Een overzicht van Janets werk over hysterie en dissociatie Onno van der Hart ——————— —- SAMENVATTING Een eeuw geleden bestond er in de Franse psychiatrie grote belangstelling voor de hysterie. de ‘ziekte van de persoonlijkheid’ die onder meer de huidige dissoeiatieve stoornissen, de somatisatie- en de siestoornis omvatte. Tegenwoordig heeft men weinig oog voor de schappelijke kenmerken van deze stoornissen (die belangrijke punten voor de behandeling bieden). Daarom wordt in dit artikel de aandacht gevestigd op het werk van Pierre Janet ( 1859-I947), die dissociëren als één van die kenmerken beschreven heeft. de uiteenlopende manifestaties hiervan in kaart heeft gebracht, en belangrijke therapeutische technieken heeft ontwikkeld. Na een korte schets van Janets carrière, wordt van zijn werken 0ver de hysterie en verwante zaken een overzicht gepresenteerd. Begonnen wordt met het bijna Ioo jaar geleden verschenen L’Automatisme psycho/ogique, dat bijna 100 jaar geleden voor het eerst verschenen is. Een eeuw geleden stond de hysterie in het centrum van de schappelijke belangstelling. Toen omvatte deze ‘ziekte van de soonlijkheid’ de volgende in de DSM-lll-R (APA, 1987) vermelde stoornissen: de dissociatieve stoornissen, de conversie- en tie-stoornis, de borderline en theatrale persoonlijkheidsstoornis, en waarschijnlijk ook de posttraumatische stress-stoornis. Het schappelijke basiskenmerk van al deze stoornissen zou de neiging tol dissociëren zijn. Pierre Janet (1859-1947) was indertijd de zoeker die dit het meest grondig heeft bestudeerd en het meest keurig heeft geformuleerd. Zijn werk – door Ellen berger ( 1970) en Hilgard (1977) aan de vergetelheid ontrukt – begint weer bestudeerd te worden door onderzoekers en therapeuten op het terrein van de dissociatieve stoornissen, de posttraumatische stress-stoornis en verwante stoornissen. In hun onderzoek en behandelingen werden zij gehinderd door inadequate theorieën. onder meer uit de hoek van de DR. o. VAN DER HART (1941) is als psycholoog verbonden aan de Vakgroep Psychiatrie van de Vrije Universiteit en aan de SPD van de RIAGG z,INw, beide te Amsterdam. Werkadres: Psychiatrisch-Consultatieve Dienst, A z vu, Postbus 7057, 1007 NB Amsterdam.
Janet over hysterie en dissociatie 337 psychoanalyse waarin men nooit goed raad heeft geweten met soeiatieve verschijnselen, en door een gebrek aan kennis van deze verschijnselen. Het feit dat Janet heeft laten zien hoe dissociatie het gemeenschappelijke kenmerk van al deze stoornissen is en anderzijds de uiteenlopende manifestaties daarvan in kaart heeft gebracht. maakt zijn werk tot een bron van inspiratie voor nieuw onderzoek en de ontwikkeling van meer effectieve therapeutische benaderingen. Ook in het Nederlandse taalgebied is aandacht aan Janets werk geschonken (Rümke, 1967; Horst, 1983; Van der Hart, 1983, 1986; Van der Hart & Horst, 1988: Vanderlinden & Vandereycken. 1987). Daarbij zijn ook zijn studies op het terrein van dissociatie, hysterie, hypnose en trauma aan bod gekomen; onderwerpen waarover het in dit artikel ook gaat. Zo hebben Van der Hart en Horst (1988) een samenvatting gegeven van Janets dissociatietheorie aan de hand van een bespreking van de belangrijkste begrippen daaruit: psychologisch automatisme, bewustzijn, onderbewustzijn, vernauwing van het veld van bewustzijn, dissociatie, amnesie, suggestie en suggestibiliteit. idée fixe, en emotie. Van der Hart ( 1986) bescheef Janets hypnotische technieken, waaronder de substititietechniek, bij patiënten met sociatieve symptomen. Hun beschouwing over schrijfopdrachten en hypnose bij de behandeling van zg. traumatische herinneringen, werd door Van der Hart en Boom ( 1988) gebaseerd op Janets opvattingen over het dissociëren van dergelijke herinneringen. In dit artikel wil ik een overzicht bieden van Janets oorspronkelijke publikaties – vooral van zijn boeken op het terrein van dissociatie, hysterie en hypnose. Daarbij zal vermeld worden van welke boeken recente herdrukken zijn verschenen. Janet schreef in een helder Frans, dat ook voor degenen die deze taal jarenlang verwaarloosd hebben – althans dat leerde mijn ervaring – snel toegankelijk is. Om dit vroege werk in de context van Janets wetenschappelijke en sche ontwikkeling te kunnen plaatsen, volgt eerst een korte schrijving van zijn loopbaan. Janets bijdragen aan de thologie en de psychologie zijn immers geenszins beperkt gebleven tot de onderwerpen hysterie en dissociatie. Voor een uitvoerige biografie van Janet verwijs ik overigens naar Ellenberger (1970). Pierre Janet Janet begon zijn carrière in 1882 als filosofie-docent in Le Havre. Hij had hier als vrijwilliger het beheer over een afdeling van het lijke psychiatrische ziekenhuis. Op zoek naar een onderwerp voor
338 Dth 4 jaargang 8 december 1988 zijn dissertatie, kwam hij in aanraking met Léonie, een 45-jarige vrouw die ‘mentaal’, d.w.z. op afstand, gehypnotiseerd kon worden. Het verslag van Janets experimenten met deze Léonie werd in 1885 te Parijs voorgelezen voor de Société de Psychologie Physiologique, die werd voorgezeten door Charcot. Hoewel deze experimenten (Janet, 1885, 1886a) hem veel aanzien in wetenschappelijke kring gaven, kwam Janet zelf al spoedig zeer kritisch tegenover chologisch onderzoek te staan. Beïnvloed door de werken van Ribot en Charcot, ging Janet zich toeleggen op de bestudering van veranderingen in het bewustzijn in Léonie en de hysterische patiënten van het plaatselijke psychiatrisch ziekenhuis (Janet, 1886b, 1887, 1888). Hij las alles wat hij te pakken kon krijgen over hypnose en verwante terreinen. Hij ontdekte dat magnetiseurs als Bertrand, Deleuze en Despine al veel eerder een schat aan interessante klinische observaties hadden verzameld, en dat oude onderzoekers als Main de Biran, Moreau de Tours en Taine reeds belangrijke theoretische noties hadden ontwikkeld. Zo vond hij bij Moreau de Tours ( 1845) het begrip dissociatie – later gebruikt door Richet (1884) – en het equivalente begrip désagrégation chologique (psychisch uiteenvallen), die kernconcepten in zijn eigen werk zijn geworden. Deze studie een combinatie van experimenteel onderzoek en theoretische beschouwing – werd in 1889 afgerond met zijn dissertatie, L ‘Automatisme psychologique. Dit boek had een enorm succes in de medische en academische wereld en werd in veertig jaar zo’n tien keer herdrukt. De lof die hem werd zwaaid om zijn bijzonder nauwkeurig en helder beschreven menten en klinische waarnemingen (Binet, 1890) klinkt nog steeds door in modern commentaar op zijn oeuvre (vlg. Pope, Hudson & Mialet, 1985; Pitman, 1987). In hetzelfde jaar 1889 nodigde Charcot Janet uit om in de trière te Parijs te komen werken. Janet werd er hoofd van een chologisch laboratorium. Daarnaast bleef hij lesgeven in de filosofie, schreef een studieboek op dit terrein (Janet, r894c), en begon cijnen te studeren. Hij rondde zijn studie in 1893 af met een sertatie over hysterie (Janet, 1893b). In deze periode publiceerde hij ook een aantal artikelen. Meer gedetailleerd dan hij zich voorheen, toen hij nog filosoof was, had kunnen permitteren, beschreef hij zijn vernieuwende hypnotische technieken voor de behandeling van hysterische patiënten. Had hij in die tijd een boek geschreven met de gevalsbeschrijvingen van Lucie, Marie, Marcelle, Madame D. en de andere patiënten die hij met succes had behandeld, dan zou, aldus Ellenberger (1970, p. 764/5), niemand eraan getwijfeld hebben dat de
Janet over hysterie en dissociatie 339 introductie van wat later de cathartische therapie werd genoemd op Jan ets naam behoort te staan.* Janet leek in 1893 aan het begin van een briljante carrière te staan. Echter, twintig dagen na zijn promotie tot Doctor in de de stierf Charcot, zijn promotor. Een nieuw tijdperk brak aan in de Franse psychiatrie. Charcots idee over de veronderstelde biologische basis van de hypnose en over het bestaan van bepaalde fasen in de ontwikkeling van de hysterie werden verworpen ten gunste van de opvattingen van Bernheim en zijn Nancy-school. Hypnose werd nu beschouwd als een louter psychologisch verschijnsel dat gebaseerd was op suggestie. De door Charcot onderscheiden fasen van de hysterie bleken het gevolg van training te zijn: de patiënten in de Salpêtrière wier ziekte-verschijnselen Charcots theorie moesten zen, waren door elkaar en door Charcots medewerkers getraind in het zo perfect mogelijk demonstreren van de gewenste fasen van de hysterie. Al eerder, in Le Havre, was Janet zelf al tot de slotsom gekomen dat deze fasetheorie niet klopte: bij zijn door de Parijse groepscultuur niet besmette patiënten kwamen de onderscheiden fasen niet voor. De enige patiënte bij wie manifestaties van deze fasen wel aangetroffen werden, bleek deze lang geleden van een magnetiseur geleerd te hebben. Doordat hypnose nu als een puur psychologisch verschijnsel werd gezien, raakte zij in de geneeskunde in diskrediet. Spoedig was Janet het enige staflid in de Salpêtrière dat hypnose bleef gebruiken in zijn onderzoek en behandelingen. Hij publiceerde nog diverse studies over de hysterie (cf. Janet, l 898 a&b; Raymond & Janet, 1898), maar daarnaast richtte hij zich ook op een andere brede categorie van neurosen, de zg. psychasthenie. Mensen met psychasthenie den aan dwanghandelingen, dwanggedachten, tics en fobieën lijden. De psychasthenie was ook de aanduiding van een bepaalde structuur, die tegenwoordig meer als dwangmatige persoonlijkheid zou worden aangeduid. In 1903 werd Les obsessions et la thénie gepubliceerd. Ondertussen verslechterde in de Salpêtrière het klimaat voor Janet. Babinski, voorheen Charcots trouwe vazal, begon de hysterie te beschouwen als het gevolg van suggestie, als aanstellerij en zelfs als simulatie (Babinski, 1901, 1909). Het was een stoornis die naar zijn idee slechts door overredingskracht kon verdwijnen. Déjerine, een andere medewerker, vond hypnose moreel verwerpelijk (cf. Janet, * Recent heb ik er echter op gewezen dat de eer hiervoor toekomt aan de Nederlandse arts Andries Hoek ( 1868), die de eerste gevalsbeschrijving van kathartische hypnotherapie heeft gepubliceerd (Van der Hart, 1986).
340 Dth 4 jaargang 8 december 1988 1919: Ellenberger, 1970). Toen Déjerine in 1910 directeur van de Salpêtrièrc was geworden, moest Janet, de kampioen van zowel de hypnose als de hysterie, dan ook het veld ruimen. In Noord- en Zuid-Amerika daarentegen werd hij een veel gevraagde gast. Zijn colleges uit 1906 voor Harvard werden gepubliceerd onder de titel The major symptoms of hysteria (Janet, 1907). Dit bock staat recent weer in de aandacht. Een aantal jaren eerder. in 1896, was Janet hoogleraar in de chologie geworden aan het beroemde Collège de France te Parijs. Janet bekleedde deze positie tot 1934; eerst als vervanger van Ribot en later als diens opvolger. Elk jaar moest hij een ander onderwerp behandelen. Tal van zijn colleges zijn in extenso of in de vorm van een uitgebreide samenvatting gepubliceerd (vgl. Janet, 1919. 1920/1. 1927, 1928a&b. 1929, l932a&b, 1935a, r936a; Horton. 1924; Bailey, 1928). Janet gebruikte zijn colleges om zijn psychopathologische studies en de ‘normale’ psychologie als één geheel te presenteren. Dit streven naar integratie treffen we al aan in zijn eerste boek, tomatisme psychologique. Daarin merkte hij op dat het voor degene die goed op de hoogte is van psychische ziekten, niet moeilijk is om de normale psychologie te bestuderen. Janet bezat een opvallend talent om van zeer verschillende soorten informatie een harmonieus geheel te maken (Delay. 1960). Een van de resultaten was de formulering van zijn r;edragspsychologie chologie de la conduite), waarin hij getracht heeft een veelheid aan gedragsobservaties met een evolutie-filosofische benadering te neren tot een hiërarchisch geordende classificatie van menselijke activiteiten, uiteenlopend van de meest elementaire tot de meest complexe vormen. Janets dissociatietheorie is herondekt. en ook zijn pionierswerk over de psychasthenie en de dwangneurosen ondervindt weer enige belangstelling (vgl. Pitman, 1984, 1987). Zijn werk over de psychologie (bijv. Janet, 1926b). zijn latere psychopathologische studies, bijv. over de paranoïde psychose (Janet, r932c. d&e, 1936b, 1945, 1947a), en zijn psychologie van geloofsovertuigingen (Janet, r926a; 1936c/37, r947b) bevatten vele belangrijke observaties en beschouwingen. De omvang van Janets gepubliceerde werk wordt geschat op meer dan 17000 gedrukte pagina’s (Prévost, 1973, p. ro). Janet heeft geen school of ideologische beweging nagelaten. In tegenstelling tot Freud wilde hij het onafhankelijk denken van zijn leerlingen stimuleren en niet hun volgzaamheid. De hierna volgende bespreking heeft betrekking op boeken die verspreid over een periode van zo’n 30 jaar gepubliceerd zijn. Ze
Janet over hysterie en dissociatie 341 komen hier in volgorde van hun verschijnen aan bod. Begonnen wordt met L’Automatisme psycho/ogique (Janet, 1889), dat bijna roo jaar geleden verscheen; aan Les médications psycho/ogiques (Janet, 1919) wordt als laatste werk aandacht besteed. Duidelijk wordt dat Janet in één serie van de te bespreken werken zijn neiging tot ceren tot z’n recht heeft laten komen. Zijn hobby. de botanie. zal hier niet vreemd aan zijn geweest. In deze studies brengt hij de eenlopende manifestaties van dc hysterie in kaart, op grond waarvan hij zijn hypothesen over hun ontstaan, aard en samenhang leerde. Deze hypothesen vormen met elkaar Janets dissociatietheorie. In andere hoeken ligt het accent meer op uitgebreide vingen. waarin de psychologische analyse (om een term van Janet zelf te gebruiken) aan bod komt. Het laatst te bespreken boek, ten slotte, is Janets poging de uiteenlopende vormen van psychotherapie die hij in de literatuur tegenkwam en die hij als eclecticus toepaste, in kaart te brengen. Zelfs een gezinstherapeutische aanpak komt hier al in voor. L’Automatisme psychologique L ‘Automatisme psycho/ogique, Janets eerste boek. vormt een ve van zijn dissociatietheorie over psychologische verschijnselen die zich onder meer bij hysterie, hypnose, suggestie, bezetenheid en spiritisme (Janet, 1889; vlg. Van der Hart & Horst, 1988) voordoen. De ondertitel van het bock, Experimenteel-psychologisch essay over de inferieure vormen van menselijke activiteit. geeft aan dat Janet de menselijke activiteit in haar meest eenvoudige en rudimentaire men wilde bestuderen. Zijn doel was te demonstreren dat deze mentaire activiteit een psychologisch automatisme vormt; een matisme omdat zij bepaald is en regelmatig plaatsvindt. en psychologisch omdat zij gepaard gaat met bewustzijn. Janet onderscheidde mentale activiteiten die het verleden bewaren en reproduceren en mentale activiteiten die op synthese (integratie) gericht zijn. Beide soorten activiteiten zijn nodig om normaal te kunnen denken en handelen, en beide soorten houden elkaar in stand. Integrerende activiteit ‘verenigt meer of minder talrijke staande verschijnselen( … ) Op ieder moment van het leven brengt deze activiteit nieuwe combinaties tot stand, die nodig zijn om het organisme in evenwicht te houden met de veranderingen in de geving.’ Dit soort activiteit organiseert het heden. Reproducerende activiteiten zijn daarentegen slechts manifestaties van integraties die in het verleden zijn ontstaan. Dit zijn de zgn. psychologische tismen.
342 Dth 4 jaargang 8 december 1988 Janet meende de psychologische automatismen het beste te kunnen bestuderen bij mensen die hen in extreme mate vertonen, nl. bij patiënten die lijden aan hysterie. Zij kennen nog maar weinig grerende activiteiten, waardoor er bij hen ruimte is ontstaan voor de ontwikkeling van symptomen die beschouwd kunnen worden als uit hun krachten gegroeide psychologische automatismen. Bij deze patiënten bestudeerde Janet de katalepsie, verlammingen, anesthesie, contracturen. diverse vormen van het zg. somnambulisme en de multiple persoonlijkheden. ‘Kunstmatig somnambulisme,’ zoals hij de hypnose noemde, was zijn middel om deze bewustzijnstoestanden en verschijnselen te bestuderen en te beïnvloeden. Voor alle lijkheid: Janet gaf aan het begrip ‘hypnose’ een beperkte inhoud (nl. dit kunstmatig somnambulisme). Hij rekende er niet onder allerlei lichtere bewustzijnsveranderingen, die tegenwoordig wel onder de noemer hypnose worden gebracht. Er gaan overigens weer stemmen op om de term ‘hypnose’ voor verschijnselen te reserveren waarop onder meer Janet zich richtte (Weitzenhoffer, 1985; Barber, 1986). Met vroegere Franse onderzoekers. zoals Maine de Biran, Moreau de Tours en Taine, was Janet van mening dat alle menselijke teit een bewuste component heeft. Zijn voorgangers en tijdgenoten in de psychiatrie namen echter aan dat psychologische automatismen handelingen waren die onbewust en derhalve mechanisch uitgevoerd werden (vgl. Despine, 1880). Janets uitgangspunt was dat er bij deze activiteiten wèl sprake is van bewustzijn. Het is echter geen lijk bewustzijn, omdat het niet verbonden is met persoonlijke nemingen en het geen ik-besef (idée du moi) met de persoon in tie deelt. Dit bewustzijn functioneert op een onderbewust niveau, aldus Janet. De studie van elementaire activiteiten psychologische automatismen – was voor hem tevens een studie van elementaire vormen van bewustzijn. Psychologisch automatisme kan zich bij patiënten die aan hysterie lijden, voordoen in een volledige en een partiële vorm. Het eerste houdt in dat de geest volledig gedomineerd wordt door een chologisch automatisme, bijv. bij somnambulisme en ‘hysterische crises.’ Van zo’n crisis is bijv. sprake als het bewustzijn volledig gedomineerd wordt door de herbeleving van een traumatische beurtenis. Een partieel automatisme doet zich voor als het tisme slechts een deel van de geest omvat. Als een anesthetische hand, bijvoorbeeld, wordt geprikt, wordt dit niet door het lijk bewustzijn geregistreerd, maar door een ’tweede bewustzijn’ – door een ‘hidden observer,’ zoals Hilgard (1977) dit een kleine eeuw later zou noemen. Zowel bij volledig als bij partieel automatisme doen zich onder-
Janet over hysterie en dissociatie 343 bewuste verschijnselen voor – Janet sprak van systemen van de ideeën en waarnemingen – die aan de persoonlijke perceptie en controle zijn ontsnapt. Als dit het geval is, is er, aldus Janet, sprake van dissociatie. Deze gedissocieerde verschijnselen staan los van het persoonlijk bewustzijn. Sommige daarvan blijven in een rudimentaire vorm, zonder ik-besef, bestaan. Dit zou bijv. het geval zijn bij lepsie; hierbij domineren één enkele gedachte en één enkele sche actie. Iets minder rudimentair is de hysterische crisis, een sociatieve episode (compleet met amnesie) waarin iemand bijv. een traumatische gebeurtenis herbeleeft. Het meest uitvoerig beschreven voorbeeld in L’Automatisme psychologique betreft Marie, de jonge vrouw die onder meer leed aan crises waarbij het omstanders alleen maar duidelijk was dat ze het verschrikkelijk koud kreeg. Via nose ontdekte Janet dat ze in die crises haar eerste menstruatie, waarop ze niet was voorbereid en waarover ze in paniek raakte, opnieuw beleefde. Janet beschreef ook hoe het modificeren van wat de patiënt tijdens dergelijke dissociatieve episodes beleeft, kan leiden tot het verdwijnen van de betreffende hallucinaties en van de horende symptomen. Bij Marie hield deze modificatie in dat haar na leeftijdsregressie in hypnose tot het moment direct voor haar eerste menstruatie gesuggereerd werd dat deze zonder nare incidenten zou optreden (vgl. Van der Hart. 1986). Gedissociecrde elementen en systemen hebben vaak de neiging zich met elkaar te verenigen tot meer complexe toestanden. ‘Bepaalde dromen, bepaalde gefixeerde ideeën, min of meer onderbewust, worden centra waaromheen zich een groot aantal psychologische verschijnselen ordent.’ Een aantal daarvan ontwikkelt zelfs een eigen ik-bewustzijn, beschouwt zichzelf als een aparte persoonlijkheid en heeft een eigen levensgeschiedenis. Deze multiple persoonlijkheden kunnen omgaan met de externe realiteit en ontwikkelen zich verder door het opnemen van nieuwe impressies. Hoewel Janet zich in dit opzicht niet zo helder uitliet (cf. Binet, 1890), laten zijn voorbeelden naar mijn idee zien dat deze aparte persoonlijkheden zich ook hogere psychologische functies, zoals een autonome wil en een vermogen tot kritisch oordelen, eigen kunnen maken. Ze zijn tot creatieve ten in staat. Kortom, de ironie van het geval wil dat Janet in zijn bestudering van de meest elementaire, reproducerende gedragingen stuitte op het bestaan van creatieve en integratieve activiteiten. Janet interpreteerde dit gegeven later als volgt: in sommige patiënten bestaat een (via hypnose op te roepen) gedissocieerde persoonlijkheid die in feite een gezondere bewustzijnstoestand is dan de zg. waaktoestand; deze meer gezonde toestand is de persoonlijkheid die bestond voordat de pa-
344 Dth 4 jaargang 8 december r988 tiënt ziek werd (Janet, 1909a, t910). Meer recent bevestigde Hilgard (I977) deze opvatting. Janet verklaarde het ontstaan van onderbewuste verschijnselen bij hysterische patiënten uit het vernauwen van hun veld van bewustzijn. Hij omschreef dit als de reductie van het aantal psychologische verschijnselen dat gelijktijdig verenigd of geintegreerd kan worden in hetzelfde persoonlijk bewustzijn. Dissociàen is de manier waarop deze bewustzijnsvernauwing zich voordoet bij hysterische patiënten. Zoals eerder vermeld werd, verwees dissociatie naar het feit dat bepaalde psychologische verschijnselen onderbewust worden, een apart leven gaan leiden, buiten het persoonlijk bewustzijn om. Zij kunnen bewustzijnstoestanden vormen die zich tegelijk met het persoonlijk bewustzijn manifesteren of met het persoonlijk zijn afwisselen in het beheer over het lichaam. Bij Lucie, één van Janets patiënten was sprake van het eerste als zijzelf met iemand in gesprek was, terwijl Adrienne, een gedissocieerdc toestand, via automatisch schrijven met Janet communiceerde. Bernheim en later ook Babinski beschouwden hypersuggestibiliteit als het centrale kenmerk van hysterische patiënten. Janet was van mening dat deze verhoogde suggestibiliteit het gevolg was van de vernauwing van het veld van bewustzijn en de bestaande neiging tot dissociëren: iemand is suggestibel omdat bepaalde gedissocieerde delen van zijn bewustzijn hogere mentale functies, zoals het mogen tot kritisch oordelen. missen. Door het subject af te leiden is de hypnotiseur in staat om rechtstreeks met deze gedissocieerde delen te communiceren. Bij bepaalde patiënten kwam Janet overigens ook gedissocieerde bewustzijnstoestanden tegen die helemaal niet tibel waren maar blijk gaven van een sterke wil en een sterk mogen tot zelfstandig oordelen. Janet introduceerde het begrip psychologische misère om de le toestand van patiënten aan te duiden bij wie sprake was van een vernauwd veld van bewustzijn en van dissociaticvc verschijnselen. Het was een toestand waarin de integratieve kracht van de geest sterk was afgenomen. In later werk plaatste Janet deze psychische misère in het bredere kader van de schommelingen van het mentaal niveau. die zich in meerdere of mindere mate bij iedereen voordoen (Janet, 1905, 1919/25. 1920/1. 1934). Naast lichamelijke ziekte en uitputting, is het optreden van heftige emoties, zoals intense angst en woede. een van de belangrijkste oorzaken van psychologische misère, d.w.z. van een ernstige afname van de intcgraticve krachten van de geest. Bij hysterische patiënten komt deze misère onder meer tot uiting in een forse toeneming van dissociatieve verschijnselen. In het merendeel van de gcvalsbcschrijvingen in L ‘Automatisme
Janet over hysterie en dissociatie 345 psychologique waren het traumatische gebeurtenissen waarin die heftige emoties optraden (vgl. Crocq & De Verbizier, r988). Al in een van zijn eerste artikelen (Janet, 1886b) toonde Janet aan dat zulke intense emotionele ervaringen compleet met amnesie cieerd kunnen worden. Zij gaan onderbewuste centra vormen aan zich andere psychologische verschijnselen gaan hechten. Ze treden weer aan de dag in zg. hysterische crises, nachtmerries en flashbacks. Een korte samenvatting kan geen recht doen aan de schat aan gegevens die dit boek bevat. Tal van observaties en gezichtspunten zouden nieuw onderzoek kunnen stimuleren. Een van die observaties betreft de variaties in sensibiliteit in de verschillende sche toestanden. Zo vond Janet dat iemand visueel in de zg. toestand kan zijn, autitief in een somnambulistische toestand, en kinesthetisch in een andere. Iemand kan ook een toestand van fect somnambulisme’ hebben waarin de integriteit van alle zintuigen gehandhaafd is. Van L’Automatisme psychologique is vrij recent een herdruk verschenen. Het bock is helaas nooit vertaald. L’Etat mental des hystériques Dit boek, waarvan in r901 een Engelse vertaling verscheen, bestond oorspronkelijk uit twee delen. Aanvankelijk werden zij apart gegeven, onder dezelfde titel maar met een verschillende subtitel. Het eerste deel droeg als ondertitel: Les stigmates mentaux des hystériques (Janet, 1893a). Het tweede deel, Les accidents mentaux des ques (Janet, r894a), was de handelseditie van zijn medische sertatie, Contribution à l’étude des accidents mentaux chez les ques (Janet, r893b). Beide werken bevatten zorgvuldige descriptieve en classificerende studies, die gebaseerd zijn op de klinische servatie van r20 van Janets eigen patiënten en twintig patiënten van collega’s. Eén van die patiënten was Estelle, waarover Despine (r840) een boeiend verslag heeft geschreven. Zij was een verwend, intelligent r r -jarig meisje met een hysterische verlamming, hallucinaties en vele andere klachten, die bij elkaar een complete somatisatiestoornis alsook een multiple persoonlijkheidsstoornis vormden. Recent heeft Fine (1988) weer de aandacht op deze casus gevestigd. Met betrekking tot zijn eigen observaties merkte Janet op dat hij de gewoonte had alles op te schrijven wat zijn subjecten en patiënten zeiden en deden; een gewoonte die hem de bijnaam ‘dokter Potlood’ had opgeleverd (vlg. Janet, 1930). Uit de hypothesen die hij naar aanleiding van deze systematische observaties ontwikkelde, werd de
346 Dth 4 jaargang 8 december 1988 dissociatietheorie opgebouwd. Een aantal van deze hypothesen werd experimenteel getoetst bij een beperkt aantal patiënten. Met het onderscheid tussen stigmata en toevallige tekenen dents), volgde Janet een in zijn tijd bekend classificatiesysteem. Hij was er zich overigens wel van bewust dat dit onderscheid in di· erse gevallen nauwelijks te maken viel. De stigmata van hysterie zijn de essentiële symptomen van de ziekte, die net zo lang bestaan als de ziekte zelf. Het gaat daarbij om de anesthesie, amnesie, aboulie (waarover straks meer), bewegingsstoornissen en gen. De patiënt staat in de regel onverschillig tegenover zijn ta; hij voelt zich in een of ander opzicht verzwakt maar is niet in staat precies aan te geven wat er aan de hand is. Janet merkte op dat clinici het initiatief moeten nemen in het identificeren van deze mata, omdat de patiënten ze doorgaans niet melden. De toevallige tekenen zijn de meer tijdelijke, plotseling optredende symptomen, die zich bij herhaling voordoen en door de patiënt als pijnlijk worden ervaren. Deze ’toevallige tekenen’ kunnen wel als representaties van psychisch trauma gezien worden (cf. Meares, Hampshire, Gordon & Kraiuhin, 1985). Hysterische anesthesie is volgens deze classificatie een stigma, en een hysterische aanval een toevallig teken. Overigens is het goed om op te merken dat de manier waarop Janet onderscheid maakte tussen de stigmata en de toevallige nen wortelde in de geneeskunde van zijn tijd. De klemtoon lag op het ziekte-begrip, waaraan hij in later werk niet meer vasthield. Daarin kwam het concept van de persoonlijkheid meer centraal te staan (vlg. Janet, 1929). In deel I worden de stigmata behandeld. Van elk stigma beschreef Janet nauwkeurig de verschillende vormen en de verschillende festaties. Met betrekking tot de anesthesie bijv. onderscheidde hij de systematische, gelokaliseerde en algehele anesthesie. Hij beschouwde hysterische anesthesie als een sterke en continue afleiding die de persoon in kwestie verhindert bepaalde sensaties in zijn persoonlijk bewustzijn op te nemen. Ten gevolge van een vernauwing van het veld van bewustzijn, bestaan deze sensaties op een onderbewust niveau. Eenzelfde soort analyse gaf hij over de amnesie. Aan de hand van vele voorbeelden, toonde hij aan dat hysterische amnesie zich vaak voordeed na heftige emoties en traumatische ervaringen. Eerder noemde ik Janets voorbeeld van Marie. Aboulie – een in de hedendaagse psychiatrie ten onrechte waarloosd begrip – is niet een specifiek stigma van de hysterie, maar komt ook bij andere stoornissen voor. Het betreft een gebrek aan wilskracht, luiheid, aarzelen, besluiteloosheid, een onvermogen tot handelen, gebrek aan aandacht. Dit stigma treedt sterker op de
Janet over hysterie en dissociatie 347 voorgrond naarmate de toestand van de patiënt meer verslechtert. De neiging om overdag te dromen wordt sterker, apathie komt meer voor en de patiënt krijgt meer last van emotionele uitbarstingen. De vitale uitputting en de toenemende aboulie die Janet bij zijn hysterische patiënten waarnam, is ook door hedendaagse auteurs gesignaleerd, in het bijzonder bij patiënten met een chronische traumatische stress-stoornis (Titchener, 1986; Bleich, Siegel, Garb & Lehrer, 1986). Titchener spreekt van een posttraumatische aftakeling (post-traumatic decline), waarvan apathie, de neiging zich steeds meer uit het gewone leven terug te trekken, en een hypochondere preoccupatie met het eigen lichaam kenmerken zijn. Janet besloot Deel 1 met de bewering dat hysterie een defect is in de eenheid van de psyche (later zal hij spreken van persoonlijkheid). Dit defect manifesteert zich enerzijds in een afname van het gratieve vermogen en anderzijds in automatische verschijnselen die zich op een buitensporige manier voordoen. In Deel 2 trachtte Janet de zeer gevarieerde ’toevallige tekenen’ van de hysterie in kaart te brengen. Hij concentreerde zich op de psychische aspecten van deze toevallige tekenen: suggestie, bewuste handelingen en gefixeerde ideeën. Daarbij ging het hem om de volledige en automatische ontwikkeling van ideeën, buiten de wil en persoonlijke perceptie van het individu om. ‘Suggesties zijn de echte parasieten van de geest.’ De uitvoering van handelingen die het resultaat van suggesties zijn vindt als het ware los – dus zonder tegenwerking – van het persoonlijk bewustzijn plaats. Daarom nen zij als onderbewuste handelingen opgevat worden. Patiënten die aan hysterie in de zin van Janet lijden, zijn in de regel zeer suggestibel. Onderzoek bij patiënten met dissociatieve stoornissen heeft dat recent weer eens bevestigd (vgl. Bliss, 1986). Janet onderzocht ook de omstandigheden waaronder zij minder suggestibel zijn. Eén daarvan betreft de mate waarin de patiënt al met een gefixeerd idee gepreoccupeerd is en derhalve niet meer open staat voor nieuwe suggesties van buitenaf. Ook na genezing is de patiënt minder suggestibel: bij een sterk verminderde neiging tot dissociëren en een meer geïntegreerde persoonlijkheid zou het matig somnambulisme’, dat wil zeggen hypnose in engere zin, niet of nauwelijks meer opgewekt kunnen worden. Een hypnotische trance in ruimere zin, waarin de continuïteit van het ik-besef blijft haafd, behoort wel tot de mogelijkheden. Bij een geïntegreerde soonlijkheid komen per definitie geen gedissocieerde delen meer voor; zij kunnen dus ook niet worden opgeroepen. Suggesties worden gewoonlijk door derden gegeven. Gefixeerde ideeën ontwikkelen zich doorgaans spontaan, d.w.z. naar aanleiding
348 Dth 4 jaargang 8 december 1988 van onder meer traumatische gebeurtenissen. Gefixeerde ideeën zijn geen ideeën in de gebruikelijke zin van het woord, maar complexe gehelen van zintuigelijke voorstellingen met bijbehorende uitspraken, gevoelens, emoties en lichaamsbewegingen. Van het laatste noemde Janet elders het voorbeeld van een vrouw die tijdens dissociatievc episodes steeds een merkwaardige sprong maakte. Met behulp van hypnose kwam hij erachter dat zij hiermee haar suïcidepoging een sprong in de Seine – herbeleefde. Gefixeerde ideeën kunnen het bewustzijn volledig domineren in dromen, hysterische aanvallen en andere gedissocieerde episodes. Zij kunnen het gewone bewustzijn ook in de zg. waaktoestand op allerlei manieren storen. De patiënt kan zich bewust worden van een nare gedachte of van angstige of sombere gevoelens die hij niet kan plaatsen, hij kan vreemde chaamsbewegingen maken die nergens op lijken te slaan, of ling beelden zien van een vroegere traumatische gebeurtenis backs’). Meer algemeen laat Janet zien hoe uiteenlopende ’toevallige tekenen,’ zoals dysesthesieën, hyperesthesieën, tics en dansachtige bewegingen, verlammingen en contracturen deel uitmaken van meer omvattende gefixeerde ideeën. Als voorbeeld van een contractuur noemde hij de matroos die een balk tegen zijn borst had gekregen en sindsdien niet meer uit zijn voorovergebogen houding kon komen. Patiënten zijn zich als regel bewust van de symptomen die Janet onder de toevallige tekenen rangschikte, en ze worden erdoor kweld. Echter van de rest van het onderliggende idée fixe hebben ze in de regel geen weet. In tegenstelling tot diverse andere toevallige tekenen, zijn de rische aanvallen in de regel terugkerende heftige gebeurtenissen waarin het normale bewustzijn van de patiënt min of meer dwenen is. Janet onderscheidde emotionele aanvallen, aanvallen van tics en clownachtig gedrag, aanvallen van gefixeerde ideeën en ses, en volledige aanvallen. Gedurende dergelijke aanvallen worden de betreffende gefixeerde ideeën doorgaans getransformeerd tot levendige hallucinaties met bijbehorende lichamelijke bewegingen. Een voorbeeld van een aanval van een gefixeerd idee was volgens Janet: het innerlijke commando dat een anorectische patiënte hoort wanneer ze probeert te eten: ‘Eet niet, het is helemaal niet nodig om te eten.’ Vervolgens beschreef Janet de verschillende vormen van het nambulisme: de abnormale bewustzijnstoestanden, die vaak hun eigen herinneringen hebben waarvoor een mens in zijn normale doen amnestisch is. Hij heeft er geen weet van, omdat de gevoelens of ideeën waarop de somnambulistische toestand gebaseerd is van het persoonlijk bewustzijn is losgekoppeld (gedissocieerd).
Janet over hysterie en dissociatie 349 Janet onderscheidde de somnabulistische toestanden naar de aard van hun geheugen en de mate van hun intelligentie. De meest dige somnabulismen ontwikkelen zich tot meervoudige heden, die of in afwisseling of tegelijk met het normale bewustzijn optrede_n. Wanneer de patiënt genezen is, zijn deze toestanden dwenen. Ze zijn gefuseerd tot één geïntegreerde toestand, aldus Dcspine ( 1840 ), die door Janet met instemming werd geciteerd. Janet onderscheidde ten slotte de hysterische psychose, die hij toeschreef aan een extreem toegenomen aboulie en verwardheid (amentia). Patiënten met deze stoornis zijn ertoe geneigd hun de dromen te verwarren met gewone waarnemingen en gen. Hun hallucinaties zijn bijzonder levendig en hebben doorgaans op alle zintuigelijke dimensies betrekking. Janet beëindigde zijn psychologische analyse van de hysterie met een voorlopige omschrijving daarvan: het is een vorm van ·mentaal uiteenvallen’ of desintegratie (désagrégation). Dit uiteenvallen wordt gekenmerkt door de neiging tot het permanent en volledig splitsen (dédoublement) van de persoonlijkheid. Van beide delen was een Engelse vertaling verschenen in 1901, die recent herdrukt is. Hoewel het onderscheid tussen stigmata en lige tekenen in de praktijk niet altijd duidelijk is, kan ook de daagse lezer veel leren over de uiteenlopende manifestaties van de somatisatiestoornis, de conversiestoornis en verwante stoornissen. Janets eigen dissociatietheorie vormt daarbij, naar mijn idee, de meest reële verklaring voor dit soort verschijnselen en biedt rijke aangrijpingspunten voor de behandeling. Daar dit bock ook een groot aantal literatuurverwijzingen bevat, laat het ons zien hoeveel er een eeuw en nog langer geleden al in de psychiatrie bekend was over dissociatievc verschijnselen. Névroses et idées fixes Omstreeks de tijd dat Janet L ‘Et at mental des hystériques schreef, publiceerde hij ook een aantal artikelen met meer gedetailleerde beschrijvingen, geschiedenissen en analyses van één of enkele ten. Deze studies werden verzameld in het eerste deel van Névroses et idéesfixes, waarvan de subtitel luidde: Etudes expérimentales sur les trouhles de la volonté, de l’attention, de la mémoire; sur les émotions, les idées ohsédantes et leur traitement (Janet, 1898a). Uit de vele interessante gevalsbcschrijvingen heb ik eerder de voorbeelden noemd van Justine, met onder meer haar fobie van het woord ra’. en Achilles. die van de ‘duivel’ bezeten was (vgl. Van der Hart,
350 Dth 4 jaargang 8 december 1988 1986). Bij Justine toonde Janet aan hoe belangrijk het is te beseffen dat gefixeerde ideeën, zoals traumatische herinneringen, zich op een gelaagde manier kunnen aandienen. Als een therapeut meent zijn patiënt afdoende geholpen te hebben bij de verwerking van sche herinneringen, is de kans niet gering dat zich nog herinneringen aan andere traumata zullen aandienen. Hier wil ik in het kort de studies van Marcelle en Madame D. noemen. Janet (1891) wijdde een lange studie aan Marcelle, een jonge vrouw wier persoonlijkheid ‘in extreme mate was uiteengevallen. Elk gefixeerd idee vormde een soort persoon die buiten diens dominante gedachte geen andere gedachte, geen ander geheugen had. Wanneer één zo’n persoon zich manifesteert zijn alle andere personen bewust geworden.’ Deze omschrijving doet wellicht overdreven aan. Toch wordt recent in vergelijkbare termen gesproken over de zg. polygefragmenteerde multiple persoonlijkheid, een extreme vorm van multiple persoonlijkheidsstoornis (vgl. Braun, 1986). Marcelle bleek ook over een zg. Inner Self Helper – een begrip dat we frequent tegenkomen in de moderne literatuur over multiple stoornis (vgl. Kluft, 1987) – te beschikken, die Janet via automatisch schrijven adviseerde over de koers van de behandeling. Deze Inner Self Helper vertelde Janet ten slotte dat Marcelle volledig genezen was. Follow-up na dertien jaar leerde dat zij nog steeds een neel labiele vrouw was, maar dat zich geen ernstige terugval had voorgedaan. In zijn psychologische analyse van Marcelle’s toestand maakte Janet onderscheid tussen de diverse episodische len die hij gemakkelijk kon modificeren. en de dieperliggende schijnselen, zoals ernstige aboulie, voortdurende amnesie en diverse stoornissen in de waarneming, die veel moeilijker te veranderen waren. Het beroemde geval van Madame D. (Janet, 1893c) was een ander voorbeeld van voortdurende amnesie, die in haar geval na een matische gebeurtenis was begonnen. Op een dag kwam een deling haar huis binnen die meende een grap met haar te moeten uithalen. Hij zei haar: ‘Mevrouw, maak een bed klaar want men brengt uw man die dood is.’ Op het huilen van Mme D. kwamen de buurvrouwen aangesneld, die haar meenden te kunnen geruststellen toen zij haar man in levende lijve zagen naderen. Mme D. echter begreep dat het lijk van haar man werd gebracht. Zij viel achterover en geraakte in een langdurige en heftige convulsieve crisis, die werd afgewisseld door respectievelijk episodes van lethargie en gen van de zojuist beschreven scene. Janet analyseerde in dit geval onder meer de dissociatieve rol van heftige emoties. Zij verlagen het niveau van mentaal functioneren, waardoor het in haar geval on-
Janet over hysterie en dissociatie 351 mogelijk werd om nieuwe ervaringen in haar persoonlijkheid te integreren. De “constructie van haar persoonlijkheid’ – een activiteit waar mensen normaliter voortdurend mee bezig zijn – was gestopt. De emotionele toestand van Mme D. veroorzaakte zelfs een vallen van de reeds geconstrueerde persoonlijkheid. Janet beschreef in dit hoofdstuk ook zijn therapeutische technieken om de functie te herstellen, d.w.z. om de dissociatiebarrières tussen haar herinneringen en haar persoonlijkheid op te heffen. Een belangrijke bijdrage betreft het verschijnsel van de sterke betrokkenheid van patiënt op therapeut (Janet, 1897), dat onder de naam rapport magnétique reeds lang bekend was bij de oude tiseurs. Niet alleen in hypnose maar ook daarna hadden bepaalde patiënten hun aandacht exclusief op de hypnotiseur gericht. Janets sprak van een ‘somnambulistischc beïnvloeding,’ die zich in sommige gevallen tot een verslavende passie kon ontwikkelen (vgl. Haule, 1986). Freud, die sprak van “overdracht’, was de mening toegedaan dat deze overdracht sterk erotisch van aard was. Hoewel Janet in de overdracht het bestaan van erotische elementen herkende, dacht hij daarover toch meer in termen van een attachment-theorie avant la lettre. Hij zag het als een meer complex verschijnsel, waarin vooral de behoefte aan steun en leiding een centrale rol speelde. Janet achtte deze “somnambulistische beïnvloeding’ noodzakelijk voor genezing. Hij geloofde dat therapeuten in dit opzicht twee op het eerste gezicht tegenstrijdige doelen moeten nastreven. Enerzijds moeten zij de patiënt leren om hun leiding te aanvaarden. Anderzijds moeten zij deze invloed op de patiënt tot een minimum beperken en hem leren geleidelijk buiten deze leiding te kunnen. Als het eerste doel wordt verwaarloosd, wordt volgens Janet slechts een tijdelijke vooruitgang geboekt. Verwaarloost men het tweede doel, dan kan de listische passie’ tot gevaarlijke hoogte stijgen en een succesvolle behandeling in de weg staan. Haule (1986) laat zien dat Janet ook in dit opzicht – met betrekking tot zijn patiënte Marceline bijv. – uit eigen ervaring sprak. Dit boek bevat een schat aan waardevol en nog steeds actueel materiaal. Helaas bestaat er noch een recente herdruk noch een vertaling van. Het moet echter niet al te moeilijk zijn om aan pieën van de oorspronkelijke artikelen te komen. Het tweede deel van Névroses et idéesfixes, Fragments des leçons cliniques du mardi sur les névroses, les maladies produites par les émotions, les idées obsédantes et leur traitement, was geschreven in samenwerking met Raymond, Charcots opvolger aan de Salpêtrière (Raymond & Janet, r 898). Het bevat 152 beschrijvingen van ten die gedemonstreerd werden tijdens de beroemde klinische lessen
352 Dth 4 jaargang 8 december 1988 op de dinsdagen in de Salpêtrière. De eerste helft van dit deel gaat over psychische stoornissen, zoals de aboulieën. standen, opwindingstoestanden, aanvallen van slaap, men, fugues, obsessies en impulsdoorbraak. (Obsessies en verwante verschijnselen werden het onderwerp van Janets volgende studies, die resulteerden in de twee delen van Les obsessions et la psychasthénie (Janet, 1903).) De tweede helft gaat over psychosomatische sen, zoals stoornissen van de sensibiliteit, tics, verlammingen, stoornissen en darmkrampen. De auteurs laten zien hoe in vele gevallen de stoornis het gevolg is van traumatische ervaringen of ervaringen waarop de patiënt in kwestie erg emotioneel had gereageerd. Eén van de aardige aspecten van dit deel is voor mij dat het helder gepresenteerde beschrijvingen biedt van uiteenlopende psychiatrische stoornissen; het bevat ook primeurs, zoals bij mijn weten de eerste beschrijving van psychogene fugue. Bovendien werd ik verrast door de beschrijving van behandelingstechnieken waarvan ik dacht dat die eerst recent waren ontwikkeld (vgl. Van der Hart. 1984, p. 158). The major symptoms of hysteria Dit boek, dat direct in het Engels werd gepubliceerd, bevat de tien colleges die Janet in 1906 aan de Harvard Medica! School gaf. Het is nog steeds een uitstekende introductie tot de fenomenologie van de hysterie, en het biedt een overzichtelijke samenvatting van Janets uitgebreide studies op dit terrein. In het tweede college, over het somnambulisme, merkte Janet op dat ‘dingen gebeuren alsof een idee. een partieel systeem van gedachten, zich losmaakte, hankelijk werd en zich op eigen houtje verder ontwikkelde. Het gevolg is aan de ene kant dat het zich veel te sterk ontwikkelt en aan de andere kant dat het (persoonlijk) bewustzijn er geen controle meer op kan uitoefenen.’ Hij adviseerde zijn studenten er geen probleem van te maken wanneer ze deze uitspraak onduidelijk vonden: ‘Nadat u deze formulering op precies dezelfde manier herhaald hebt ten aanzien van een duizendtal verschillende verschijnselen, zal het niet lang meer duren voor u haar duidelijk begrijpt’ (p. 43). Het accent in dit boek ligt meer op de beschrijving van de lopende ’toevallige kenmerken’ van de hysterie dan op de stigmata. Janet vergeleek onder meer de verschillende vormen van het zg. somnambulisme, de toestand waarin een gedissocieerd bewustzijn gedomineerd wordt door een bepaalde voorstelling (hallucinatie) of gedachte. In z’n meest eenvoudige vorm, het somnambulisme mono-
Janet over hysterie en dissociatie 353 idéique, gaat het om één enkele voorstelling of gedachte. Irène, voorbeeld, die amnestisch was voor de tragische dood van haar moeder, beleefde dat overlijden in zo’n toestand steeds opnieuw. Wanneer de ene voorstelling of gedachte de andere opvolgt, is er sprake van een somnambulisme po(vidéique of van ecnfugue. De basis van deze opeenvolgende ervaringen is volgens Janet een bepaald gevoel dat in z’n geheel gedissocieerd is. Bij dubbele cq. meervoudige pesoonlijkheden betreft de dissociatie niet alleen een idée fixe of een gevoeL maar een complexer geheel van psychologische verschijnselen, waaronder een variëteit aan gedrag. In het somnambulisme per se gaat de persoon zo op in zijn ven dat het contact met de buitenwereld zo goed als verloren gaat. Reageert hij wel op mensen uit zijn huidige omgeving, dan krijgen zij een rol in de hallucinatie toebedeeld. Een eigen voorbeeld betreft de zitting met een patiënte die in diepe hypnose beelden ziet van een vroegere verkrachting waarin zij een mes weet te pakken en de krachter overhoop steekt. Plotseling ging de telefoon. Ik nam de hoorn op en beëindigde het gesprek zo snel mogelijk. Toen ik mij binnen een halve minuut weer tot haar wendde, kwam zij zeer gend op mij af: het zien van de beelden was overgegaan in een leving, in een somnambulisme monoidéique zou Janet zeggen, en daarin zag zij mij voor de verkrachter aan. Bij fugues en multiple persoonlijkheidsstoornis wordt de actuele werkelijkheid niet in die mate vertekend. De patiënt in een fugue beschikt als regel over heel wat herinneringen en adequaat gedrag om z’n reis te maken. Eigen observatie leert dat bepaalde persoonlijkheden van een patiënt met een multiple stoornis adequaat kunnen functioneren in de maatschappij, terwijl er bij hen tevens sprake is van een hallucinatie. Terwijl ik de patiënte een jurk zag dragen, beweerde één zo’n alter-persoonlijkheid dat zij een trui en een broek droeg. Zoals hij al eerder had gedaan (Janet, 1894a), onderscheidde Janet de multiple persoonlijkheden op grond van hun intellectuele en geheugen-capaciteiten. Het verschil in intellectuele capaciteit is aard opvallend tussen een volwassen alter-persoonlijkheid die een baan heeft en een getraumatiseerde kind-alter. De verschillen in geheugencapaciteit waar Janet op doelde hebben voornamelijk trekking op het feit dat bepaalde alter-persoonlijkheden in één soon alleen de herinneringen aan hun eigen optreden hebben, terwijl sommige alter-persoonlijkheden ook beschikken over de gen van andere persoonlijkheden. Allerlei combinaties daartussen zijn mogelijk, aldus Janet. Met betrekking tot de stigmata maakte Janet onderscheid tussen
354 Dth 4 jaargang 8 december 1988 de eigen stigmata, die exclusief bij de hysteria behoren, en de ten algemene (common) stigmata, die de hysterie gemeen heeft met andere psychiatrische stoornissen, m.n. de psychasthene neurosen. Van de eerste behandelde Janet de vernauwing van het veld van bewustzijn, onderbewuste (gedissocieerde) verschijnselen, tibiliteit, anesthesie en amnesie. Van de laatste komen aan bod: gevoelens van onvolledigheid, emotionele problemen, stoornissen van de wil, het onvermogen met iets te beginnen of iets te beëindigen, en verlaging van het mentale niveau. De notie van de verlaging van mentaal niveau is een kernbegrip in Janets werk geworden. Reeds in L’Automatisme psychologique (Janet 1889), waarin hij nog sprak van de ‘psychologische misère,’ liet Janet zien hoe belangrijk de rol is van de afname van hogere mentale functies bij het onstaan van psychische stoornissen. Bij hysterie uit deze verlaging van het mentale niveau zich in een vernauwing van het veld van bewustzijn en de neiging tot dissocieren van ideeën en functies die met elkaar de persoonlijkheid vormen. Janet besteedde ten slotte aandacht aan de factoren die deze verlaging van het taal niveau veroorzaken. Daartoe behoorden heftige emotionaliteit – zoals genoemd, vaak in reactie op een traumatische gebeurtenis – en ernstige lichamelijke ziekte. In zijn Woord vooraf tot de tweede druk (1920) plaatste Janet het ontstaan van de hysterie in het kader van zijn meer recente studies over onder meer de ‘schommelingen van het mentaal niveau’. Hij besteedde ook aandacht aan de rol van het ’terugdringen,’ d.w.z. het mechanisme van verdringing. Zoals bekend, wordt het begrip dringing’ door psychoanalytici onder meer gebruikt om len te verklaren waar het dissociatie-begrip beter op z’n plaats zou zijn. In Les médications psyclwlogiques (Janet, 1919/25), waarin hij meer in detail op dit onderwerp inging, merkte hij op dat met behulp van het begrip ‘verdringing’ geen volledige verklaring van de sche neurose kan worden geboden. Zo er zich al iets van verdringing voordoet, aldus Janet, is dat meer bij de psychasthenie dan bij de hysterie het geval. Het fenomeen moet z.i. beschouwd worden als een gevolg van uitputting en een sterke verlaging van het mentaal niveau. De 1920-editie van The major symptoms of hysteria werd in r965 herdrukt en is nog steeds verkrijgbaar. Er bestaat geen ander werk dat de uiteenlopende, m.n. dissociatieve, manifestaties van de rie zo overzichtelijk in kaart brengt en hun gemeenschappelijke kenmerken zo duidelijk beschrijft. Mede omdat dit Engelstalige werk gemakkelijker toegankelijk is dan Janets uitvoerige Franstalige dies, is het een uitstekend introductiewerk, dat een plaats in dingen tot arts en klinisch psycholoog zou moeten hebben. Artsen en
Janet over hysterie en dissociatie 355 klinisch psychologen komen immers vroeg of laat met de beschreven verschijnselen in aanraking, en ze weten daar als regel weinig raad mee. Les névroses Les névroses (Janet, 1909) wordt gezien als het werk waarin Janet zijn fundamentele psychopathologische studies tot dan toe het meest geconcentreerd heeft samengevat (Ey, 1968). Van dit boek bestaan geen recente herdrukken of vertalingen. Heel systematisch plaatste Janet de symptomen van hysterie over die van de psychasthenie. Hij vergeleek de hysterische gefixeerde ideeën (zoals die zich in het somnabulisme manifesteren) met de psychasthene obsessies, de amnesieën met de twijfels, de gen met de fobieën. Terwijl een gefixeerd idee van een hysterische patiënt zich volledig buiten diens persoonlijke perceptie en geheugen om ontwikkelt, is de gehele persoonlijkheid van de psychasthene mens bij diens obsessie betrokken. Janet definieerde de psychasthenie als een vorm van mentale depressie die gekenmerkt wordt door de afname van psychologische spankracht (tension psyehologique), door de vermindering van de functies die het mogelijk maken de lijkheid te beïnvloeden en het werkelijke te beseffen. Dit vermogen wordt vervangen door inferieure en overdreven handelingen in de vorm van twijfels, geagiteerd gedrag, angsten, en obsessies. Een jaar na de publikatie van dit boek merkte Janet op dat mige patiënten stoornissen hebben die ergens in het grensgebied tussen hysterie en psychasthenie geplaatst kunnen worden (Janet. 19roa). Hij liet ook zien hoe een bepaalde stoornis zich van de ene vorm in de andere kan ontwikkelen en omgekeerd. De vaak verkeerd begrepen begrippen psyclwlogische spankracht en psychologische kracht hebben een sleutelrol gespeeld in tal van Janets psychopathologische studies (cf. Janet, 1919/25. 1920/1, 1932a). Psychologische spankracht verwijst naar de mate waarin een mens op een gegeven moment in staat is om hoogwaardig gedrag adequaat uit te voeren. Psychologische kracht heeft betrekking op een louter kwantitatieve, quasi-stoffelijke kracht, die of latent wezig is of zich manifest uit in het aantal, de snelheid en de duur van handelingen. In normaal gedrag bestaat volgens Janet een bepaalde verhouding tussen beide. Als een mens over veel energie sche kracht) beschikt maar een geringe spankracht heeft, zal hij zich waarschijnlijk geagiteerd en chaotisch gedragen. Het lijkt beter te zijn om bij een geringe spankracht over slechts weinig energie te
356 Dth 4 jaargang 8 december I 988 beschikken. Wie een hoge spankracht heeft en over veel energie beschikt, kan topprestaties verrichten. Wie een een hoge spankracht kan bereiken maar doorgaans over weinig energie beschikt, is toe slechts af en toe in staat. De beroemde Franse schrijver seau zou hiervan een schoolvoorbeeld zijn geweest. Hoe het er in deze opzichten bij een patiënt voorstaat, is mede bepalend voor de te volgen behandelingsstrategie. Ik geloof dat iedere therapeut bij de keuze van zijn of haar strategie wel impliciet rekening houdt met de mate van psychologische kracht en spankracht van de patiënt. Het is de verdienste van Janet dat hiJ beide geëxpliciteerd heeft en tot de basis heeft gemaakt van een eclectische psychotherapie (die in Les médications psychologiques uitvoerig beschreven wordt). In het laatste hoofdstuk trachtte Janet een algemene definitie van de neurosen te geven. Hij zag ze als ziekten die de verschillende functies van het organisme zodanig aantasten dat de superieure delen van deze functies verslechteren. De functies worden gestopt in hun evolutie, in hun aanpassing aan het heden, aan de huidige toestand van de buitenwereld en van het individu zelf. Tegelijkertijd slechteren de inferieure delen van deze functies niet. Kort vat, de neurosen zijn volgens Janet stoornissen van de verschillende functies van het organisme die gekenmerkt worden door het stoppen van hun ontwikkeling zonder teruggang van de functie zelf (p. 392). L’Etat mental des hystériques, 2de uitgebreide druk In 1911 verscheen een uitgebreide editie van L’Ewt mental des riques. De secties over de stigmata en de toevallige kenmerken van hysterie vormen het eerste deel: het tweede deel bestaat uit tussen 1898 en 1909 gepubliceerde artikelen. Een interessant artikel betreft de psychologische analyse en behandeling van Marceline, die door Janet als het prototype van de dubbele persoonlijkheid werd gezien (Janet, 191ob). Belangrijker vind ik het artikel L’Amnésie et la sociation des souvenirs par l’émotion over Irène (Janet, 1904), naar wie Janet ook in zijn latere werk herhaaldelijk verwees (cf. Janet, 1919/25, r928a&b. 1935b). Irène was een afhankelijke twintigjarige jonge vrouw, die de zorg op zich had moeten nemen voor haar ernstig zieke moeder. De dood van deze moeder had zij als een traumatische gebeurtenis ondergaan. Spoedig na moeders overlijden werd ze amnestiseh voor deze gebeurteni;;. Ook raakte ze de inneringen aan de voorafgaande drie maanden kwijt. Ze was niet meer in staat om te werken. ze ontwikkelde een forse aboulie en ze verloor haar belangstelling voor haar omgeving. Ze werd herhaalde-
Janet over hysterie en dissociatie 357 lijk gekweld door hysterische aanvallen, tijdens welke ze op sche wijze de belangrijkste scenes uit moeders laatste uren en haar overlijden herbeleefde. Irène ‘zat vast’ aan deze traumatische tenis. Ze kon niet verder omdat ze niet in staat was zich aan te sen aan een leven zonder haar moeder; ze kon zich niet gedragen als een jonge vrouw die haar moeder had verloren. Janets succesvolle maar moeilijke behandeling bestond er in essentie uit Irène te helpen haar herinneringen terug te krijgen. Dat gebeurde eerst in hypnose en vervolgens in de zg. waaktoestand. Irène moest de gehallucineerde reprodukties van traumatische gebeurtenissen, oftewel haar sche herinneringen, vertalen in een verhaal, een persoonlijk verslag van die gebeurtenissen en de gevolgen die zij voor haar hadden. Dit streven Irène haar verhaal te laten vertellen werd herhaaldelijk derd door emotionele uitbarstingen en toevallen. Janet beschouwde dit als een vervanging van kennelijk nog te moeilijk adequaat gedrag door inferieure activiteiten. Toen Irène er uiteindelijk in slaagde het hele verhaal van haar moeders ziekte en overlijden te vertellen en zich daarmee de dood van haar IT)Oedcr te realiseren -, kon Janet vaststellen dat al haar andere symptomen eveneens verdwenen. Haar mentaal niveau steeg en ze was weer in staat om aangepast te len. Het derde deel van dit bock beval ‘de mooiste en meest kelijke studie over de behandeling van de hysterie die aan het einde van de vorige eeuw geschreven is’ (Faurc, 1983). In deze bijdrage, Traitement psychologique de l’hystérie (Janet, 1898b), beschreef Janet het gebruik van de volgende hypnotische technieken: (1) langdurige hypnose; (2) het gebruik maken van de tijdelijke afwezigheid van symptomen (anorectische patiënten tijdens hypnose laten eten en drinken bijv.); (3) het geven van symptoomgerichte suggesties; (4) het opsporen van gefixeerde ideeën; en (5) het behandelen van gefixeerde ideeën. De laatste twee waren Janets belangrijkste en meest spronkelijke technieken. Hij ontdekte dat voor sommige patiënten het vertellen van hun gefixeerde ideeën, zowel in als buiten hypnose, als .een biecht fungeerde. Voor menigeen was dit al voldoende, maar voor ernstig gestoorde patiënten niet. Bij hen trachtte hij het gehele systeem van het gefixeerde idee — beelden, gedachten, gevoelens. sensaties en acties – met stukjes en beetjes af te breken, bijvoorbeeld door geleidelijk aan een emotioneel meer neutrale of positieve houd te suggereren. Voor een uitvoeriger bespreking van al deze technieken verwijs ik naar Van der Hart (1986a). Janet beschouwde het oplossen van gefixeerde ideeën als een zakelijke doch onvoldoende voorwaarde voor genezing. Reeds in zijn vroegste geschriften beklemtoonde hij dat therapeuten hun patiënten
358 Dth 4 jaargang 8 december 1988 moeten leren een hoger niveau in de organisatie van hun heid te bereiken. Als zij op inferieur niveau zouden blijven steken. zouden nieuwe emoties gemakkelijk aanleiding geven tot het staan van nieuwe gefixeerde ideeën en dissociaties. Janet beschreef diverse hypnotische en niet-hypnotische technieken om het mentaal niveau te verhogen. Eén daarvan bestond eruit de patiënt te trainen in het steeds beter leren verrichten van veeleisende activiteiten. Stap voor stap liet hij zijn patiënten steeds moeilijker opgaven maken met betrekking tot vertalen. schilderen. muziek maken. enz. Omdat de hysterische aanvallen. nachtmerries en vergelijkbare ervaringen veel energie kosten. besteedde Janet ook aandacht aan energiebesparing door middel van het vereenvoudigen van het leven van de patiënt. Zo kon de partner geïnstrueerd worden bepaalde taken over te men of de patiënt op andere manieren bij te staan: maatregelen die hedendaagse therapeuten in hun behandeling van patiënten met rouwproblcmatiek of een posttraumatische stress-stoornis niet bekend zullen voorkomen. Janets conclusie was dat patiënten die aan hysterie lijden, doorgaans een langdurige behandeling nodig hebben. Les médications psychologiq ues Het laatste werk dat in dit overzicht aan bod komt, Les médications psychologiques (Janet. 1919/25), neemt een speciale plaats in Janets oeuvre in. De drie delen, tezamen I 148 bladzijden. bieden een zeer interessante geschiedenis van de psychotherapie (in het bijzonder van de hypnotherapie) en een prachtig overzicht van Janets de therapeutische benaderingen. In dit boek zien we onder meer op welke manieren Janet zijn begrippen psychologische spankracht en psychologische kracht toepaste in het creëren van op maat gesneden behandelingsstrategieën. (Aan deze materie zou een apart artikel gewijd moeten worden.) Janet schreef een waardevol hoofdstuk over de studie en ling van traumatische herinneringen. waarin hij zich nogal kritisch uitliet over de Freudiaanse opvattingen. Het volgende citaat geeft een indruk van de manier waarop hij dit onderwerp zelf benaderde: ‘Strikt genomen kan men niet zeggen dat iemand die een gefixeerd idee van een gebeurtenis bewaart er een herinnering aan heeft. Het is alleen maar voor ’t gemak dat we van een ’traumatische herinnering’ spreken. Het subject is gewoonlijk niet in staat om over de nis het relaas te doen dat we een herinnering noemen; en toch blijft hij geconfronteerd met een moeilijke situatie waarin hij niet in staat is geweest een bevredigende rol te spelen, een situatie waaraan zijn
Janet over hysterie en dissociatie 359 aanpassing gebrekkig was zodat hij pogingen tot adaptatie blijft doen. De herhaling van deze situatie, deze voortdurende gen, leiden tot vermoeidheid en uitputting, waardoor zijn toestand alleen maar verslechtert.’ Van Les médications psychologiques is in 1925 een Engelse uitgave verschenen, die recent is herdrukt. Het werk is nog steeds een rijke inspiratiebron voor de studie en behandeling van een grote verscheidenheid aan psychische stoornissen – waaronder niet in de laatste plaats de dissociatieve en de posttraumatische sen. Voor directieve therapeuten die aan een eclectische aanpak hechten, is het interessant te zien hoe een oude meester zijn sche benaderingen in kaart heeft gebracht. Van dit uitgebreide werk heeft Janet zelf in een beknopter boek, La médicine psychologique (Janet, 1923/25), een synopsis gegeven. Persoonlijk houd ik het overigens liever bij het origineel. Besluit In dit artikel werd een overzicht geboden van Janets werken over dissociatie, hysterie, en hypnose. Het meest toegankelijke werk blijft The major symptoms of hysteria, waarvan zoals vermeld een recente herdruk bestaat. In de tweede plaats raad ik aan The mental state of hystericals, de recente herdruk van de Engelse vertaling van L’Etat mental des hystériques (eerste druk). Wat dit laatste werk betreft, raad ik degenen die niet opzien tegen het lezen van een Franse tekst aan zich de recente heruitgave van de tweede druk hiervan aan te schaffen. L ‘Automatisme psydwlogique, waaraan geen vertaling is verschenen, blijft een moeilijk boek. Wie er echter de moeite voor over heeft, zal er zeker voor beloond worden. Degenen die niet zozeer in dissociatie, hysterie, of hypnose alleen zijn geïnteresseerd maar veeleer in de directieve therapie, zouden eens moeten lezen in Les médications psychologiques of Psychological healing hoc een pionier hieraan inhoud heeft gegeven. Laat ik tot slot puntsgewijs aangeven waarom ik meen dat Janets werk over hysterie, dissociatie en hypnose nog steeds actueel is: – Er bestaat een verscheidenheid aan psychiatrische stoornissen waar hedendaagse hulpverleners over het algemeen weinig raad mee weten, die een eeuw geleden onder de noemer ‘hysterie’ bekendheid genoten (vgl. Nemiah, 1985). Janet heeft de uiteenlopende ties van deze stoornissen in kaart gebracht èn hun pelijke kenmerken beschreven. Het basiskenmerk is een afname van het integrerend vermogen
360 Dth 4 jaargang 8 december 1988 van de persoonlijkheid, dat zich bij deze stoornissen uit in een nauwing van het veld van bewustzijn en een neiging tot dissociëren. Dit dissociëren kan aanleiding geven tot het ontstaan van klachten die variëren van verlammingen, contracturen en vergelijkbare tomen die onder de onjuiste na;im ‘conversie’ te boek staan, de zich op diverse manieren manifesterende traumatische herinneringen, tot de alter-persoonlijkheden die zich bij de multiple stoornis voordaen. – Herkenning van het dissociatieve karakter van deze klachten helpt de therapeut niet in een symptoomgerichte aanpak te blijven steken indien méér – bijv. de oplossing van het onderliggende idée fixe – nodig is, en evenmin om in een psychodynamische aanpak verstrikt te raken die de gedissocicerde bewustzijnseenheid moeid laat. Vooral in hypnose kunnen deze dissociaties nader ploreerd en eventueel opgelost worden. Janet heeft een eerste en belangrijke aanzet gedaan tot de ontwikkeling van therapeutische technieken die daartoe in staat zijn. Janet heeft ook het ontstaan van deze uiteenlopende stoornissen onderzocht. In vele – niet alle – gevallen is er sprake van sche gebeurtenissen, die hevige emotionele en dissociatieve reacties hebben opgeroepen. Zoals de naam al aangeeft, wordt de sche oorsprong van een posttraumatische stress-stoornis dig wel onderkend. Aan het feit dat dit bijv. bij de borderline soonlijkheidsstoornis en voor een deel bij de somatisatiestoornis ook het geval is, wordt voorbij gegaan. – Bij tal van directieve therapeuten bestaat een zekere weerstand om de ·oorzaken’ van de klachten in het verleden te zoeken en naar dit verleden terug te keren. Janets taalgebruik zou hen in mende gevallen kunnen inspireren zulks, in andere termen, wel te doen. Janet beschouwt nl. ‘het verleden’ niet als probleem, maar het feit dat àe herinneringen aan traumatische gebeurtenissen in de vorm van min of meer gedissocieerdc herbelevingen zijn blijven bestaan. Zij zijn nog niet als persoonlijk verhaal geïntegreerd in de lijkheid. Janet geeft aan hoe daar iets aan gedaan kan worden: hoc de patiënt te helpen zijn verhaal alsnog te vertellen, hoe de inhoud van die traumatische herinneringen te wijzingen, of hoe een tie van beide toe te passen. Janet laat zien dat traumatische herinneringen die niet volledig gedissocieerd zijn en het persoonlijk bewustzijn binnendringen, tionele reacties en hyperarousal blijven oproepen. Zo leiden zij op de lange duur tot vitale uitputting en bijbehorende symptomen als aboulie en apathie. Hij maakt duidelijk dat (en hoe) de patiënt eerst geholpen moet worden weer op krachten te komen, alvorens van ‘verwerking’ maar enigszins sprake zou kunnen zijn.
Janet over hysterie en dissociatie 361 ABSTRACT An overview of Janct”s work on hysteria and dissociation A century ago in French psychiatry much attention was given to hystcria. This “illness of the personality’ comprised the dissociative disorders, the tion disorder and the conversion disorder, among other things. Modern clinicians are often unaware of the common features of these disorders, which should be identified and dealt with in treatment. Therefore, an overvicw is presented in this article of the work of Pierre Janet (1859-1947) on hysteria and rclated subjects. He dcscribcd dissociation as one of these common features, classified the various ways in which dissociation is manifested in these disorders, and presented important treatment approaches to dissociative phenomena. After a bnef history of Janets career. this oven1cw begins with his L ‘Automatisme psychologique, which was published almost lOO years ago. Referenties American Psychiatrie Association (1987). DSM-III-R. Washington, DC Author. Babinski, J. (1901). Définition de l’hystérie. Revue Neurologique, 9, 11074- 1080. Babinski. J. (1909). Démembrement de l’hystérie tradionnellc. Pithiathismc. La Semaine Médicale, 59 (1). 3-8. Bailey. P. ( l 928). The psychology of human conduct. American Journal ol Psychiatry, 8, 209-234. Barbcr. J. (1986). The irony o(the Ericksonian legend: The power o(hypnosis. lnvited Address to the Third International Congress on Ericksonian nosis and Psychotherapy. Phoenix, Arizona, 1986. Binet, A. (1890). Book review of P. Janet, L’Automatisme p.1ycho!ogique. Revue Phi/osophique, 29, 1, 186-200. Bleich. A .. Siegel. B., Garb, R. & Lehrer. B. (1986). Posttraumalic stress disorder following combat exposure: clincial features and logical treatment. Brilish Journal o( Psychiatry, 149. 365-369. Bliss, E. L. (1986). Muiliple personality, allied disorders and hypnosis. bridge: Cambridge University Press. Braun, B. G. (Ed.) (1986). Treatment lfmultiple personality disorder. hington, DC: American Psychiatrie Press. Crocq, L. & J. de Verbizier (1988). Le traumatisme psychologiquc dans !’oeuvre de Pierre Janet. Bulletin de Psychologie, Tome XLI, No. 385, 48)-485. Delay. J. (1960). Pierre Janet et la tension psychologique. Psychologie çaise, 5. 93-100. Despine, A. (1840). De /’emp/oi du maKnétisme anima/ et des eaux minéra/es, dans Ie traitement des maladies nerveuses, suivi d’une obserration très se de guérison de névropathie. Paris: Germer Baillière. Despine, P. (1880). Le somnambulisme. Paris: F. Savy.
362 Dth 4 jaargang 8 december 1988 Ellen berger, H. F. (!970). The discovery of the unconscious: The history and evolution of dynamic psychiatry. New York: Basic Books. Ey, H. (1968). Pierre Janet: The man and his work. In: B.B. Wolman (Ed.), Historica/ roots of contemporary psychology. New York: Harper & Row. Faure, H. (1983). Préface á la réédition de 1983. In: P. Janet, L’Etat mental des hystériques, 2nd ed. Marseille: Lafitte Reprints. Fine, C. G. (1988). The work of Antoine Despine: The first scientific report on the diagnosis of a child with multiple personality disorder. American Journal of Clinical Hypnosis, 31, 33-39. Hart, 0. van der (1983). De gouden eeuw van de hypnose (1880-1900). MGv, 38, 803-319. Hart, 0. van der (1984). Rituelen in psychotherapie. Deventer: Van Loghum Slaterus. Hart, 0. van der (1985). De hypnotherapie van Rika van B.: ontdekkende therapie voor de tijd van Janet, Breucr en Freud. Dth, 3, 243-264. Hart, 0. van der (1986). Pierre Janet over hysterie en hypnose. Dth, 6, 223- 246. Ook in: 0. van der Hart & G. Schmink, Strategieën in hypnotherapie. Deventer: Van Loghum Slaterus. Hart, 0. van der & Boon, S. (1988). Schrijfopdrachten en hypnose voor de verwerking van traumatische herinneringen. Dth, 8, 4-44. Hart, 0. van der & Horst, R. (1988). De dissociatietheorie van Pierre Janet. MGv, 43, 796-816. Haule, J. R. (1986). Pierre Janet and dissociation: The first transference theory and its origins in hypnosis. American Journal of Clinical Hypnosis, 29, 86-94. Hilgard, E. R. (1977). Divided consciousness: Multiple controls in human thought and action. New York: Wiley. Hoek, A. ( 1868). Eenvoudige mededelingen aangaande de genezing van eene krankzinnige door het levens-magnetismus. ‘s-Gravenhage: De Gebroeders van Cleef. Horst, R. (1983). Pierre Janet, een overzicht van zijn werk. Tijdschrift voor Psychiatrie, 25, 469-487. Horton, W. M. ( 1924). The origin and psychological function of religion according to Janet. American Journal of Psvchology, 35, 16-52. Janet, P. (1885). Note sur quelques phénomènes de somnambulisme. Bulletin de la Société de Psychologie Physiologique, 1, 24-32. Ook in: Revue sophique, 1886, 21, I, 190-198. Janet, P. (1886). Deuxième note sur Ie sommeil provoqué à distance et la suggestion mental pendant l’état somnambulique. Bulletin de la Société Psychologie Physiologique, 2, 70-80. Ook in: Revue Phi/osophique, 1886, 22, Il, 212-223. (a). Janet, P. (1886). Les actes inconscients et Ie dédoublement de la personnalité pendant Ie somnambulisme provoqué. Revue Philosophique, 22, II, 577-592. (b). Janet, P. (1887). L’Anesthésie systématisée et la dissociation des phénomènes psychologiques. Revue Philosophique, 23, I, 449-472. Janet, P. (1888). Les actes inconscients et la mémoire pendant Ie lisme, Revue Philosophique, 25, 1, 238-279.
Janet over hysterie en dissociatie 363 Janet, P. (1889). L’Automatisme psychologique: Essay de psychologie mentale sur les formes inférieures de /’activité humaine. Paris: Félix Alcan. Herdruk: Société Pierre Janet, Paris, 1973.* Janet, P. (1891). Etude sur un cas d’aboulie et d’idées fixes. Revue phique, 31, 1, 258-287, 382-407. Janet, P. (1893). L’Etat mental des hystériques: Les stigma/es mentaux. Paris: Rueff & Cie. (a). Janet, P. (1893). Contribution à /’étude des accidents mentaux chez les ques. Paris: Rueff & Cie. (b). Janet, P. (1893). L’Amnésie continue. Revue Générale des Sciences, 4, 167- 179. (c). Janet, P. (1894). L’Etat mental des hystériques: Les accidents mentaux. Paris: Rueff & Cie. (a) Janet, P. (1894). Histoire d’une idéc fixe. Revue Phi/osophique, 37, 1, 121-163. (b) Janet, P. (1894). Manuel du baccalauréat de /’enseignement secondaire que, moderne, Philosophie. Paris: Nony. (c) Janet, P. (1894/5), Un cas de possession et !’exorcisme moderne. Bulletin de Travaux de /’Université de Lyon, 8, 41-57. Janet, P. (1897). L’Influence somnambulique et Ie besoin de direction. Revue Philosophique, 43, 1, l 13-143. Janet, P. (1898). Névroses et idéesfixes, Vol. 1. Paris: Félix Alcan. (a) Janet, P. (1898). Traitement psychologique de l’hystérie. In: A. Robin (ed.), Traité de thérapeutique appliquée. Paris: Rueff. (b) Janet, P. (1901). The mental state of’hystericals. New York: Putnam & Sons. Herdruk: University Publications of America, Washington, DC, 1977. Janet, P. (1903). Les obsessions et la psychasthénie (2 volumes). Paris: Félix Alcan. Herdruk: Arno Press, New York, 1976. Janet, P. (1904). L’Amnésie et la dissociation des souvenirs par l’émotion. Journa/ de Psychologie, l, 417-453. Janet, P. (1905). Les oscillations du niveau mental. Revue des ldées, 2, 729- 755 Janet, P. (1907). The major symptoms of’ hysteria. London & New York: Macmillan. Second edition with new matter: 1920. Facsimile of 1920 edition: Hafner, New York, 1965. Janet, P. (1909). Les névroses. Paris: Flammarion. Janet, P. (1910). Le subconscient. Scientia, 7 (13), 64-79. (a) Janet, P. (1910). Une Félida articielle. Revue Philosophique, 69, 1, 329-357, 483-529. (b) Janet, P. (191 l). L’Etat mental des hystériques, 2nd enlarged edition. Paris: Félix Alcan. Herdruk: Lafitte Reprints, Marseille, 1983. Janet, P. (1919). Les médications psvchologiques (3 volumes). Paris: Félix Alcan. Herdruk: Société Pierre Janet, Paris, 1984.* * De door de Société Pierre Janet heruitgegeven werken zijn bij deze Société te bestellen. Adres: 60, boulevard St-Marcel, 75005 Parijs.
364 Dth 4 jaargang 8 december 1988 Janet, P. ( 1920/1 ). La tension psychologique, ses degrés, ses oscillations. British Journal of Psychology !Medica! Section), 1, 1-15, 144-164, 209-224. Janet, P. (1923). La médecine psychologique. Parijs: Flammarion. Herdruk: Société Pierre Janet, Parijs, 1980*. Engelse uitgave: Principles therapy. London: George Allen & Unwin. Janet, P. ( 1
Janet over hysterie en dissociatie 365 Kluft, R. P. (1987). An update on multiple personality disorder. Hospita/ and Community Psychiarn·, 38, 368-373. Meares, J., Hampshire, R., Gordon E. & Kraiuhin, C. (1985). Whose ria: Briquet’s, Janet\ or Freud’s’ Austra/ian and New Zea/and Journal of Psychiatry, 19, 256-263. Myers, F. W. H. (1887). Multiplex personality. Proceedings Society of chica/ Research, 496-514. Moreau de Tours, J. J. (1845). Du hachisch et de l’aliénation mentale: Etudes psyehologiques. Paris: Fortin. Masson & Cie. English edition: Hashish and mental illness. New York: Raven Press, 1973. Nemiah, J. C. (1985). Boekbespreking van Hysteria, edited by A. Roy. Psyehosomatie Medicine, 47, 303-304. Pitman, R. K. (1984). Janet’s Ohsessions and psychasthenia: A synopsis. Psychiatrie Quarterly, 56. 291-314. Pitman, R. K. (1987). Pierre Janet on obsessive-eompulsive disorder (1903): Review and commentary. Archives of Genera/ Psychiatry, 44, 226-232. Pope, H. G., Hudson J. 1. & Mailet, J.-P. (1985). Bulimia in the late teenth century: The observations of Pierre Janet. Psrchologica/ Medicine, 15, 739-743. Prévost, C. M. (1973). La psycho-phi/osophy de Pierre Janet. Paris: Payot. Raymond, F. & Janet, P. (1898). Névroses et idéesfixes, Vol. 2. Paris: Félix Alcan. Richel. Ch. (1884). L’Homme et l’intelligence. Paris: Félix Alcan. Rümke, H.C. (1967). Psychiatrie, lil. Tussen p.1ychose en normaliteit. sterdam: Scheltema & Holkema. Titchener, J. L. ( 1986). Post-traumatic decline: a consequence of unresolved destructive drives. In: C. Figley (Ed.), Trauma and its wake, Jl. New York: Brunner /Mazel. Vanderlinden, J. & Vandereycken, W. (1987). Hypnotherapie bij anorexia nervosa en boulimie: een literatuuroverzicht. Dth, 7, 332-343. Weitzenhoffer, A.M. (1985) In search of hypnosis. In: D. Waxman, P.C. Misra, M. Gibson & M. A. Basker (Eds.), Modern trends in hypnosis. New York en Londen: Plenum Press.