discussie 173 Hypnotherapie bij hoofdpijnklachten Naar aanleiding van het artikel van Spinhoven et al. (1985) zou ik het volgende willen opmerken: Voor de beoordeling van de teit van een behandelingsmethode moet, zoals de auteurs terecht melden, worden voorbijgegaan aan casuïstiek en ongecontroleerde studies. Echter ook aan vergelijkende onderzoekingen dient dan te worden voorbijgegaan en gekeken moet worden uitsluitend naar controleerde studies. In het betreffende artikel wordt door de auteurs helaas geen onderscheid gemaakt tusen gecontroleerde en de onderzoekingen, zoals onder andere blijkt uit tabel 1, waarin dies van beider aard worden gepresenteerd als ‘gecontroleerd zoek’. Van de vier in deze tabel geciteerde studies is echter slechts één onderzoek gecontroleerd, namelijk dat van Friedman & Taub (1984), terwijl de andere drie vergelijkend zijn. In de studie van Friedman en Taub wordt gecontroleerd voor het zogenaamde tijdseffect, hetgeen de spontane verbetering van klachten is die kan optreden met de passage van tijd. Naast controle voor dit effect kent gecontroleerd onderzoek controle voor het niet-specifieke of placebo-effect van een behandeling. Controle hiervoor is bij psychotherapie aanzienlijk moeilijker dan bij farmacotherapie daar bij psychotherapie zowel het specifieke als het placebo-effect van psychologische aard zijn, waarbij verder als complicerende factor komt het feit dat het onderzoek bel-blind moet worden uitgevoerd (Wojciechowski, 1984). In het onderzoek van Friedman & Taub ( 1984) wordt, volgens de auteurs, in alle behandelingscondities, zes in totaal (sic), een cante daling in de frequentie en intensiteit van het hoofdpijnlijden alsook in het medicijngebruik waargenomen, zowel ten opzichte van de vóórmeting als de wachtlijstgroep. Het aantal patiënten in iedere behandelingsconditie is echter slechts 10 tot 12, hetgeen voor een nisch onderzoek dusdanig laag is dat door gebrek aan ‘power’ of derscheidingsvermogen van de betreffende studie, aan de betekenis van de significante bevindingen sterk mag worden getwijfeld. tengevolge komt mij de conclusie van het artikel, ‘hypnose lijkt één van de meerdere werkzame procedures bij de behandeling van pijnklachten’, nogal voorbarig over en zou ik eerder willen stellen dat, afgaande op de hedendaagse normen met betrekking tot de beoordeling van de effectiviteit van een behandelingsmethode, de
174 Dth 2 jaargang 6 mei 1986 werkzaamheid van hypnotherapie bij hoofdpijnklachten nog als niet bewezen moet worden beschouwd. DR. E. L. H. SPIERINGS arts Afdeling Psychiatrie Reinier de Graaf Gasthuis Gebouw Hippolytus 2625 AD Delft Referenties Friedman, H. & H. A. Taub (1984), Brief psychological training procedures in migraine treatment. Am. J. Clin. Hypnosis 26: 187-200. Spinhoven, P., T., Kleijn, R. Van Dyck (1985), Hypnotherapie bij klachten. Dth 3: 196-215. Wojciechowski, F. L. Double blind research in psychotherapy. Lisse, Swets & Zeitlinger. 1984. Antwoord aan dr. E. L. H. Spierings Reagerend op bovenstaande kritiek van Spierings zou ik de volgende vier opmerkingen willen maken. (1) Allereerst is het nodig enige terminologische verheldering over het begrip gecontroleerd onderzoek te verschaffen. Spierings verstaat onder gecontroleerd onderzoek slechts die onderzoekingen, waarin wordt gecontroleerd voor het tijdseffect of voor het placebo-effect. In zijn opvatting is vergelijkend onderzoek geen gecontroleerd zoek. Het is binnen het onderzoek naar psychotherapie echter vrij bruikelijk om te spreken van gecontroleerd vergelijkend onderzoek (vgl. bijv. Luborsky, Singer & Luborsky, 1975). (2) Afhankelijk van een bepaalde vraagstelling zal een onderzoeker een bepaalde onderzoeksstrategie kiezen om het effect van rapie te evalueren (vgl. Kazdin & Wilson, 1978). Vergelijking met een alternatieve behandeling (bij voorkeur met een empirisch de absolute effectiviteit) is zinvol wanneer men wil nagaan of een paalde therapieprocedure een meerwaarde heeft ten opzichte van dere procedures. Aangezien in ons artikel de meerwaarde van nose ten opzichte van andere empirisch onderzochte psychologische behandelmethoden voor hoofdpijn centraal stond, dient juist niet voorbijgegaan te worden aan gecontroleerd vergelijkend onderzoek, zoals door Spierings wordt geadviseerd.
discussie 17 5 (3) Spierings beweert ten onrechte, dat aan de betekenis van tisch significante bevindingen bij groepen van 10 tot 12 patiënten twijfeld mag worden door een gebrek aan ‘power’ van de fende studie. Het is inderdaad juist dat bij een klein aantal sonen kleine tot middelmatige effecten nauwelijks aangetoond zullen worden. In het onderzoek van Friedman & Taub (1984) werd echter in 6 relatief kleine behandelcondities wel een significante daling in frequentie en intensiteit van hoofdpijn alsmede in medicijngebruik waargenomen, zowel t.o.v. van de voormeting als t.o.v. de groep. De kans, dat de hypothese van géén verschil met voormeting of wachtlijstgroep in deze studie ten onrechte werd verworpen is bij volgens algemeen geldende normen slechts 5°/o (vgl. Mellenbergh, 1976). (4) In navolging van Wojciechowski (1984) adviseert Spierings dat onderzoek naar het specifieke effect van psychotherapie (bij pijnklachten) ‘dubbel-blind’ moet worden uitgevoerd. Ik kan me nauwelijks voorstellen hoe ervaren therapeuten die nodig zijn voor het adequaat kunnen toepassen van complexe therapieprocedures eveneens getraind kunnen worden in het geven van een rapie, terwijl ze er zelf van overtuigd zijn geen placebo toe te dienen. Het is binnen een ‘enkel-blind’-onderzoek op het gebied van de chotherapie (i.t.t. de pharmacotherapie) wellicht praktisch baarder om de storende variabele therapeuten-‘bias’ onder controle te houden dan in een ‘dubbel-blind’ onderzoek (bijv. door ken van therapeuten systematisch te variëren; vgl. Kazdin & Wilson, 1978). Uitgaande van het onderzoekscriterium van zoek moet zelfs de interne validiteit van alle dies tot nu toe worden betwijfeld en mag de effectiviteit van geen kele psychologische behandelmethode voor willekeurig welke klacht als bewezen worden beschouwd. PHILIP SPINHOVEN psycholoog Jelgersmapolikliniek Rhijngeesterstraatweg I 3 2342 AN Oegstgeest
l 76 Dth 2 jaargang 6 mei l 986 Referenties Luborsky, L., B. Singer & L. Luborsky (1975), Comparative studies of chotherapies. Is it true that ‘everyone has won and all must have prizes’? Archives of Genera/ Psychiatry, 32, 995-1008. Kazdin, A. E. & G.T. Wilson (1978), Eva/uation of behavior therapy. Issues, evidence and’research strategies. Lincoln: University of Nebraska Press. Mellenbergh, G. J. (1976), Bekend, maar onbemind. Deel 1. Amsterdam: faculteit Psychologie.