Jaargang 8 (1988)

86 Dth 1 jaargang 8 maart I 988 om te veronderstellen dat de letterlijke weergave van dergelijke gen, commentaren en discussie, een groot publiek zal boeien. Ik denk in ieder geval niet dat de Dth-lezer ervan onder de indruk zou ken. ALFRED LANGE Walter Vandereycken, Winny L. Weeda-Mannak en Claire C. Wittstock, Als slank-zijn een ohsessie wordt. Van Loghum terus, Deventer, 1987, 83 blz. Vandereycken is in dit en ook andere tijdschriften sinds jaar en dag een bekend en gewaardeerd auteur. Hij behoeft dus geen nadere troductie. Wel mogen we even resumeren dat zijn belangstelling met betrekking tot de psychotherapie breed is, en dat de etiologie en handeling van eetstoornissen tot zijn specialisaties behoort. Zijn proefschrift lag op dat terrein en hij heeft daaraan diverse schappelijke publikaties besteed. Van de twee andere auteurs is mij minder bekend. Mevr. Weeda is werkzaam als klinisch pedagoge aan de vu en mevr. Wittstock werkt als klinisch psychologe bij de RIAGG in Vlaardingen. Als slank-zijn een obsessie wordt is een ‘populair’ boekje. In het eerste hoofdstuk (37 pag.) worden in lekentaal en in kort bestek de belangrijkste kenmerken van eetstoornissen op een rijtje gezet. bij worden anorexia nervosa, bulimie en obesitas apart besproken. Het tweede hoofdstuk dat onder de noemer ‘socioculturele context’ is opgenomen (12 pag.) behandelt een aantal factoren die invloed den kunnen uitoefenen op het ontstaan van eetstoornissen. Zoals de titel van het boekje al doet vermoeden voert het ‘slankheidsideaal’ hierin de boventoon, maar ook faalangst en rolpatronen komen aan bod. Het derde en laatste hoofdstuk gaat over hulpverlening (16 pag.) en het boekje wordt afgesloten met documentatie tingsbrochure, adressen van instanties en aanbevolen literatuur). Het is niet gemakkelijk om Als slank-zijn een obsessie wordt te beoordelen. De auteurs geven niet aan voor welke doelgroep het is geschreven. Mij lijkt het bruikbaar voor zowel hulpverleners die niet al teveel theoretische ballast willen als voor leken die zelf lijden aan eetstoornissen of die dergelijke personen in hun naaste omgeving hebben. De behandelde stof is weliswaar beperkt en hier en daar zelfs oppervlakkig, maar het is helder opgeschreven en er is opmerkelijk

recensies 87 veel aandacht geschonken aan de layout. Hoofdstuk 1 lijkt mij het meest belangrijk omdat het veel feiten overzichtelijk rangschikt. Iets minder te spreken ben ik over hoofdstuk 2, dat ik wat eenzijdig vind. Zo mis ik daarin de bespreking van gezinsinvloeden. Het hoofdstuk over behandeling is vrij algemeen van aard en bevat eigenlijk zend weinig specifieke adviezen voor behandelaars of voor cliënten zelf. In de documentatie ten slotte, zou wat mij betreft ook enige formatie over voedingsinstanties en literatuur daarover mogen nomen worden. Concluderend: Als slank-zijn een obsessie lt’ordt is een beperkt boekje zonder al te veel wetenschappelijke pretenties, maar voor hulpverleners zeker de moeite waard om in huis te hebben, hetzij om het zelf te lezen, hetzij om het aan cliënten uit te lenen. ALFRED LA J\:(iE A. Gurman, (Ed.), 1985, Casebook of marita/ therapy. New York, The Guilford Prcss, 392 pp. Alan Gurman brengt in dit boek een aantal gevalsstudies van nerrelatietherapie samen. Het werd een bijzonder boeiend boek. Maar ook een erg divers geheel. Verschillende aanpakken worden ondersteund door zeer verschillende opvattingen aangewend in pieën met zeer verschillende vormen. Elke therapeut brengt als het ware een eigen gedachtenkader naar voren en gebruikt dit in de eigen therapie. De evaluatie van het effect en de effectbeschrijvingen den eveneens gekenmerkt door een groot verschil tussen de lende therapeuten. Het werd dus een boek dat voor ervaren relatietherapeuten heel wat punten van herkenning biedt, en dat voor opleidingen in de partnerrelatietherapie een rijkdom aan ervaring biedt. In een eerste hoofdstuk brengt John Byng-Hall een geval waarin hij zijn ideeën rond afstand en nabijheid in paren illustreert. Hij maakt een genogram van het paar. Hij detrianguleert de kinderen. Hij schept bij zijn patiënten een zin voor exploratie. Zijn therapie staat er hoofdzakelijk in dat de verbeelding van het paar de ding van de therapeut vervoegt. Hij leert het koppel een metapositie innemen ten opzichte van de eigen relatie. Het beschreven effect bij dit geval is arm: de eigenlijke klacht waarom het paar hulp vroeg en verwezen was, nl. een seksueel probleem, werd door deze therapie