ro2 Dth 2 jaargang 8 mei 1988 benadrukt dat paren met ernstige relatieproblemen cognitieve en ceptuele ‘stoornissen’ hebben en dat bij het plannen van andering rekening gehouden moet worden met de individuele tieve waardering die partners geven aan gebeurtenissen binnen hun relatie. Dergelijke klinische observaties hebben geleid tot het gebruik van cognitieve herstructureringstechnieken door gedragstherapeuten die met paren werken en, geleidelijk aan. tot onderzoeken naar de fectiviteit van cognitieve interventies. Een van de eerste onderzoeken naar het effect van cognitieve toren in de gedragstherapie bij relatieproblemen werd gedaan door Margolin & Weiss ( 1978). Zij vergeleken gedragstherapie met een handeling die bestond uit gedragstherapie plus cognitieve rering. Hun bevinding was dat gedragstherapie plus cognitieve structurering op verschillende outcome-maten significant meer effect sorteerde dan gedragstherapie alleen. De zeer korte de (4 sessies) beperkt de conclusies die naar aanleiding van dit zoek getrokken kunnen worden. Baucom & Les ter ( 1986) meldden de resultaten van een onderzoek waarin 24 paren met relatieproblemen random toegewezen werden aan een van de drie volgende behandelingscondities: (a) rapie voor relatieproblemen alleen, (b) cognitieve herstructurering + gedragstherapie voor relatieproblemen en (c) wachtlijst. De therapie bestond uit communicatietraining, training in het oplossen van problemen en het afsluiten van gedragscontracten. De neerde therapie bestond uit zes weken training in cognitieve turering, gevolgd door zes weken gedragstherapie. De resultaten ven aan dat cognitieve herstructurering plus gedragstherapie even fectief was als gedragstherapie alleen. In de twee outcome-onderzoeken die tot zover besproken werden. werd het effect van cognitieve herstructurering op gedragstherapie bij relatiemoeilijkheden onderzocht. Huber & Milstein (1985) den het effect van cognitieve herstructurering zonder gedragstherapie. Cognitieve herstructurering gaf significante verbetering te zien op alle outcome-maten in vergelijking met de controlegroep. Het doel van het in dit artikel besproken onderzoek was de viteit van cognitieve relatietherapie versus gedragsrelatie-therapie te onderzoeken. De gedragstherapie bestond uit training in tievaardigheden. die in eerdere studies effectief was gebleken com. 1984; Emmelkamp et al., 1984; Turkcwitz & O’Leary, 1981). Verder wilden wc weten of de effecten van beide cedures toe te schrijven waren aan specifieke processen die aan deze procedures verondersteld werden ten grondslag te liggen, d.w.z. of cognitieve factoren verantwoordelijk waren voor verbetering in
Partnerrelatietherapie !03 cognitieve therapie en of verandering in communicatie lijk was voor verbetering bij training in communicatievaardigheden. Methode Patiënten Alle paren werden voor behandeling van relatieproblemen naar onze afdeling verwezen door een Bureau voor levens- en gezinsvragen. Zij werden geaccepteerd voor dit onderzoek, tenzij de hoofdklacht sluitend bestond uit een specifieke seksuele dysfunctie of een van de partners psychotisch was. Een andere voorwaarde was dat de paren samenleefden, zij behoefden niet getrouwd te zijn. Als er naast suele problemen ook sprake was van andere relatieproblemen konden de paren wel aan het onderzoek deelnemen. In totaal waren er 47 paren die aan deze criteria voldeden. Ze den random toegewezen aan een van de twee condities, te weten communicatietraining en cognitieve therapie. Na een intakegesprek, waarin het onderzoek werd uitgelegd, besloten vier paren om niet aan het programma mee te werken, zodat er 43 paren overbleven. In de loop van de behandeling viel om uiteenlopende redenen een aantal paren uit. Voor vijf paren bleek het niet juist om de behandeling sluitend te richten op huwelijksproblemen, gezien de ernst van duele psychopathologie van een van de partners (bij drie van hen was er sprake van een ernstige depressie en bij twee van hen van ving). Deze patiënten kregen een behandeling buiten het kader van het onderzoek. Twee paren vielen uit omdat ze in de loop van het onderzoek besloten apart te gaan wonen en twee andere paren omdat de behandeling die hun random was toegewezen niet aan hun wachtingen voldeed. Ten slotte waren er nog twee paren die de handeling voortijdig moesten afbreken, één vanwege het krijgen van een kind en het andere vanwege verhuizing. Vanzelfsprekend kunnen ook andere factoren een rol gespeeld hebben, bijv. problemen in de relatie met de therapeut, maar deze werden door de paren niet naar voren gebracht. Zodoende waren er uiteindelijk 32 paren die de handeling voltooiden. De gemiddelde leeftijd van de personen die meededen was 35,5 jaar. De samenstelling van de groepen wat betreft burgerlijke staat, leeftijd. duur van de relatie. het wel of niet hebben van kinderen en opleidingsniveau is vermeld in tabel 1. Er waren geen opmerkelijke verschillen tussen de beide condities wat betreft deze variabelen.
104 Dth 2 jaargang 8 mei 1988 Tabel I. Overzicht van een aantal sociografische gegevens voor heide groepen Gemiddelde leeftijd Gehuwd Duur van de relatie: Kinderen Opleidingsniveau Lagere school CLO, MAVO, LllO VWO, CLO + MBO Universiteit Therapeuten 1- 3 jr. 4-IO jr. 11-20 jr. > 20 jr communicatie- training 35,2 (SD 8,2) 94°/o 3% 42% 39°/o 16% 830/0 14% 39°/o 19°1., 28% cognitieve therapie -·–·—– 35,7 (SD 8,9) 86% 4010 430/0 46% 7°/o 79″/o 40/0 530/0 290/0 140/0 De behandelingen werden uitgevoerd door drie mannelijke en vier vrouwelijke doctoraal-studenten in de klinische psychologie. Elk paar werd behandeld door één therapeut. Voordat het project van start ging, kregen de therapeuten een theoretische voorbereiding en een tensieve praktische training in de twee behandelingsprocedures (o.a. door middel van rollenspel). Aangezien er geen instrumenten zijn om het niveau van de vaardigheid van de therapeut vast te stellen, was het aan de supervisor (P.E.) om te besluiten wanneer de therapeuten vaardig genoeg waren om de behandeling volgens het draaiboek uit te voeren. Verder vond er twee keer per weck een groepssupervisie van 90 min. plaats, waarin problemen die in de behandeling naar ren kwamen, grondig werden doorgesproken. Therapiezittingen den op een cassetteband opgenomen en vervolgens afgeluisterd door een lid van het onderzoeksteam, om te controleren of de therapeut zich strikt aan het onderzoeksprotocol hield. In principe werden alle sessies afgeluisterd, maar door praktische en of technische problemen kon een beperkt aantal sessies niet gecontroleerd worden. Meetinstrumenten De instrumenten hieronder beschreven werden geselecteerd om vast
Partnerrelatie therapie JOS te stellen of de behandeling de relatiesatisfactie vergrootte en of de behandeling leidde tot verbetering op die specifieke gebieden waar de therapie op gericht was geweest. Derhalve werden zowel op het drag georiënteerde als cognitieve maten gebruikt. Alle ten werden door de paren onafhankelijk van elkaar ingevuld op de voormeting, nameting en follow-up (na 1 maand). Op de tussenmeting na vijf sessies vulden de partners alleen de RBI en de communicatievragenlijst in. Hoofdproblemen-schaal. Beide partners formuleerden samen met de therapeut drie hoofdproblemen, die zij als kernproblemen in hun relatie zagen. De problemen hadden bijv. betrekking op hun communicatie, suele relatie, het uiten van gevoelens, het omgaan met conflicten, machtsstrijd, conflicten over afhankelijk-onafhankelijkheid, ding van de kinderen, buitenechtelijke relaties, het missen van trokkenheid of affectie. Deze hoofdproblemen werden door het paar onafhankelijk van elkaar gescoord op een vijf-puntsschaal (range 3- 15; een hoge score duidt op ernstige problematiek). Huwelijkssatisfactie-schaal (Maudsley Marital Questionnaire – MMQ: Crowe, 1978; Arrindell et al., 1983), een vragenlijst van twintig items die onderverdeeld is in drie subschalen die ( 1) huwelijksrelatie, (2) seksuele en (3) sociale aanpassing meten. Hoe hoger de scores zijn bij deze lijst, hoe meer er sprake is van aanpassingsproblemen. In het huidige onderzoek werd alleen de ‘huwelijkslijst’ gebruikt. Cronbachs alpha voor paren met ernstige relatieproblemen is .84 (n = 179). Deze schaal werd gekozen omdat er uitvoerig onderzoek mee verricht was in Nederland. Communicatievragenlijst ( CQ; Buunk & Nijskens, 1980; Arrindell et al., 1983), bestaat uit de volgende subschalen: (1) intieme catie, (2) destructieve communicatie, (3) discrongruente tie en (4) vermijding van communicatie. Hoe lager de scores, des te sterker de mate van pathologische communicatie. In het huidige derzoek werden de scores van de vier dimensies gesommeerd om tot een enkele score te komen. Cronbachs alpha voor paren met ernstige relatieproblemen is .84 (n = 179). Relatie-ideeënschaal (Relationship Belief Inventory – RB1; Eidelson & Epstein, 1982; Emmelkamp et al., 1987), een vragenlijst van 40 items bestaande uit vijf subschalen: (1) niet-overeenstemming is tructief, (2) partners horen gedachten te kunnen lezen, (3) partners kunnen niet veranderen, (4) seksueel perfectionisme en (5) de seksen zijn verschillend. Naarmate men hoger scoort heeft men meer nele cognities rond een intieme relatie. De scores worden meerd over de vijf dimensies. Cronbachs alpha voor paren met ernstige relatieproblemen is .83 (n = 179).
I06 Dth 2 jaargang 8 mei 1988 lrrational Belief Test (IBT; Jones, 1968). Er is gebruik gemaakt van een verkorte 50-item versie (Emmelkamp et al., 1987), bestaande uit de helft van de items van elk van de oorspronkelijke subschalen. De items hebben betrekking op verschillende dimensies van irrationele cognities. Naarmate men hoger scoort heeft men meer irrationele cognities. Cronbachs alpha is .76 (n = 179). Voor verdere gegevens over de validiteit van deze schalen wordt de lezer verwezen naar Arrindell et al. (1983) en Emmelkamp et al. (1987). Gedragsmeting. De interactie tussen de partners werd tijdens en nameting op de video opgenomen. Na een soort ‘warming-up fase’, waarin hypothetische problemen werden besproken uit de ventory of Marital Conflicts (IMC, Olson & Ryder, 1970), probeerde elk paar een aantal eigen problemen op te lossen. Deze pogingen om eigen problemen op te lossen, werden gecodeerd door drie de studenten klinische psychologie, die tevoren een uitgebreide ning hadden ontvangen in het codeersysteem (hieronder beschreven). De codeurs waren onbekend met de behandelingsconditie en het stip van de meting (voor of na). Alleen de gegevens van de twee meest ervaren codeurs werden gebruikt in de data-analyse. De deurs scoorden eenheden van 40 sec. interactie op (a) ‘selfdisclosure’ (b) acceptatie, (c) positieve probleemoplossing, (d) overeenstemming, (e) kritiek, (f) negatieve probleemoplossing en (g) ming. De eerste vier categorieën werden omgezet in Z-scores en sommeerd om te komen tot de variabele Positieve Verbale catie; de laatste drie categorieën werden gesommeerd om te komen tot de variabele Negatieve Verbale Communicatie. Tevens scoorden codeurs aspecten van Non-Verbale Communicatie. Zowel de beoordelaars-betrouwbaarheid per item (Cohens kappa) als de beoordelaars-betrouwbaarheid per partner (Pm correlaties) werden berekend. De kappa’s (gemiddelde K = .56; range -45 tot .69) en correlatiecoëfficiënten (gemiddelde r = .80; range .57 tot .92) zijn matig tot substantieel. Procedure Er werd gestart met een intakegesprek van 60 minuten. Dit gesprek werd gevoerd om het paar de doelstelling van het onderzoek uit te leggen, om de therapeut informatie te geven over de voornaamste latieproblemen en om drie hoofdproblemen in de relatie af te nen. Een week later vond de voormeting plaats. Beide partners scoorden de drie hoofdproblemen, vulden de vragenlijsten in en den mee aan de video-opname van de interactietest (gedragsmeting).
Partnerrelatie therapie 107 Voor zowel de communicatie-training-conditie als de cognitieve rapie-conditie volgden negen behandelingssessies van elk 90 minuten. De behandeling was éénmaal per week Op de tussenmeting na de vierde behandelingssessie werden de RBI en de lijst afgenomen. Na nog weer eens vijf sessies werd de nameting houden. Een maand na de nameting werd een afspraak gemaakt voor een follow-up-gesprek. Tijdens de follow-up-meting vulden de partners de vragenlijsten in en scoorden zij hun drie men. De paren kregen geen behandeling tussen nameting en up. De twee behandelingsprocedures zagen er als volgt uit. De communicatie-training, opgezet volgens het model van kamp et al. (1984), was gericht op het verbeteren van communicatie tussen partners. Paren werden vaardigheden geleerd waardoor ze in staat zijn effectiever met elkaar te praten. De therapiegesprekken ren semi-gestandaardiseerd. De eerste helft van iedere zitting werd besteed aan gestructureerde oefeningen zoals luisteren, training in empathie, het uiten van lens en assertiviteit. De tweede helft bestond uit het toepassen van deze vaardigheden bij het bespreken van eigen huwelijksconflicten waarbij tevens gebruik werd gemaakt van systematische training in het oplossen van problemen. Modeling, feedback, shaping en ior rehearsal werden gedurende alle zittingen als therapeutische nieken gebruikt. Centraal in de behandeling stonden de tievaardigheden, met de nadruk op gedragsverandering. Aansluitend op de behandelingssessies kregen de paren huiswerkopdrachten mee om de vaardigheden te oefenen, die ze tijdens de vorige zitting den geleerd. Cognitieve therapie. Deze behandeling was gebaseerd op Ellis (1977) en Beek (1980). Het eerste gedeelte van de cognitieve turering was gericht op de zg. causale attributies, de verklaringen die paren met ernstige relatieproblemen geven voor gebeurtenissen die in hun huwelijk plaatsvinden. Bij paren met relatieproblemen leggen de partners vaak de verantwoordelijkheid voor hun problemen bij kaar en worden de eigen problemen veelal ervaren als zeer rijk en vaak niet voor verandering vatbaar. Een van de doelen van de cognitieve therapie was om foutieve attributies te corrigeren. De dacht bij de laatste vijf sessies lag meer op de irrationele ideeën of onrealistische verwachtingen die paren hadden ten aanzien van hun relatie. Dysfunctioneren in de relatie ontstaat vaak wanneer bij één of beide partners absolute ideeën bestaan over individueel en persoonlijk functioneren. Verder vonden Eidelson & Epstein (1982) dat een aantal irrationele relatie-ideeën zoals ‘niet-overeenstemming is destructief voor een relatie’, ‘partners horen gedachten te kunnen
108 Dth 2 jaargang 8 mei 1988 Tahel 2. Correlaties tussen afhankelijke variahelen Relatie Satisfactie Communicatie * p < .02 ** p < .OOI Communicatie -.61** Relatie ideeën -.!6 -.26 lezen' en 'partners kunnen zelf hun relatie niet veranderen' mogelijk samenhangen met slecht functioneren in een relatie. In de lingssessies en door middel van de huiswerkopdrachten werden de paren systematisch getraind om hun eigen conflicten te analyseren in termen van het ABC-model van Ellis, en om hun irrationele ideeën te vervangen door meer constructieve ideeën. Na elke sessie kregen de patiënten huiswerkopdrachten mee die betrekking hadden op de cifieke issues die in de vorige sessie besproken waren. Zie voor een uitvoeriger beschrijving van deze behandeling Sanderman & Rüphan (1987). Resultaten Samenhang tussen afhankelijke variabelen In tabel 2 zijn de correlaties tussen de verschillende afhankelijke riabelen vermeld. Zoals te verwachten vieL was er een matige tie tussen de communicatie-schaal en relatie-satisfactie. De correlatie tussen irrationele relatie-ideeën aan de ene kant en relatie-satisfactie en communicatie aan de andere kant was aanmerkelijk lager. Selfreport vragenlijsten. Aangezien het samenvoegen van de scores van partners de data kan verstoren (Baucom & Mehlman, 1984) den de scores van mannen en vrouwen apart geanalyseerd. De dering binnen de afzonderlijke behandelingen werden geanalyseerd door t-testen voor gepaarde waarnemingen. Om de verschillen tussen de behandelingen te bekijken is een covariantie-analyse uitgevoerd met de voormeting als covariaat. Tussenmeting. Na vier sessies leidde communicatietraining tot een significante daling op de RBI (vrouwen: t (16) = 2-48, p < .05; nen: t(16) = 3.92,p < .001)cn CQ(vrouwen: 1(16) = -2.91,p < .005; mannen: t (16) = -3-41, p < .005). Cognitieve therapie leidde Partnerrelatie therapie 109 bij de vrouwen tot een significante daling op de RBI: t ( 13) = 4.82, p < .001. Het verschil tussen beide condities was alleen voor de vens van de mannen significant: F (1,28) = 3.97, p < .05 op de CQ en F (1,27 = 5.06, p < .03 op de RBI, waarbij de ning betere resultaten gaf dan cognitieve therapie. Nameting. De resultaten worden weergegeven in tabel 3. Bij de ting werd voor beide condities significante verbetering gevonden voor vrouwen op de Hoofdproblemenschaal, de CQ en de RBI. tie-analyse liet geen significant verschil zien tussen beide gen. Wat betreft de gegevens van de mannen is het beeld enigszins anders; beide behandelingen leidden tot significante verschillen op de Hoofdproblemen-schaal en de CQ. Verder leidde cognitieve therapie tot een significante verbetering op de MMQ. In tegenstelling tot onze verwachting leidde communicatietraining tot een significante ring op beide cognitieve maten (RBI en IBT). Covariantie-analyse gaf echter geen significante verschillen tussen de groepen te zien. Follow-up. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen nameting en follow-up. Covariantie-analyse liet alleen voor vrouwen een significant verschil zien tussen beide condities op de blemen-schaal: F ( 1 ,23) = 4.35, p < .05), waarbij cognitieve therapie betere resultaten gaf dan communicatietraining. Gedragsmeting. Communicatietraining leidde tot significante tering op Negatieve Verbale Communicatie, t (31) = -4.62, p < .001, en Non-Verbale Communicatie, t (31) = 3.37, p < .001. Cognitieve therapie leidde niet tot significante verbeteringen op de gedragsmaat. Een significant verschil tussen de condities werd den bij Negatieve Verbale Communicatie: F (1,58) = 4.29, p < .04, waarbij communicatietraining meer effect sorteerde dan cognitieve therapie. Discussie Dit onderzoek is een eerste poging om te onderzoeken in hoeverre cognitieve relatietherapie, die gericht is op attributies en gen, een bruikbare behandeling is voor de praktijk. De resultaten ven aan dat cognitieve therapie op bijna alle maten even effectief was als communicatietraining. Op de nameting gaven beide gen op de meeste self-report-lijsten een significante verbetering te zien, die gehandhaafd werd bij de follow-up. Op de men-schaal bleek cognitieve therapie enigszins meer effect te sorteren dan communicatietraining; dit verschil was alleen bij de follow-up Partnerrelatietherapie II I significant. Hoewel de behandelingen wisselende verbeteringen te zien gaven op de communicatie-maten, irrationele relatie-ideeën en problematiek, bleken deze verbeteringen weinig effect te hebben op de relatie-satisfactie van de paren. Dit gegeven is op zich lijk. Blijkbaar leidt verbetering van communicatie en verandering van irrationele relatie-ideeën niet automatisch tot meer satisfactie met die relatie. Een van de doelen van dit onderzoek was te onderzoeken hoe cifieke therapeutische componenten het resultaat van de behandeling verschillend beïnvloeden. Anders gezegd: zijn de effecten van tieve herstructurering beïnvloed door veranderingen in cognities en zijn de effecten van communicatietraining beïnvloed door gen in communicatiepatronen of is er sprake van verandering door meer globale processen? Na vier sessies resulteerde communicatietraining in een verbetering op de communicatie-vragenlijst, in tegenstelling tot cognitieve structurering. Aan het eind van de behandeling echter gaf cognitieve herstructurering een vergelijkbare verbetering te zien op deze lijst als de communicatietraining. Echter, bij de directe observatie van de interactie tussen de partners bleek communicatietraining te leiden tot een significante daling van Negatieve Verbale tie en een significante verbetering in Non-Verbale Communicatie, wijl cognitieve therapie op deze maten geen verbetering te zien gaf. Het verschil in resultaten op de vragenlijst versus gedragsobservatie laat de noodzaak zien van directe gedragsobservatic bij het evalueren van de communicatie van paren. Wat betreft de cognitieve veranderingen zijn de resultaten van de vrouwen op de RBI verschillend van die van de mannen. Vrouwen gaven in de loop van de behandeling een verandering te zien in hun ideeën over relaties, onafhankelijk van behandelingsconditie. Mannen bleken, overigens in tegenstelling tot wat verwacht werd, in de municatieconditie significant te verbeteren op de RBI, terwijl ze in de cognitieve conditie op deze maat niet significant veranderden. Dit sultaat suggereert dat cognities kunnen veranderen als gevolg van veranderingen in de communicatiepatronen zonder dat deze nele relatie-ideeën rechtstreeks gecorrigeerd werden. Wanneer we de resultaten van dit onderzoek in grote lijnen ken, kunnen we concluderen dat, op de self-report-maten, cognitieve herstructurering minstens zo effectief is als communicatie-training. Er zijn echter weinig aanwijzingen voor de gedachte dat de effecten van cognitieve therapie beïnvloed worden door veranderingen in ve processen. De resultaten van dit onderzoek suggereren eerder dat veranderingen in irrationele relatie-ideeën onafhankelijk van de ge- 112 Dth 2 jaargang 8 mei r 988 kregen behandeling optreden. De veranderingen in communicatie binnen de communicatie-conditie zijn in overeenstemming met de vatting, dat verbetering in communicatie beïnvloed wordt door andering in communicatie-patronen. Wat zijn de implicaties van dit onderzoek voor de praktijk? eerst moet benadrukt worden dat dit onderzoek betrekking had op een experimentele vergelijking van twee ·ontmantelde' procedures, die niet zonder meer volledig vergelijkbaar zijn met de gedragstherapie en cognitieve therapie zoals die gewoonlijk voerd worden. Het is natuurlijk zo dat in de klinische praktijk dragstherapeuten vaak gebruik maken van cognitieve interventies, hoewel die in de regel niet zo genoemd wordt. Om een de gedragstherapeutische relatietherapeut te citeren: 'lt is often the case. when a technology based program is first presented, that many significant details of practice are omitted' (Weiss, 1980, p. 230). Op eenzelfde manier maken cognitieve therapeuten vaak gebruik van dragstherapeutische interventies. Vanuit experimenteel oogpunt zien was het in dit onderzoek echter noodzakelijk om beide lingsvormen op een zo zuiver mogelijke manier te representeren. Hoewel met beide strategieën de beoogde behandelingsdoelen bereikt werden (e.g. verandering in communicatie of cognities), kan gesteld worden dat de relatie-satisfactie en de hoofdproblemen slechts in ringe mate veranderden. Verder is het zo dat bij paren met ernstige relatieproblemen niet altijd het therapeutisch model strikt gevolgd kan worden. Dit blijkt ook uit het feit dat in het huidige onderzoek vijf paren behandeld moesten worden buiten het experimentele derzoek, vanwege de ernst van de psychopathologie. Het tele karakter van dit onderzoek beperkt dan ook de conclusies die getrokken kunnen worden ten aanzien van de klinische praktijk. In de klinische praktijk zou het vanuit therapeutisch oogpunt standig zijn een functionele analyse te maken van de men, waarbij gekeken wordt naar communicatie, attributieprocessen en irrationele (relatie-) ideeën, om vervolgens een behandelingsplan op te stellen dat toegespitst is op de individuele behoefte van elk paar. Noch in dit onderzoek noch in de studies van Baucom & ter (1986) en Margolin & Weiss (1978) is een poging gedaan om de paren te matchen voor behandeling. We kregen de indruk dat een aantal paren in de communicatie-conditie meer baat gehad zou ben bij cognitieve therapie of een combinatie van beide gen, terwijl het omgekeerde gold voor paren die cognitieve therapie kregen. Met een cross-over design kan onderzocht worden of mensen die geen succes hebben in het ene model wel baat hebben bij het dere model. Dit houdt in dat paren eerst behandeld worden volgens Partnerre/atietherapie II 3 een conditie (bijv. communicatietraining). De paren bij wie die fieke behandeling geen succes heeft worden dan behandeld met de andere behandeling (bijv. cognitieve therapie). De helft van de paren krijgt de behandelingen in omgekeerde volgorde (eerst cognitieve rapie, dan communicatietraining). Een dergelijk onderzoek zou woord kunnen geven op de vraag of mensen die bij een specifieke handeling geen succes hebben wel baat hebben bij een andere dering. In een volgend onderzoek lijkt het met name belangrijk na te gaan welke interactie bestaat tussen de vorm van behandeling en ristieken van de betreffende paren. Met andere woorden: met welke eigenschappen van paren en individuen moet bij de keuze van pie rekening gehouden worden om de effectiviteit van de therapie te vergroten. Vooralsnog lijkt het reëel om te veronderstellen dat municatietraining de aangewezen therapie is wanneer beide partners de nodige communicatievaardigheden missen en dat cognitieve structurering meer geschikt is wanneer beide paren irrationele ideeën en verwachtingen over de relatie hebben. De situatie wordt echter complexer wanneer één van beide partners den mist, terwijl de andere juist irrationele ideeën over de relatie heeft. In het laatste geval lijkt individuele therapie gericht op municatie van de ene partner en op irrationele ideeën van de ander meer in aanmerking te komen. Hieruit blijkt dat onderzoeken nodig zijn die niet alleen rekening houden met verschillen tussen de paren maar ook met individuele verschillen binnen de paren. Hoewel het niet eenvoudig zal zijn dergelijke onderzoeken uit te voeren, mag aangenomen worden dat dergelijk onderzoek meer kennis oplevert dan onderzoeken waarin verschillende behandelingen vergeleken den zonder dat rekening gehouden wordt met karakteristieken van de paren en individuen. Theoretisch gezien biedt het huidige onderzoek weinig steun voor de opvatting dat paren eerst "inzicht' moeten hebben voordat ze hun gedrag kunnen veranderen. In de gedragstherapeutische conditie beterden de paren zonder dat een gerichte poging was gedaan om rationele ideeën en verkeerde attributies te veranderen. Aan de re kant laten de huidige resultaten zien dat cognitieve interventies fectief kunnen zijn, hetgeen - indirect - meer cognitief georiënteerde modellen over relatieproblematiek ondersteunt (Jacobson, 1984; Weiss, 1984). Een ander belangrijk punt voor verder onderzoek is de ment' van cognities met betrekking tot relatieproblemen. We zijn niet geheel tevreden met de maten die voorhanden zijn, inclusief de RBI (Emmelkamp et al., 1987). Het is naar ons idee veel te vroeg om de 114 Dth 2 jaargang 8 mei 1988 RBI te gebruiken voor klinische doeleinden, bijv. om te besluiten of paren cognitieve therapie zouden moeten krijgen of niet. Er moet nog veel werk verzet worden om cognitieve maten te ontwikkelen voor de taxatie van irrationele relatie-ideeën, attributie-processen en self-statements die zowel betrouwbaar en valide zijn, als van klinische betekenis. ABSTRACT Cognitive and Behavioral Interventions: A Comparative Evaluation with Clinically Distressed Couples - This study compared the effects of communication skills training and cognitive therapy in 32 severely distressed couples. The resu\ts indicated that couples receiving communication training showed significant improvement on Main Targets, Communication Questionnaire and Relationship Beliefs. Cognitive therapy resulted also in significant improvements on these measures. On the direct behavioral observation measure communication training proved to be clearly superior to cognitive therapy. A direct comparison between both conditions indicated that cognitive therapy was more effcctive on the Main Targets, while communication skills training was more effective on direct behavioral observation. Referenties Arrindell, W. A" P. M.G. Emmelkamp & S. Bast (1983), The Maudsley Marital Questionnaire (M.M.Q.): A further step toward its validation. sonality and Individua/ Differences, 4. 457-464. Baucom. D. H. ( 1984), The active ingredients of behavioral marital therapy: the effectiveness of problem-solving!communication training, contingency contracting, and their combination. In: K. 1-lahlweg & N. S. Jacobson (Eds.) Marital lnteraction: Analysis and Modification, New York: Guilford. Baucom, D. H. & G. W. Lester ( 1986). The usefulness of cognitive ring as an adjunct to behavioral marital therapy. Behavior Therapy, 17, 385-403. Baucom, D. H. & S. K. Mchlman (1984), Predicting marital status following behavioral marital therapy: A comparison of models of marital ships. In: K. 1-lahlweg & N. S. Jacobson (Eds.) Marital lnteraction: sis and Modification. New York: Guilford. Beek, A. T. (1980), CoJ:;nitive aspects of'marital interactions. Paper presented at the 14th AAllT congress, New York. Boclens, W., P. M.G. Emmelkamp. D. MacGillavry & M. Markvoort (1980), A clinical evaluation of marital treatment: Reciprocity counseling vs. tem-theoretic counseling. Behavioural Analysis & Modification, 4, 85-96. Buunk, B. & J. Nijskens (1980), Communicatie en satisfaktie in intieme ties. Gedrag, 4. 240-260. Partnerrelatietherapie l 15 Eidelson, R. J. & N. Epstein (1982), Cognitions and relationship ment, Development of a mcasure of dysfunctional relationship beliefs. Journal of Consul ring & Clinical Psycho/ogy, 50, 7 l 5-720. Ellis, A. (1977). The nature of disturbed marital interactions. In: A. Ellis & R. Grieger (Eds.). Handbook of Rationa/ Emotive Therapy. New York: Springer. Emmclkamp, P., M. van der Helm, D. MacGillavry & B. van Zanten (1984), Marital therapy with clinically distressed couples: A comparative tion of system-theoretic, contingency contracting, and communication skills approaches. In: K. Hahlweg & N. S. Jacobson (Eds.), Marital action: Ana/ysis and Modiftcation, New York, Guilford. Emmelkamp. P. M.G., B. Krol, R. Sanderman & M. Rüphan (1987), The assessment of relationship beliefs in a marital context. Personality & vidua/ Differences, 8, 775-780. Hahlweg, K. & N. S. Jacobson (1984), Marital Interacrion: Ana/ysis & fication, New York: Guilford. Huber, C. H. & B. Milstein (1985). Cognitive restructuring and a tive set in couples' work. American Journal of Family Therapy. 13, 17-27. Jacobson. N. S. (1984), The modification of cognitive processes in behavioral marital therapy: Intcgrating cognitive and behavioral intervention gies. In: K. Hahlweg & N. S. Jacobson (Eds.), Marita/ Jnteraction: Analysis & Modificarion, New York: Guilford. Jones, R. (1968), A factors measure of El/is' irrationa/ belie/i systems with sonality and maladjustment correlated. Unpublished dissertation, Texas Technologica] University. Margolin, G. & R. L. Weiss (1978), Comparative evaluation of therapeutic components associated with behavioral marital treatments. Journal of sulting and Clinical Psychology, 46, 1476-1486. Olson, D. & R. G. Ryder (1970), An Inventory of Marital Conflicts (IMC): An experimental interaction procedure. Journa/ of Marriage and the i/y, 32, 443-448. Sanderman, R. & M. Rüphan (1987), Een cognitieve benadering van relatietherapie; theoretische overwegingen en een therapieprotocol. dragstherapie, 20, 1, 77-88. Turkewitz, H. & K. D. O'Leary (1981), A comparative outcome study of havioral marital therapy and communication therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 7, 159-169. Weiss, R. L. (1980), Strategie behavioral therapy: Toward a model for ment and intervention. In: J. P. Vincent (Ed.), Advances in Family tion, Assessment and Theory (Vol. l J. Greenwich, C'T: JA! Press, 1980. Weiss, R. L. (1984), Cognitive and strategie interventions in behavioral tal therapy. In: K. Hahlweg & N. S. Jacobson (Eds.) Marital Jnteraction: Analysis & Modification, New York: Guilford.[/fusion_text] [fusion_text columns="" column_min_width="" column_spacing="" rule_style="" rule_size="" rule_color="" hue="" saturation="" lightness="" alpha="" user_select="" awb-switch-editor-focus="" content_alignment_medium="" content_alignment_small="" content_alignment="" hide_on_mobile="small-visibility,medium-visibility,large-visibility" sticky_display="normal,sticky" class="" id="" width_medium="" width_small="" width="" min_width_medium="" min_width_small="" min_width="" max_width_medium="" max_width_small="" max_width="" margin_top="" margin_right="" margin_bottom="" margin_left="" fusion_font_family_text_font="" fusion_font_variant_text_font="" font_size="" line_height="" letter_spacing="" text_transform="" text_color="" animation_type="" animation_direction="left" animation_color="" animation_speed="0.3" animation_delay="0" animation_offset="" logics=""] [wpdm_package id="3971"] [/fusion_text] [/fusion_builder_column][/fusion_builder_row][/fusion_builder_container]