recenszes H. Dasberg, S. Davidson, G. L. Durlacher, B. C. Filet & E. de Wind, Society and trauma of war. Van Gorcum, Assen, 1987, 69 blz. 85 Dit boekje bevat drie lezingen die zijn voorgedragen tijdens een posium ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de Sinaï-kliniek in Amersfoort in 1985. Twee van de sprekers komen uit Israël: berg, die van origine Nederlander is, en Davidson. De derde is de Nederlandse psychoanalyticus Filet. De lezingen van de twee Israëli’s worden becommentarieerd door de socioloog Durlacher, bekend door twee fascinerende boeken, ‘Strepen aan de hemel’ (over witz) en ‘Drenkeling’ (over zijn jeugd in Duitsland tijdens het mend nazisme). Tot slot is er de weergave van een panel waaraan verse personen deelnamen. De introductie van J. Lansen (directeur van de Sinaï-kliniek) looft veel en wekt de indruk dat de lezer antwoord krijgt op een tal belangrijke vragen omtrent de relatie tussen gemeenschap en logsslachtoffers in het algemeen en verschillen daarin tussen Israël en Nederland in het bijzonder. Helaas worden de verwachtingen niet waargemaakt, en dat is jammer in een tijd waarin het mogelijk is dat twee Rotterdamse psychiaters opdracht krijgen van het Ministerie van WVC om de hulpverlening aan oorlogsgetroffenen onderuit te halen. Dasberg probeert weliswaar om het begrip ’trauma’ en traumatisch stress syndroom’ enigszins te verduidelijken, maar de doeling van de rest van zijn betoog ontgaat mij. Hij volstaat met een geschiedkundig overzicht van de diverse oorlogen die Israël heeft moeten voeren. Davidson noemt eerst een aantal factoren die kunnen leiden tot ‘breakdown of denial’. Later noemt hij een aantal factoren die het herstel van oorlogsgetroffenen en integratie in de pij zouden bevorderen. Dit op zich interessante gedeelte wordt juist door Durlacher op de korrel genomen, in zijn relativerende betoog over het ‘survivor-type’, waarvan hij stelt dat het niet bestaat. Over de lezing van Filet moet ik kort zijn. Ik heb hem niet begrepen. De weergave van de panel-discussie, die 16 pagina’s in beslag neemt is, zoals men van zoiets kan verwachten, niet echt zinvol. Zoals gezegd, het is jammer dat dit boekje geen waardevollere formatie bevat, en dat in een tijd waarin ‘post traumatic stress’ steeds meer een onderwerp van onderzoek is geworden. Dat ligt voor een deel natuurlijk aan de bijdragen van de sprekers, die nogal vaag zijn. Toch kan ik me voorstellen dat de luisteraars tijdens het symposium best tevreden waren over het gebodene. Luisteren en discussiëren is iets anders dan lezen en reflecteren. Het lijkt me dan ook nogal naïef
86 Dth 1 jaargang 8 maart I 988 om te veronderstellen dat de letterlijke weergave van dergelijke gen, commentaren en discussie, een groot publiek zal boeien. Ik denk in ieder geval niet dat de Dth-lezer ervan onder de indruk zou ken. ALFRED LANGE Walter Vandereycken, Winny L. Weeda-Mannak en Claire C. Wittstock, Als slank-zijn een ohsessie wordt. Van Loghum terus, Deventer, 1987, 83 blz. Vandereycken is in dit en ook andere tijdschriften sinds jaar en dag een bekend en gewaardeerd auteur. Hij behoeft dus geen nadere troductie. Wel mogen we even resumeren dat zijn belangstelling met betrekking tot de psychotherapie breed is, en dat de etiologie en handeling van eetstoornissen tot zijn specialisaties behoort. Zijn proefschrift lag op dat terrein en hij heeft daaraan diverse schappelijke publikaties besteed. Van de twee andere auteurs is mij minder bekend. Mevr. Weeda is werkzaam als klinisch pedagoge aan de vu en mevr. Wittstock werkt als klinisch psychologe bij de RIAGG in Vlaardingen. Als slank-zijn een obsessie wordt is een ‘populair’ boekje. In het eerste hoofdstuk (37 pag.) worden in lekentaal en in kort bestek de belangrijkste kenmerken van eetstoornissen op een rijtje gezet. bij worden anorexia nervosa, bulimie en obesitas apart besproken. Het tweede hoofdstuk dat onder de noemer ‘socioculturele context’ is opgenomen (12 pag.) behandelt een aantal factoren die invloed den kunnen uitoefenen op het ontstaan van eetstoornissen. Zoals de titel van het boekje al doet vermoeden voert het ‘slankheidsideaal’ hierin de boventoon, maar ook faalangst en rolpatronen komen aan bod. Het derde en laatste hoofdstuk gaat over hulpverlening (16 pag.) en het boekje wordt afgesloten met documentatie tingsbrochure, adressen van instanties en aanbevolen literatuur). Het is niet gemakkelijk om Als slank-zijn een obsessie wordt te beoordelen. De auteurs geven niet aan voor welke doelgroep het is geschreven. Mij lijkt het bruikbaar voor zowel hulpverleners die niet al teveel theoretische ballast willen als voor leken die zelf lijden aan eetstoornissen of die dergelijke personen in hun naaste omgeving hebben. De behandelde stof is weliswaar beperkt en hier en daar zelfs oppervlakkig, maar het is helder opgeschreven en er is opmerkelijk