congresverslag 79 Het 10th International Congress of Hypnosis and Psychosomatic dicine Toronto, Canada, 10-16 augustus 1985 Inleiding Volgens het voorwoord van Hilgard – de eerste voorzitter van de ternational Society for Hypnosis – in de congresbrochure is er sprake van een geleidelijke integratie van experimentele en klinische dingen op het gebied van hypnose. Ook Lavoie, de tegenwoordige voorzitter, schrijft dat hypnose ‘domesticated’ is in psychologie, chiatrie, algemene geneeskunde en tandheelkunde. In hoeverre dat blijkt uit het 10de 1sH-congres is een goede vraag om als leidraad te dienen voor dit verslag. Verder gebruik ik als vergelijkingspunten het vorige ISH-congres in Glasgow in 1982 (zie Spinhoven, 1983). In mijn ogen zou een vooruitgang ten opzichte van Glasgow 1982 bereikt zijn als: ( 1) bij de selectie van bijdragen minder zwakke nische) presentaties zouden toegelaten zijn: (2) meer integratie tussen onderzoek en therapeutische toepassing zou blijken, zoals door gard in het voorwoord aangekondigd. (In Glasgow regende het 7 van de 7 dagen. Ook op dit punt was verbetering mogelijk.) De landse delegatie was bijzonder geïnteresseerd in alle organisatorische details van het congres, omdat de NVH met het ‘sponsorship’ van de Leidse universiteit het volgende ISH-congres in 1988 in hout zal organiseren. In tegenstelling tot Glasgow, waar de 700 gresdeelnemers over diverse lokaliteiten van de universiteit en stad werden verspreid, speelde voor de 1000 intekenaars van Toronto zich alles af op één plaats: het Harbour Castle Hilton Hotel and tion Centre. Voor de minimumprijs van 105 co (fl. 252,-) per nacht biedt dit hotel behalve een compleet congrescentrum ook een fraai uitzicht over Lake Ontario. Voor die prijs zou men ook een perfect congrescentrum verwachten, maar dat viel toch wat tegen. In de ruimtes voor workshops moesten microfoons gebruikt worden omdat de air-conditioning zeer luidruchtig was, maar dan bleken de wandjes niet bestand tegen het geluid van de naburige bijeenkomst. De workshops Van zondag 11 augustus tot dinsdag 13 augustus vonden de shops plaats. Er waren 12 driedaagse, 5 tweedaagse en 6 ééndaagse workshops voorzien. De onderwerpen waren soms zeer ruim geven: ‘medisch’, ‘psychotherapie’, ’tandheelkunde’, ‘research’, ‘psy-
80 Dth 1 jaargang 6 februari 1986 chosomatische geneeskunde’, ‘hypnose bij kinderen’, soms ook fieker: hypno-analyse, brandwonden, sport, autogene training, trische oncologie. Er waren ook basisworkshops in het Frans, Spaans, Italiaans en Duits voorzien, waarvan alleen de eerste doende intekenaars had gekregen om doorgang te vinden. Het zou natuurlijk goed kunnen dat in Europa een dergelijk initiatief wel doende belangstelling wekt. In het congrescentrum waren niet zo veel ruimten beschikbaar, en misschien was dit wel de achtergrond van de beslissing om veel nemers per workshop toe te laten (tot 90!) en workshopleiders uit verschillende landen bij elkaar te zetten om samen hetzelfde werp te behandelen. Zelf was ik als docent betrokken bij de daagse workshop voor ‘advanced psychotherapy’ en bij de ‘advanced research workshop’. De congresleiding suggereerde later zelf in een nabespreking om de aankondiging ‘advanced’ voortaan maar niet meer te gebruiken, omdat hiermee zoveel verwachtingen worden wekt dat teleurstelling niet kan uitblijven. Dit lijkt mij een uitstekend voorstel. De chairman van de advanced psychotherapy workshop had aan de voorbereiding van dit evenement welgeteld vier brieven besteed; in juli 1985 was er nog steeds geen draaiboek, en de vierde brief behelsde de aankondiging dat de chairman wegens persoonlijke omstandigheden niet aanwezig zou kunnen zijn op het congres. Pas bij aankomst in Toronto bleek dat het aantal deelnemers aan deze workshop zestig zou bedragen. Met snel overleg werd een definitief programma in elkaar getimmerd, waarin de Nederlandse bijdrage stond uit ‘hypnose bij ongewenste gewoonten’ (Hoogduin) en nose bij fobieën’ (Van Dyck). Andere onderdelen waren: interactie tussen therapeut en cliënt (Diamond) en cognitieve vaardigheden (McConkey). Ondanks de pogingen van de docenten om er iets van te maken bleef dit toch een zeer gefragmenteerd gebeuren. Het niseren van grootschalige bijeenkomsten onder leiding van docenten die onvoldoende gelegenheid hebben gehad hun werk te coördineren, kan alleen maar tot teleurstellingen leiden. Mijn ervaringen met de research-workshop waren veel plezieriger. De groep was niet groter dan 18, en Hilgard en Bowers zorgden men voor veel continuïteit en samenhang, waarin de bijdragen van andere gastdocenten goed geplaatst werden. Van andere workshops weet ik alleen iets via geruchten. Over de inleidende medische workshop hoorde ik veel lovend commentaar treffende de opzet en didactische uitvoering. Er was ook tevredenheid over de workshops over hypno-analyse en over pediatrische gie. De workshop over psychosomatic medicine schijnt onder de rintekening (90 deelnemers!) geleden te hebben. In de workshop over
congresverslag 8 I seksuele stoornissen zou één docent die niet veel te melden had, zich erg op de voorgrond geplaatst hebben ten nadele van een andere, die eigenlijk meer deskundig was. In afwachting van het eindverslag waarin de evaluaties van de deelnemers zullen verwerkt zijn, is mijn indruk dat het veel beter kan. Deze massale bijeenkomsten verdienen niet meer de naam workshop. Bij elkaar plaatsen van bekende ten uit verschillende landen doet het op papier aardig, maar het gaat ten koste van de integratie. Alleen van docenten die elkaar goed nen en die al samengewerkt hebben kan men verwachten dat ze een samenhangend geheel tot stand brengen. Het lijkt daarom aan te velen dat de workshopleiding aan de workshopdocenten ruim van te voren een vrij gedetailleerd draaiboek opvraagt. Een meer specifieke omschrijving (en beperking) van de onderwerpen zou mijns inziens ook teleurstellingen voorkomen en meer houvast geven voor naars dan de zeer globale aanduidingen als ‘medisch’ of rapeutisch’. In Glasgow waren de voordrachten ’s ochtends en de workshops ’s middags. In Toronto was gekozen voor drie dagen workshops, volgd door drie dagen wetenschappelijke bijeenkomst. Deze structuur laat beter toe dat men voor één van beide congresonderdelen kent, wat mij een legitieme wens lijkt. Het wetenschappelijk programma De plechtige opening van het wetenschappelijke gedeelte vond plaats op dinsdagavond van 20.00 tot 21.30 uur. Hoewel daarvoor de room van het convention centre was uitgekozen, ontbrak aan deze gebeurtenis elke frivoliteit. Het was duidelijk dat gepoogd werd de academische status van hypnose voor het voetlicht te brengen. De vertegenwoordigers van de vier organiserende verenigingen (ISH, OSCH, ASCH en SCEH) en van de drie sponsor-universiteiten (Toronto, Waterloo en Montreal) verschenen in de toga’s, waarmee in land hoogleraren zich vertonen op promoties e.d., maar die in de Verenigde Staten en Canada kennelijk tot de uitrusting van elke promoveerde behoren. De openingsrede van de binnenkort de voorzitter Germain Lavoie was getiteld: ‘Hypnosis and the conscious’ en betrof een poging om het psychoanalytische denken van Lacan met de neo-dissociatietheorie van Hilgard te verenigen. Ik vond het een degelijk, maar zeer speculatief betoog, en ik betwijfel of het een golf van Lacanisme in de hypnosewereld teweeg zal brengen. Tijdens de rest van het congres waren daarvan nog geen tekenen. De ruggegraat van het programma bestond uit acht plenaire zittingen, ro al dan niet plenaire sessies gewijd aan een ‘special topic’ of ‘special
82 Dth 1 jaargang 6 februari 1986 address’, 27 parallel-sessies, die meestal in vijftallen gepland waren, en I 7 conversation hours. Dit laatste biedt een gelegenheid om minente personen met vragen te bestoken, een gelegenheid waarvan soms druk gebruik gemaakt werd. De eerste voordrachten begonnen om 7.30 uur ’s ochtends. ge enige jet-lag was ik toch al vroeg wakker, en ik vond dit niet zo erg. Maar in Nederland moesten we maar normale tijden aanhouden. Onderwerpen voor plenaire symposia waren: Milton Erickson, trole over psychofysiologische processen, dissociatie, psychosomatiek, geheugen, pijnstoornissen, belang van hypnotiseerbaarheid versus techniek van de therapeut en forensische problemen. Opvallend was dat clinici en experimentele psychologen vaak in dezelfde sessies programmeerd waren en dat vrijwel elke sessie van een goede siant’ was voorzien. Ook interessant was dat bij enkele onderwerpen bijdragen waren gevraagd van onderzoekers die niet direct tot de hypnosewereld behoren maar die zeer deskundig zijn op bepaalde levante terreinen zoals Sternbach over pijn en Tulving over genfunctie. Dit bevordert zeker de aansluiting tussen hypnose en het algemene werkveld. Een bespreking van een dergelijk massaal bod van voordrachten moet beperkt blijven tot een kleine selectie. Het feit dat een genuanceerde bespreking aan Erickson gewijd werd is beslist een stap vooruit ten opzichte van Glasgow. Ook getuigt het van een rijping dat de kritische evaluatie van het gebruik van nose voor forensische doeleinden uit de hypnosewereld zelf afkomstig is. Een eveneens interessante sessie was de confrontatie tussen zoekers en clinici, die hun argumenten aandroegen voor of tegen het belang van hypnotiseerbaarheid en de techniek van de therapeut. Het bleek dat Barber zijn visie toch wat genuanceerd had ten opzichte van vorige uitspraken en nu meer dan eerder leek open te staan voor het praktische belang van hoge of lage hypnotiseerbaarheid. In het slotwoord van David Collison, de aankomende voorzitter, werd maals benadrukt hoe belangrijk het voor het voortbestaan van nose is, dat de klinische praktijk verder door evaluatieonderzoek wordt onderbouwd. Kortom: goede intenties zijn duidelijk aanwezig, en ten opzichte van 1982 is daarvan wel één en ander gerealiseerd. Onderzoekers laten zich meer in met klinische onderwerpen en clinici bekommeren zich meer om evaluatie. Echte zwakke bijdragen waren zeldzaam. Toch blijft er nog wel ruimte voor verdere vooruitgang. Een punt van kritiek is dat er weinig echt nieuws te beluisteren viel. Dit hangt ongetwijfeld samen met de zeer vroege deadline voor dragen (januari 1984), die de organisatoren hadden gehanteerd. door konden ze in alle rust bijdragen selecteren en een fraai ogend programma in een vroeg stadium laten circuleren, maar het nadeel is
congresverslag 83 wel dat elke actualiteit ontbrak. Velen kwamen eigenlijk met oud derzoek aanzetten, waarover al was gepubliceerd. Onder andere door poster-sessies zou de actualiteit bevorderd kunnen worden. Een gresboek met summaries en voorzien van adressen van de sprekers zou bovendien handig zijn voor het uitkiezen en opvragen van drachten. Leiden 1988 De gelegenheid om publiciteit te maken voor het volgende congres werd ruim geboden. Daar werd op ingespeeld door Hoencamp met een voorinteken-standje dat al meer dan 60 betaalde registraties verde. Bovendien liep een groot aantal congresdeelnemers rond met miniatuurklompjes of oranje tulpjes, die door de Nederlandse tie waren verstrekt. Op puur organisatorisch gebied zal ten opzichte van Toronto 1985 niet heel veel te verbeteren vallen. Uit deze king mag blijken dat aan de kwaliteit van de workshops wel te telen valt en dat het wetenschappelijk programma aan actualiteit kan winnen. In Toronto was het vijf van de zes congresdagen stralend weer. Of dat in Leiden in 1988 verbeterd zal worden durf ik niet te verwedden. RICHARD VAN DYCK Referentie Spinhoven, Ph. (1983) 9th International congres of hypnosis and matic medicine. Dth 3, 184-189.