volgende zittingen. Een volledige sessie bestaat uit een voorbereidend gesprek, de ontspanningsinductie, de eigenlijke dagdroom en de nabespreking. In het voorbereidend gesprek komen gebeurtenissen aan bod, die zich hebben voorgedaan in de periode voorafgaand aan de zitting; aan de hand van het verslag en van de tekeningen wordt de laatste dagdroom besproken. De dagdroomscènes duren meestal twintig à vijfendertig minuten. Langere zittingen hebben meestal als nadeel dat ze moeilijker te integreren zijn en dat veel vergeten wordt. In de nabespreking komt aan bod, hoe de patiënt zich na afloop voelt, de droom kan nog kort doorgenomen worden en er kan besproken worden, hoe de patiënt het optreden van de therapeut ervaren heeft. Tot slot kan hem de opdracht gegeven worden om deze droom, of bepaalde onderdelen ervan, zelf verder uit te werken. Wie met g.d.t. werkt, dient te beschikken over een rustige ruimte, waar men niet gestoord wordt door telefoon e.d. Het licht wordt zodanig getemperd, dat het niet fel in de ogen van de patiënt schijnt en er een sfeer van geborgenheid kan ontstaan. Aan de hand van drie gevalsbeschrijvingen wordt deze gang van zaken nu verder besproken. Het zal daarbij opvallen, dat het ideaal van ‘het oplossen van het probleem op het niveau van de droom’ slechts ten dele wordt gerealiseerd. In de Discussie (par. 4) wordt deze afwijking van de formele procedure van Leuner nader toegelicht en verantwoord. 3. Casuïstiek 3.I. jaap-Jan Jaap-Jan ( 21 jaar) heeft na een psychotische periode d.m.v. sche psychotherapie het verlies van zijn beide ouders leren werken. Een maand voor het geplande ontslag rest nog het probleem van
38 Dth r jaargang 2 februari 1982 een onduidelijke seksuele identiteit: hij is bang homoseksueel te zijn, want hij vindt jongens aardiger dan meisjes. Overigens heeft hij noch met jongens noch met meisjes lichamelijk contact. Daar hij zich vaak vaag uitdrukt, vragen beantwoordt met: ‘Dat weet ik nou juist niet’ of ‘Wist ik dat maar’, besluiten we te beren om middels g.d.t. toegang tot dit probleem te krijgen. In de eerste zitting geeft Jaap- Jan al aan benauwd te zijn voor mogelijke duidingen van de therapeut over de symbolische aspecten van de inhoud van de dagdroom. Immers, voor verschillende personen kan dezelfde inhoud toch iets anders betekenen. De peut gaat akkoord met Jaap-Jans bedenkingen. Hierna vertelt de therapeut over door hemzelf meegemaakte dagdromen en stelt dat duidingen hierbij niet nodig waren. Dit maakt de procedure voor Jaap-Jan wat minder bedreigend. Bij het ’testbeeld’ ziet Jaap-Jan een tulp met een dieprode kleur, die pal bij de grond zit: de grond is donker en de tulp is nogal moeilijk te zien. Een tweede tulp, die in de lucht vliegt, heeft een veel fletsere kleur, maar hij kan er moeilijk bij. In de nabespreking vertelt Jaap-Jan van het dilemma dat hij beleefde over de vraag, met welke tulp hij verder zou doorgaan en welke hij zou moeten beschrijven. Hij was een eindje meegevlogen met de tulp in de lucht, maar vond eigenlijk die staande tulp zo mooi. Hij voelde in de droom ook heel zacht aan. Hij wilde hem wel plukken, maar vond dat dat eigenlijk niet kon. De therapeut stelt dat deze droom intensief en belangrijk is en laat het daar bij. Hierna krijgt Jaap-Jan de gelegenheid om na te denken over zijn besluit om al of niet verder door te gaan met deze therapie. Nadat Jaap-Jan akkoord is gegaan met voortzetting van de g.d.t” vindt een week later de tweede zitting plaats. In de loop van deze dagdroom, die is begonnen met het thema ‘wei’, vraagt de therapeut Jaap-Jan zich zijn eigen lichaam voor te stellen. Deze dagdroom verloopt nogal springerig en Jaap-Jan heeft er snel wisselende gevoelens bij. Ook komt zijn moeder (die overleed aan borstkanker toen hij dertien jaar oud was) in beeld. Ik citeer uit Jaap-Jans verslag: ‘Ik vond het erg moeilijk om mij mijn lichaam voor te stellen, met moeite stelde ik mijn benen voor en dan alleen nog maar van scheenbeen tot laars. De volgende beelden waren wel wat duidelijker voor me. Ik zag mezelf toen ik nog jong was. Het hele lichaam en de kleren van vroeger. Mijn zusje was ook jong, ze zag er niet zo uit als nu in die dagdroom. Mijn moeder zag er eigenlijk ook jong uit (zoals op de foto’s van vroeger!), alleen wisselde het wel van ouder tot jong. Als jonge vrouw kwam
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 39 ze wel meer voor, in rouw was ze ouder (ook wel verminkt). Toen ik langs de Leidsestraat in Amsterdam liep (veel drukte), zag ik mezelf wel vaag nog, maar de kleren en haar waren wel duidelijker. De drukte om me heen was storend en leidde veel af. Haasten en gevlieg (van hot naar her). Mijn idee is: dat ik veel gemakkelijker mezelf kan voorstellen als jong dan als nu. Algemeen: ik kan me nog veel dingen van vroeger herinneren. Dingen van nu kan ik niet zo gauw naar voren halen.’ De volgende zitting kunnen de therapeut en Jaap-Jan n.a.v. diens verslagen zinnig praten over schaamte, schuldgevoel, beren, en hoe het is om je eigen lichaam aan te raken. Verder krijgt Jaap-Jan de opdracht om te experimenteren door zichzelf te strelen, zacht en hard, en dan bij zichzelf te registreren, hoe schillend dit aanvoelt. Dit hoeft niet langer dan vijf à tien minuten per dag. De zitting daarop geeft Jaap-Jan een genuanceerd verslag van wat hij ervoer bij het zachte en harde strelen, op welke momenten hij zich schaamde en welke onderdelen een fijn gevoel gaven. In zijn verslag schrijft hij: ‘Ik deed het wel snel allemaal, ook vaak de ik ruw en hard, als ik zacht streelde, schaamde ik me.’ Jaap-Jan geeft aan, dat hij het een wel griezelig, maar toch wel plezierig experiment vond en stelt hiermee door te willen gaan. Om een dagdroom over het thema vrouw op gang te kunnen brengen, vraagt de therapeut Jaap-Jan om spontaan een naam te noemen. Hij noemt de naam van ‘Madeleine’. Jaap-Jan krijgt tegelijk drie Madeleines in beeld: een sociotherapeute van de afdeling, een tante en een vriendin van zijn zus. Het zien van deze laatste ervaart hij als toenemend plezierig, maar hij kan moeilijk contact met haar krijgen. Uiteindelijk ziet hij haar op het punt van een wit kruis, met een vredige uitdrukking op het gezicht. Na allerlei wisselingen van het beeld en van de vrouwelijke sonen ziet Jaap-Jan zichzelf in de stoel in de therapiekamer zitten, met links van zich de vrouwelijke sociotherapeute en bij de deur een zekere Clara, en achter zich Anja, twee meisjes op wie hij liefd geweest is. Met Clara gaat hij een eind fietsen, daarna zitten ze samen in de wei en uiteindelijk vertelt hij dat hij een kus van haar krijgt en dat ze hem omhelst. Hij vindt dat fijn. Wel is hij teerd door de lacherige opmerkingen die hij van zijn broertje krijgt. In de nabespreking vertelt Jaap-Jan, dat de Madeleine die hij op het kruis zag, destijds aan jeugdkanker overleden was. In het getekende verslag, dat ik een week later van Jaap-Jan ontvang, is opvallend dat alle vrouwen seksloos getekend zijn, maar
40 Dth 1 jaargang 2 februari 1982 dat Clara als een duidelijk vrouwelijke vrouw getekend wordt. In de laatste zitting kiest Jaap-Jan ter afronding voor een vakantiethema. Met in het achterhoofd de gedachte dat vakantie vaak verbonden is met erotiek, gaat de therapeut akkoord met zijn voorstel en stelt voor een dagdroom in Hawaï te starten. In deze dagdroom, die een half uur duurt, gebeurt zeer veel. De grote lijn is dat Jaap-Jan met een bootje op een rots voor een idyllisch strand belandt. Hij zwemt dan onder water naar het strand; hij ervaart dit als eng, kil en eenzaam. Hier ontmoet hij leden van een negerstam, die hem eerst observeren en hem gens in een draagstoel meenemen naar hun opperhoofd. Met dit opperhoofd heeft hij een plezierig contact. In het gezelschap van een grote neger-krijger vertrekt hij per boot, via een stad naar een grot, waar hij een wijze oude vrouw ontmoet. De wijze vrouw heeft een staf en een schelp en geeft hem de wens mee, dat hij net zo open mag gaan als deze schelp. Hierna vertrekt hij met een helicopter naar een tweede eiland. Zodra hij daar landt, vertrekt zijn begeleider met een boot. Hij zoekt drie vrouwen, van wie er één blond is, en heeft met hen een intiem gesprek, waarbij hij zich niet op zijn gemak voelt, omdat mannen, onder wie zijn vriend, steeds worden beschimpt en Jan het niet voor hen durft op te nemen. Als zijn begeleider komt van zijn boottocht je, kan Jaap-Jan opgelucht het gesprek met de drie vrouwen beëindigen en hij gaat met de man van de blonde vrouw surfen. De droom eindigt met een vertrouwelijk gesprek met deze man. In 21 schetsjes beeldt Jaap-Jan uit, wat hij gezien heeft. In zijn verslag schrijft hij: ‘Ik vond deze droom erg fijn in het algemeen. De kleuren waren ook duidelijker en feller (mooi weer). De leving met het opperhoofd en de wijze oude vrouw waren het fijnst. Haar raadgevingen vond ik erg treffend. Opperhoofd moest zijn volk vrijwaren voor de gevaren van de stad en een beter leider worden (staf) ik moest open worden (schelp) ze had veel maakt, ze kende de stad en de natuur, ze heeft duidelijk gekozen voor de natuur, de stad is te druk en vies. De omgeving vond ik veilig en rustig. Toen ik met de helicopter landde op het tweede eiland, voelde ik me minder lekker. De blonde vrouw, haar din en moeder praatten intiem en ik zat erbij. Ik voelde me erg opgelaten en schaamde me erg; haar man was het mikpunt. Later vertelde hij mij vertrouwelijke dingen, dat vond ik ook erg velend, net alsof ik nieuwsgierig was en mij met zijn zaken de. Het surfen vond ik wel fijn, het was ook een rustpunt in de droom.
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 41 Opvallend: op een rare manier overwon ik afstand. Bijv. onder water naar het strand. Via de blonde vrouw in contact met haar man. Vrouwen speelden ook niet een belangrijke rol, behalve de wijze vrouw dan. Ik voelde me dicht bij het opperhoofd en de man van de blonde vrouw staan. Angst voor homofiele beelden had ik niet. Het was een vriendschappelijk contact.’ Na deze vijfde en laatste zitting schrijft Jaap-Jan in zijn evaluatie: ‘Ik sta nu wat makkelijker in seksualiteit. De zittingen zag ik als een rustpunt in deze drukke tijd in verband met ontslag. Zo’n droom is wel intensief (de eerste over de tulp en de laatste over Hawaï). Erg bevrijdend vond ik ons gesprek over seks (huwelijk, dubbele moraal en zelfbevrediging). Hierdoor vind ik seksualiteit minder geladen. De opdracht vijf à tien minuten aandacht aan mezelf te besteden vind ik goed. Ik ben van plan om dat verder te gaan doen. Ik leer mijn lichaam nu ook beter kennen. Ik voelde me wel veilig bij jou. In het begin moest ik wel drempels (schaamte, angsten) winnen. Je (therapeut) maakte dat wel makkelijker door dingen van jezelf te vertellen en niet raar op te kijken als ik iets vertelde. Door je stem suggereerde je een heleboel en dat maakte het mij weer gemakkelijker om me te ontspannen.’ De therapeut intervenieerde in deze dromen nauwelijks, maar vroeg wel regelmatig naar gevoelens en stemmingen en naar de zichtsuitdrukking van de personen in de droom. Ondanks de overvloed van psychodynamisch materiaal werd afgezien van duidingen. Wel werd verder gepraat naar aanleiding van wat Jan zelf inbracht over seksualiteit. Omdat hij van zijn eigen lichaam alleen een beeld van scheenbeen tot laars kon visualiseren, kreeg hij de opdracht om door streeloefeningen zijn lichaam beter te leren kennen. In de volgende dromen nam hij ook de lichamen van anderen, zelfs vrouwen, beter waar. Hierna ging hij in de realiteit verder experimenteren met heteroseksuele relaties. 3.2. Yvette Yvette is een 45-jarige vrouw, die in het kader van een langdurige therapie de therapeut plotseling confronteert met een ‘kleptomanie’ voor stukjes zeep. In vakanties neemt ze voortdurend stukjes zeep weg, terwijl ze met haar verstand zegt: ‘Wat doe ik eigenlijk, ik heb al kasten vol met zeep’. Yvette meent dat dit probleem hangt met de belangrijke rol die zeep speelde in het Jappenkamp. In vorige zittingen was bij Yvette duidelijk geworden dat haar
42 Dth r jaargang 2 februari 1982 snelle ratelende praten over klachten en problemen tot niets leidde. Zittingen met g.d.t. daarentegen sorteerden wel effect: afname van lichamelijke klachten en van nachtmerries. Om deze redenen kiezen therapeut en Yvette ook nu voor een geleide zitting. Het zal in het navolgende duidelijk worden dat het bij Yvette slechts ten dele lukte om herbelevingen i.p.v. reflecties of in de verleden tijd verwoorde herinneringen op gang te brengen. De therapeut presenteert na de ontspanning het beeld als volgt: ‘Kunt u zich de situatie voorstellen met die zeep, een hele tijd geleden? Dat oude, kleine stukje zeep.’ ‘Ja.’ ‘Hoe ziet dat er uit?’ ‘Nou een hele grote badkamer, met een hele grote mandiebak en daar zit dan water in, dat je dan met een emmertje eruit moet scheppen, en deze bak was heel erg hoog en heel erg diep, en dan legde je altijd je stukje zeep op het randje en als het in het water gefloept was, dan kon je het er niet meer uit krijgen, nou dat was echt rot en als ik dan de kans kreeg om een stukje zeep van een ander te pikken, als die even niet keek .. .’ ‘Hm,hm .. .’ ‘Nou dan deed ik dat.’ ‘Waar ziet u nu een stukje zeep liggen?’ ‘Bij mijn buurvrouw, die nu aan het wassen is .. .’ ‘Ja .. .’ ‘ … daar heb ik dat stukje zeep gepikt.’ ‘Hoe voelt dat?’ ‘Ja, het voelt heel vervelend, want je voelt je schuldig dat je iets gedaan hebt wat niet in de haak is, maar ik had toch een stukje zeep nodig, en ik wist wel dat zij wist dat ik het gedaan had, dat was nog vervelender.’ ‘Ja, hoe kijkt ze?’ ‘Nou, iets met een gezicht van: “Vuile dief, jij moet het gedaan hebben, dat kan niet anders, want jij was de enige die dichtbij stond”.’ ‘Ja .. .’ ‘Maar ze kon het niet bewijzen, ik zei rustig dat het niet waar was .. .’ ‘ … hm, hm .. .’ ‘ … en dan voel je je echt, nou ja, goed waardeloos .. .’ ‘ … hm, hm .. .’ ‘ … maar aan de andere kant was ik weer blij dat ik een stukje zeep had, dan kan ik tenminste morgen onze handen .. .’ ‘Hoe ziet die zeep er uit?’
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 43 ‘Hm, nou ja, u kent die Indische zeep niet, in Italië heb je ze nog wel, van die grote blokken, die zo aan elkaar zitten, zo drie van die vierkante blokken, een soort Sunlight-zeep, zoals we die heel vroeger hadden.’ ‘Hoe ruikt die?’ ‘Vies, vieze stinkzeep.’ ‘Hoe voelt-ie?’ De dagdroom gaat verder over de manier hoe ze precies de zeep wegnam en hoe ze zichzelf als negenjarig meisje zag. De therapeut vraagt haar dan om aan de vele kleine kinderen in het kamp, onder wie zijzelf, iets te schenken bij wijze van verzoening. Ze vertelt: ‘ … en ik blijf een beetje verder op de achtergrond staan, omdat ik het idee had, nou laat maar, ik heb het van hen allemaal eigenlijk het minste nodig. Want als ik het niet krijg, dan pik ik het wel; het is heel merkwaardig, maar ik vond mezelf in die tijd een tamelijk geslaagde figuur. Het is heel raar, omdat er gewoon situaties waren, die moest je oplossen, en als dat dan lukt, dan was dat een soort overwinning, ook al waren het dingen die in feite niet in de haak waren, ik bedoel, je mag natuurlijk niet stelen, als het je lukt het wél te doen in zo’n situatie, nou dan ben je toch wel een geslaagde Piet, nou en dan denk ik: laat die kinderen maar eerst iets nemen en als er dan nog wat overblijft, dan neem ik dat wel.’ ‘Hoe kijken de andere kinderen nu?’ ‘Nou, die zijn erg blij dat ze … ze staan met hun armen vol, allemaal spulletjes en wat er overblijft, nou dat neem ik wel. Ja … ja, ik wil het wel hebben, maar ik vond het eigenlijk veel leuker om het te pikken.’ ‘ … hm, hm .. .’ ‘Ja, ik wou eigenlijk niet iets cadeau hebben, ik weet niet om, ja ik weet het wel, omdat ik altijd eigenlijk een beetje, schijnlijk misplaatst, trots ben geweest.’ ‘ … hm, hm .. .’ ‘Ik heb het nog een beetje en waarschijnlijk is dat ook de reden dat ik in een heleboel situaties teleurgesteld ben, dat als ik iets wil en het lukt me niet, dan zak ik als een pudding in elkaar, want dat is me eigenlijk nog nooit overkomen. Want als ik iets wilde, dan lukte het ook altijd en toen ik op een gegeven moment aan de limit kwam en ik in elkaar zakte en het niet meer kon, ja, toen zag ik het niet meer zitten en hoe je het dan ook doet, dat vond ik niet zo belangrijk, als je het maar deed. Daarom heb ik ook lijk nooit, tot het moment dat ik in elkaar ben geklapt, medelijden met mezelf gehad, van zie mij eens, wat een zielige figuur, omdat
44 Dth 1 jaargang 2 februari 1982 ik dacht aan mijn mogelijkheden en aan mijn wilskracht en aan mijn doorzettingsvermogen, van nou ja, daar komt geen einde aan, het is me altijd gelukt, waarom zou het me nou niet lukken. Toen was het op en dat heb ik niet kunnen verwerken, maar ja, er komt aan alles een einde hè, vooral als je er zo roekeloos mee omgaat, althans er zo ontzettend veel gebruik van gemaakt hebt, laat ik het zo zeggen.’ ‘Hm,hm .. .’ ‘En pas na de inklap heb ik een beetje medelijden met mezelf kregen en daarom denk ik ook altijd van: ik kan iedereen helpen, ik kan dat gewoon en als ik dat dan niet kan, dan ben ik enorm teleurgesteld, dan denk ik: hoe komt dat toch en waar komt dat vandaan? Vandaar dat ik ook, als ze van die spulletjes gaan delen, dat ik ook niet zozeer de behoefte heb om als eerste naar voren te rennen en de hele boel voor iemands neus weg te kaaien, zo van: hebben is hebben en krijgen is de kunst. Dan denk ik: laat nou maar, laat die stumper nou maar eerst, want ik red me wel.’ ‘ … hm,hm .. .’ ‘Ik heb toch al die jaren in het kamp het gezin draaiende den, nou daar was ik echt wel heel erg trots op, nou, ik vond het ook fijn om te doen, het gaf me een geweldige voldoening. Ik wist natuurlijk wel dat pikken niet goed was … ‘ ‘Ziet u uw moeder op het moment ook nog?’ ‘Ja.’ ‘Hoe ziet ze er uit?’ ‘Ja, ze is ongeveer jaar of vijftig, zo ongeveer, iets ouder, vijftig, tweeënvijftig zal ze zijn, maar ze zag er altijd wonderlijk jong uit. Dan heeft ze haarhaar hoog opgestoken, met allemaal krullen bovenop haar hoofd .. .’ ‘ … hm, hm .. .’ ‘ … en ze zag er altijd goed verzorgd uit, ook in het kamp.’ ‘Wat voor kleren heeft ze aan?’ ‘Merkwaardig, ze heeft dat jurkje aan, dat ze ook in Nederland aan had, dat had ze in het kamp niet aan.’ ‘Ja, wat voor schoenen heeft ze aan?’ ‘Zwarte hoge-hakken-schoentjes, met een open neus en op de teen een schuin stuk, het zijn dus lakschoentjes en aan de teen voor is het suède, met allemaal van die hele kleine gaatjes, ze had altijd lakschoentjes aan, ze zag er altijd even netjes uit .. .’ ‘Ja .. .’ ‘ … ze was ook altijd het dametje, ze bemoeide zich ook eigenlijk nooit met al die mensen om haar heen, dat vond ze maar een
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 45 beetje.” Ja, ach … het was een beetje volks. Zo al die volksmensen, die hokken bij elkaar en dat, nee, dat vond ze helemaal niks. Ze zat altijd alleen en dan !11.ad ik ook altijd het idee”. dat deed ze ook in feite, ze steunde helemaal op mij .. .’ ‘.” hm, hm “.’ ‘.” en ze ging ook echt als de madam erbij zitten en ze had ook duidelijk het idee, dat doet Yvetje wel even, dat doet ze wel en ik deed het ook altijd, dat vond ik fijn om te doen.’ ‘Wat zou u nou het liefst voor moeder willen doen?’ ‘Ik zou haar wat lekkers of wat moois willen geven, ze was een erg ijdele vrouw. Ze hield van lekkere luchtjes en lekker snoepen hield ze van, omdat ze dat niet mocht.’ ‘Hebt u iets lekkers bij u?’ ‘Nee, maar ja, dat is niet zo’n bezwaar, daar kan ik wel aan komen.’ ‘Ja, hm “.’ ‘Dan ga ik bijv. naar mevrouw Karelsen, dan koop ik een stuk kopalam, dat is een Indische koek met bruine suiker en kokosmelk gemaakt. Dat mocht ze eigenlijk niet.’ ‘”.hm,hm”.’ ‘Maar dat deed ze toch.’ ‘Is ze er blij mee?’ ‘O ja, dat vond ze heerlijk, ze was ook echt een vrouw, die gewend was om verwend te worden, ja, op haar wenken bediend te den en toen ze in het kamp kwam, wist ze eigenlijk niet hoe ze het aan moest pakken, ze had twee linkerhanden, maar ze kon het ook echt niet, want ze had haar leven lang eigenlijk nog nooit iets gedaan.’ ‘.” hm, hm “.’ ‘Ik zie haar eigenlijk altijd als, nou, de grote madam, die daar “.’ niet dat ze vervelend was, maar gewoon, ze kon het gewoon niet en dat vond ik dan zielig voor haar en dan deed ik dat even vlug. Ik deed altijd alles even vlug en daar rekende zij ook op.’ Na meer voorbeelden van deze ‘ouderrol’ die Yvette destijds t.o.v. haar moeder vervulde, wordt de dagdroom afgerond. In latere zittingen legt ze zelf verbanden tussen haar gevoel van eigenwaarde en haar neiging om stukjes zeep weg te nemen. De ‘kleptomanie’ blijkt tijdens de vakanties hierna niet meer op te treden. 3.J. Carla Carla (22 jaar) was opgenomen wegens depressiviteit en suïcida-
46 Dth 1 jaargang 2 februari 1982 liteit. De onmiddellijke aanleiding was dat ze werd aangetroffen door de politie bij een spoorbaan, waar ze zich gedurende langere tijd op een ‘vreemde’ manier ophield. Sedert een viertal maanden kon ze haar werk als spelleidster in een ziekenhuis niet meer aan. Ze was vereenzaamd en apathisch, leed onder schuldgevoelens en onzekerheid. Zeven maanden voor de opname had ze een periode van slapeloosheid en sterk verhoogde activiteit doorgemaakt. Ze deed een paar door de buitenwacht onopgemerkte pogingen door polssnijden en pogingen tot zelfstrangulatie. Bij opname maakte Carla vooral een geremde, depressieve druk, maar binnen een paar weken ontplooide zij zich en deed zeer actief mee aan de groepstherapie en de sociotherapeutische activiteiten. Na vier maanden ontwikkelde ze een sterk dysfore stemming, die tot heftige conflicten leidde. Door haar gedrag tijdens de groepstherapie, dat als monopoliserend en agerend werd beleefd, liep de behandeling vast. Dit was aanleiding om over te gaan op een individuele aanpak. In de hoop haar weerstanden beter te kunnen hanteren, kozen we voor een g.d.t. Nadat zij met dit voorstel akkoord is gegaan, legt de therapeut haar uit, wat de procedure inhoudt en laat haar met suggesties relaxeren en stelt het thema ‘bloem’ voor. Carla ziet deze heel snel en plastisch. Aansluitend stelt de therapeut haar het thema ‘wei’ voor. Ook dit lukt haar heel snel, ze ziet binnen een paar seconden een wei. Maar ze wordt verdrietig en grijpt naar haar ogen. De therapeut vraagt: ‘Wat zie je, kijk er eens goed naar’. Ze ziet een spoorlijn, waar ze naast ligt, met op ooghoogte de rails. Het is de situatie van september v66r de opname, toen ze inderdaad bij de spoorlijn lag met het voornemen om zich te suïcideren. De therapeut vraagt haar nu rond te kijken en ze ziet links werklieden die bezig zijn met ‘iets’. Ze kan zich niet voorstellen wat ze aan het doen zijn, waarom ze überhaupt kunnen lachen en vrolijk zijn. De therapeut spoort haar aan met hen contact op te nemen en te zeggen dat ze niet begrijpt waarom ze vrolijk zijn. Hierop komt er een niet-begrijpende reactie van de werklieden en ze gaan door met het versjouwen van spullen in kruiwagens voor een bouwwerk. In de verte ziet Carla een molen en, heel ver weg, nog een huis. Als de therapeut haar vraagt naar die molen en dat huis te gaan, prefereert ze een wandeling naar de werkloods links bij de lieden. Die loods heeft één raam en een deur. Binnen zijn haken, waar jassen aan hangen, en één van die jassen is precies de grijze jas van haar vader. Er is verder een tafel waarop gereedschap ligt,
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 47 o.m. een geopend zakmes en een touwtje. Carla begint weer te huilen en als de therapeut vraagt: ‘Wat zie je precies?’ vertelt ze dat ze met dat zakmes in haar polsen gekrast heeft, maar dat haar vel te taai is. Het doet maar een beetje pijn en er staan striemen op haar arm. Hierna ziet Carla zich weer aan de dijk liggen. De therapeut vraagt haar zichzelf duidelijk te beschrijven; ze heeft piekerig haar, draagt een spijkerbroek en is verdrietig. Ze wil niemand bij zich hebben, ook de therapeut niet: ‘Niemand grijpt mij immers toch’. Als hij haar vraagt zichzelf over de bol te aaien wil ze dat ook niet. Wel wil ze zichzelf wat in de richting van de wei wegslepen. Dit gebeurt, maar even later zit ze weer bij de spoorlijn. De peut laat haar nog een poging doen zichzelf weg te slepen, maar ook dit ervaart ze als irritant en ze ligt dan weer op dezelfde plaats. Haar gezicht verstrakt opnieuw en ze vertelt dan vraagd: ‘Ik zie de trein’. De therapeut vraagt haar heel nauwkeurig de trein te beschrijven. Hij is groot en geel en de wielen zien er hard en scherp uit. Hierna begint Carla nog harder te huilen en het blijkt dat ze zich voor de trein geworpen heeft. Haar hoofd is eraf gereden, het ziet er net zo uit als daarnet, maar het lichaam is tot moes gereden. De therapeut spoort haar aan de onderdelen van het lichaam bijeen te garen. Ze wil deze dan wel in een kuil begraven in het weiland, maar zegt daarbij dan: ‘Ja, maar ik lig uiteen, ik kan het niet’. Hierna doet ze huilend haar ogen open, en de therapeut ziet dat ze nog diep geïnvolveerd is. De dagdroom is inmiddels lopen tot een halfuur, terwijl er eigenlijk gemikt werd op een zitting van ± tien minuten. De therapeut zocht daarbij voortdurend naar een gunstig moment om de droom af te sluiten, maar dit lukte niet. Met een onontkoombare noodlottigheid werd de suïcidaliteit steeds creter. Na afloop zit Carla helemaal in elkaar gehurkt en moet de therapeut zijn hoofd bijna op tafel leggen om haar gezicht te zien. Hij legt een arm om haar schouders in een poging om nu in de realiteit haar eenzaamheid en gevoel van machteloosheid te breken. Carla laat dit toe en ervaart het, naar zijn indruk, als plezierig. De zitting duurde in totaal tachtig minuten. De therapeut heeft zich wel zeer voortvarend opgesteld. Na het ’testbeeld’ bloem werd al meteen overgegaan op het eerste thema van de wei, in plaats van hiermee te wachten tot de volgende zitting. In de dagdroom werden verschillende sturende interventies ge-
48 Dth 1 jaargang 2 februari 1982 bruikt: het wegvoeren van het bedreigende onderwerp door de blik op iets anders te laten richten, bijv. op de molen, en dan te vragen: ‘Heb je zin om daar eens te gaan kijken?’ Hier gaat op zich al een suggestieve werking van uit. Uit het feit dat de ties van de therapeut evenwel vaak niet opgevolgd werden, kan worden afgeleid dat er een zekere mate van strijd was tussen deze cliënte en haar therapeut. Symboolconfrontatie vond plaats op het moment dat de peut vroeg: ‘Kijk eens heel nauwkeurig naar de wielen van de trem.’ Meestal treedt er dan een vertraging op en wordt de angst beter hanteerbaar. Vaak treedt er dan ook nog een verandering in het beeld op. De volgende interventie van de therapeut, waarbij hij Carla vroeg haar lichaam weer te halen, mislukte eveneens. Na deze eerste dagdroom volgden nog een aantal zittingen, die eveneens gekenmerkt werden door een zekere dramatiek, een rijkdom aan psychodynamisch geladen materiaal en veelvuldige emotionele reacties. Kenmerkend bleef, dat zij niet goed toestond dat de dagdroom werd bijgestuurd op aanwijzingen van de therapeut. Er leek veel te gebeuren; beter dan wie ook wekte ze de indruk geïnvolveerd te raken in de dagdroomtherapie. Na verloop van tijd viel het steeds meer op, dat het effect van de op zichzelf boeiende zittingen op haar verdere gedrag gering was. Het belangrijkste rendement leek te zijn dat er nu tijdens de dromen geageerd werd en minder erbuiten. Dat maakte overigens, dat zij weer beter toegankelijk werd voor de groeps- en therapie. 4. Discussie I. Leuner (1955, 1977, 1980, 1981) heeft het Katathymes leben ontworpen als een ‘complete’ therapieprocedure. Dit houdt in, dat alle therapiesessies aan geleide dagdromen besteed worden en dat alle problematiek op dit niveau behandeld wordt. Hoewel hij aanvankelijk dit ‘orthodoxe’ uitgangspunt in de praktijk beerde te brengen, is de auteur gaandeweg de g.d.t. steeds meer gaan gebruiken als een incidentele techniek in het kader van handelingen, waarbij ook andersoortige interventies gebruikt worden. In de bovenstaande gevalsbeschrijvingen wordt dit illustreerd. In de drie voorbeelden werd g.d.t. in de loop van een meer omvattende behandeling toegepast, in de hoop dat bepaalde thema’s via de metafore weg meer toegankelijk zouden blijken.
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 49 Met name bij Jaap-Jan had deze benadering een faciliterend effect. Via de omweg van dagdromen lukte het hem beter om het thema seksualiteit aan de orde te stellen. In de dagdroom werd vrij snel duidelijk, dat zijn twijfels over seksuele gerichtheid minder waren ingegeven door aantrekking tot mannen dan door angst voor vrouwen. Maar de concrete opdrachten, zoals de streeloefeningen en de daarop volgende besprekingen zonder dagdromen over seksualiteit waren niet minder belangrijk. Deze omschakelingen van metafoor naar concreet niveau dragen er zowel voor de therapeut als voor de patiënt toe bij, dat het spoor niet verloren raakt. Tot op zekere hoogte is deze mogelijkheid geïllustreerd in het geval van Carla. Er werd gehoopt dat haar ageerpatroon broken zou kunnen worden door een verandering van setting. Dit is nauwelijks het geval geweest. Ook in de dagdroom zette zich de strijd met de therapeut voort, en juist omdat zoveel boeiende en kennelijk emotioneel beladen gebeurtenissen aan de orde kwamen, was het voor hem moeilijk om dit tijdig te kennen. In de gevalsbeschrijving van Carla wordt één van de door Leuner genoemde relatieve contra-indicaties geïllustreerd, lijk de uitgesproken hysterische karakterneurose. Het risico doet zich dan voor, dat de therapie een boeiend en zelfs adembenemend verloop heeft, maar dat terugkoppeling naar de dagelijkse realiteit lijkt uit te blijven. In het geval van Yvette werd de geleide dagdroom niet zozeer gebruikt om thema’s aan de orde te stellen die anders moeilijk toegankelijk zouden zijn, maar veeleer om meer emotionele houd te geven aan de rationaliserende, intellectualiserende verbale overproduktie die kenmerkend was voor haar gewone gesprekken. Uit het verbatim verslag blijkt dat, ondanks de pogingen van de therapeut om door zijn vragen zoveel mogelijk haar involvering te versterken, geen sprake was van een herbeleving of een tijdsregressie. De patiënte bleef haar afstand bewaren ten opzichte van haar herinneringen, die zij ook consequent in de verleden tijd beschreef. Het positieve effect van deze zitting moet derhalve niet aan katharsis worden toegeschreven, maar veeleer aan een cognitieve verandering, die eruit bestond dat zij haar gedrag ging relateren aan de ‘ouderrol’ die zij in de kamptijd voor haar moeder vervulde. De dagdroom had hier de functie van het ontdekken van een belangrijk thema, dat in verdere gesprekken kon worden uitgewerkt. 2. In technisch opzicht werd geïllustreerd, hoe de therapeut de
50 Dth 1 jaargang 2 februari 1982 mate van zijn activiteit kan laten variëren. Bij Jaap-Jan was er zoveel spontane ontwikkeling, dat met een afwachtende houding volstaan kon worden. Bij Yvette waren de interventies talrijker, en niet zozeer gericht op het beïnvloeden van het verloop van de dagdroom, maar wel op het verhogen van de involvering van patiënte in haar ervaringen. Tijdens de sessies met Carla was de opstelling van de therapeut nog actiever, en wel degelijk gericht op pogingen om de inhoud te sturen, zij het met matig succes. Verder werd geïllustreerd, dat de therapeut inmiddels geleerd heeft om af te zien van een strikt geloof in het belang van de door Leuner genoemde standaardthema’s. Vaak wordt in een hele therapie alleen maar de wei als uitgangssituatie gebruikt, in het vertrouwen dat voor de patiënt belangrijke conflicten zich ook wel in deze enscenering zullen presenteren. Dit was bij Carla duidelijk het geval. Wanneer uit de anamnese blijkt, dat een fieke situatie van belang kan zijn, dan wordt deze als uitgangspunt gekozen, zoals bij Yvette wordt geïllustreerd. Bij Jaap-Jan werd op zijn suggestie een andere imaginaire uitgangssituatie gekozen, die niet tot de standaardthema’s van Leuner behoort. Een flexibele opstelling van de kant van de therapeut is bij therapieën die zich op imaginair niveau afspelen, ongetwijfeld van niet minder belang dan bij behandelingen die op een concreet niveau plaatsvinden. 3. Geleide dagdroomtherapie vertoont in technisch opzicht eenkomsten met Gestalttherapie, de ‘rêve éveillée’ van Desoille, psychosynthese, sommige procedures van hypnotherapie en de implosive therapy van Stampfl en Levis. Wie van deze diverse methoden kennis neemt, valt op dat halve allerlei technische overeenkomsten er grote verschillen zijn in de theoretische principes, die als verklaring voor de heid worden ingeroepen. Een onmiskenbare overeenkomst bestaat eruit, dat imaginatie wordt gebruikt als medium om gen op het vlak van gedrag, cognities en emoties op gang te brengen. De therapeutische waarde van dit aspect dat door Singer (1974) opnieuw is gesignaleerd, lijkt aan een herwaardering toe te zijn. Referenties Dijck, R. Van, 0. van der Hart & K. van der Velden (1980), Over imaginatie en metaforen. In: K. van der Velden (red.), Directieve pie 2. Van Loghum Slaterus, Deventer. Lcuner, H. (195 5), Symbol Konfrontation, ein nicht-interpretierendes Vorgehen in der Psychotherapie. Schweizer Archiv für Neurologie und Psychiatrie, c. 76, 2 3-49.
Ervaringen met geleide dagdroomtherapie 51 Leuner, H. (1977), Guided Affective Imagery: An Account of its Development. journal of Mental lmagery. I, (1), 73-92. Leuner, H. (1980), Katathymes Bilderleben. Ergebnissen in Theorie und Praxis. Hans Huber Verlag, Bern. Leuner, H. (1981), Katathymes Bilderleben. Einführung in die technik der Psychotherapie. Georg Thieme Verlag, Stuttgart. Leuner, H., G. Horn & E. Klessman (1977), Katathymes Bilderleben mit Kindern und jugendlichen. Ernst Reinhardt Verlag, München. Singer, J. L. (1974), lmagery and Daydream Methods in Psychotherapy and Behaviour Modification. Academie Press, N.Y. Stokvis, B. (1950), Autosuggestieve psychotherapie. De Tijdstroom, Lochem.