284 Dth 3 jaargang 4 augustus 1984 schap kunnen ontlenen. Bij verlies van de voogdij speelt het verlies van het ouder-zijn in psychologische zin een grote rol naast het crete verlies van het kind. In de hoofdstukken II, 13 en 14 over behandeling vanuit een teemtheoretische visie, staan levendige gevalsbeschrijvingen. In hoofdstukken l 3 en 14 worden veel voorkomende mythes besproken: de slechte stiefmoeder; de perfecte (tweede) echtgenoot; het perfecte nieuwe gezin en de geïdealiseerde afwezige ouder. Verdere thema’s zoals: het buitensluiten van het geparentificeerde kind (de hulpouder na de echtscheiding) wanneer de ouder-voogd hertrouwt; de dood-gezwegen ouder-niet-voogd, waar geen contact meer mee is, blijft toch zijn/haar invloed houden. Hoofdstuk 15 gaat over een onderzoek betreffende mogelijkheden en moeilijkheden bij de omgang tussen het kind en de voogd. Conclusie Degene die zich op grond van de titel denkt te kunnen oriënteren op het thema ‘kinderen van wie ouders gescheiden zijn’, komt bedrogen uit. Aan de ene kant worden nogal wat onderwerpen niet behandeld, aan de andere kant gaat één derde van het boek over andere werpen die mijns inziens geforceerd onder de noemer echtscheiding worden gebracht. Wanneer men het boek opvat als een bundel stellen over kinderen van wie ouders gescheiden zijn en andere werpen, kan de geïnteresseerde overwegen het boek aan te schaffen. Voor mij zelf zou de gedachte een rol spelen, goed om ook iets te lezen over in de algemene kinderpraktijk minder vaak voorkomende onderwerpen als kinderen en homoseksuele ouders of kinderen van wie een ouder in de gevangenis zit. P. F. BRlËT SJP Dercksen Centrum Amsterdam Frank Farrelly en Jeffrey Brandsma, Provocative Therapy. Meta Publications, Ine., Cupertino, California 95014, 1974/1980. 191 blz. ISBN: 0-916990-03-6. Prijs: f 42,20 Provocative Therapy provoceert bij de lezer dezelfde affectieve ties die deze therapievorm ook bij cliënten wil oproepen. Ik heb ten-
recensies 285 minste nog nooit zoveel gelachen bij het lezen van een vakboek als nu. Soms ook was ik wat geërgerd of verbaasd door de zeer boute taal van Farrelly tegen zijn cliënten. Dit buitenissige geschrift is staan in 1973 uit de samenwerking met Brandsma, waardoor de renlange ervaring van Farrelly met deze manier van therapie ven systematisch en helder op papier kwam. Farrelly ontwikkelde zijn therapie als maatschappelijk werker in een Mental State Hospita! na een opleiding die analytisch en riaans van signatuur was. Moeizaam zoekend naar een eigen stijl bij zijn weerbarstige, chronische patiënten, ervaart hij per ongeluk de heilzame invloed van bizar gedrag van de therapeut, beschreven als de open Gulp Therapie op blz. 12. Hij maakt zich los van wat gers en Freud hem geleerd hebben door de congruentie t.o.v. zijn cliënt volledig te maken. Tot zijn verbazing knapt de cliënt wel op als hij te horen krijgt hoe Farrelly zich kapot ergert aan hem: ‘eindelijk eens iemand die eerlijk zegt wat hij van me vindt’. Door zijn tegenoverdracht direct en overduidelijk onder woorden te gen voelt hij zich weer spontaan reageren; hij ontdekt de heid van humor in de vorm van groteske overdrijving, sarcasme, lachelijk maken en ironie. Zijn rechtstreekse feedback, vaak sierd met schuttingwoorden, vindt hij nodig omdat de routiniers in het vak zijn chronische patiënten – ontoegankelijk zijn voor het weinig fraaie beeld dat anderen van hen hebben. Als ze het teerd krijgen op een manier van ‘wie niet horen wil, moet voelen’ reageren ze verontwaardigd en beledigd, beroepen zich op hun status van patiënt-zijn (niet anders kunnen), totdat ze de constante back – confrontaties met veel humor – tot zich laten doordringen, echt in beweging komen en niet meer in schone voornemens, excuses en verwijten blijven steken. Farrelly laat er geen misverstand over bestaan dat hij cliënten niet als kwetsbare wezens beschouwt, maar juist van hun kracht en heid uitgaat. Zijn vooronderstellingen worden in hoofdstuk 2 heel overtuigend uiteengezet: mensen veranderen en groeien in reactie op een uitdaging en alleen als ze daarvoor kiezen. Keuzevrijheid houdt in verantwoordelijkheid en dat betekent, dat cliënten weer oog ten krijgen voor het feit dat ze vaak eerst aan de behoeften van ren tegemoet dienen te komen, voordat ze kunnen verwachten dat anderen met hun behoeften of rechten gaan rekening houden. Zijn taalgebruik in de therapie, steeds erop gericht om effect – m.n. een affectieve reactie – te krijgen, is een mengsel van rend bargoens, vulgaire taal, lichaamstaal en een barok vakjargon. Een voorbeeld van zgn. ‘lichaamstaal’ is zijn omgang met een ne patiënte, al zes maanden mutistisch. De patiënte behandelde het
286 Dth 3 jaargang 4 augustus 1984 personeel als meubilair en ze kreeg een koekje van eigen deeg: om beurten ging het personeel haar gedurende drie minuten als stoel bruiken. Bij de zesde keer barstte ze in lachen uit en zei ‘ga me van mijn schoot af!’. Steeds staan vijf algemene doelstellingen de therapeut voor ogen en zolang hij alert blijft op de reacties van zijn cliënt en hem goed aanvoelt, zijn vrijwel alle middelen geoorloofd om die te bereiken: de cliënt en zichzelf belachelijk maken, ‘negatieve modeling’ (het daptieve gedrag op overdreven wijze nadoen), hem beledigen, gen en in de war brengen met ingewikkelde verklaringen over chodynamiek en het onbewuste, waaruit het klaar en duidelijk is dat de cliënt beslist nooit meer anders kan en het alleen maar erger zal worden. Bij zijn bruuske ingrepen is Farrelly zeker een burlesque voorbeeld van het tentoonspreiden van het gedrag dat hij in zijn vijfde ling omschrijft: het aandurven van gedrag waarmee je risico loopt in sociale relaties. Tegen een patiënt die over zijn mislukte suïcide telt zegt hij sarcastisch: ’toonden al je familieleden wel op gepaste wijze hun medeleven na je zelfmoordpoging?’. En welke andere rapeut reageert op een jonge promiscue cliënte die haar leven wil teren en trots vertelt dat ze een baantje heeft gevonden in een torium met: ‘als wat, als proefdier?’ en vervolgens op minzame toon: ‘vertel eens schatje, wat heb je geflikt om die baas van je zover te krijgen?’. Hoe onbekend en bizar provocatieve therapie ook lijkt, in rika lijkt die te gedijen; er is sprake van honderden workshops. En er zit systeem in zijn waanzin: in helder en bondig geschreven stukken verklaart Farrelly het proces van de behandeling, de sing bij gezinnen en groepen en beantwoordt hij allerlei mogelijke vragen over zijn stijl, zijn indicaties en beperkingen. Dit alles steeds gelardeerd met stukjes verbatim. Al is het boek vooral de presentatie van een sterk persoonsgebonden therapievorm, het is stimulerend en bevrijdend om er kennis van te nemen. Vooral als je – zoals Farrelly zelf – werkt met chronische, niet-gemotiveerde, psychotische en dragsgestoorde cliënten, die zich niet keurig houden aan de schreven regels van de therapievorm die je probeert toe te passen. Kortom een uitdagend boek. MAAR TEN DORMAAR, psychiater Maastricht