92 Dth 1 jaargang 5 februari 1985 aantrekkelijke kanten (bijv. Hoffman, 1981). Het Handbook kan dan weer van nut zijn, als de beginnende therapeut eenmaal een grondige training in één model heeft gekregen en op die basis ook de eigen praktijkervaringen kan ordenen, om kennis te nemen van andere valshoeken en benaderingen en deze te benutten ter verfijning en breiding van het eigen model. Het is als het oplrouwen van een puzzel van het midden uit: wanneer het ‘hart’ van de puzzel goed vormd is, kun je steeds stukjes blijven aanleggen. Je hebt geen stukjes nodig – en naarmate de puzzel groter wordt, krijg je vanzelf steeds meer aansluitmogelijkheden voor nieuwe stukjes … Maar wie dit boek ook aanschaft, zeker is dat men hiermee steklas leeswerk voor jaren in huis haalt! TON WlLKEN, sociaal-pedagoog/psychotherapeut, Den Haag Referenties Grunebaum, H. (1981), Book Review on Handbook of Family Therapy. American Journal of Psychiatry, 138 (9), 1270-1272. Hoffman, L. (1981), Foundations of Family Therapy: a Conceptual Framework for Systems Change. Basic Books, New York. Williamson, D. S. (1981), Book Review on Handbook of Family Therapy. Family Process, 20 (4), 456-460. Wynne, L.C. (1981), Foreword. In: Gurman & Kniskern (eds), Handbook of Family Therapy. Brunner/Mazel, New York, vii-x. Zuk, G. H. (1981), Book Review on Handbook of Family Therapy. tional Journal of Family Therapy, summer 1981, 150-152. Peter W. Sheehan & Kevin M. McConkey, Hypnosis and perience: The exploration of phenomena and process. Hillsdale, NY, Erlbaum, 1982, 297 blz. In laboratoriumonderzoekingen naar hypnotisch reageren werd met behulp van gestandaardiseerde schalen herhaaldelijk gevonden dat er individuele verschillen bestaan in de mate waarin iemand in staat is om hypnotische suggesties op te volgen en dat iemands niveau van hypnotiseerbaarheid gezien kan worden als een vrij stabiel kenmerk, een ’trek’, van een individu. Het boek van Sheehan en McConkey onderscheidt zich van veel boeken over (experimentele) hypnose door hypnotisch reageren niet te herleiden tot een trek van een persoon,
recensies 93 maar voorbij deze trektheorie uit te gaan van een interactionistisch standpunt, waarin ook ruimte is voor de invloed van situationele riabelen en vooral uiteenlopende cognitieve stijlen en innerlijke cessen van het subject. Het eerste hoofdstuk van het boek begint met een vrij summiere discussie over het begrip bewustzijn en het lichaam-ziel probleem. Uitgaande van hypnose als een veranderde bewustzijnstoestand len de auteurs zich de vraag welke kenmerkende veranderingen er optreden in de structuur van de ervaring van personen die zeggen in hypnose te zijn vergeleken met personen die dit ontkennen. Verder gaan ze ervan uit dat deze veranderde bewustzijnstoestand per vidu zal verschillen en eveneens gekleurd wordt door merken (zoals absorptie-vermogen) en omgevingsfactoren (zoals de aard van de gegeven suggesties). Het volgende hoofdstuk geeft een uitvoerig overzicht van lende experimentele en klinische schalen om individuele verschillen in hypnotiseerbaarheid te bepalen. De voornaamste kritiek van Sheehan en McConkey is, dat deze schalen het meest essentiële van hypnose, te weten een verandering in subjectieve ervaring, niet of onvoldoende meten en dat een positieve reactie op een testsuggestie geen enkele garantie geeft dat de daarmee gepaard gaande innerlijke processen van proefpersonen onderling vergelijkbaar zijn. De auteurs stellen zelfs dat factor-analytische studies van hypnotiseerbaarheidsscores aantonen dat hypnotiseerbaarheidsschalen geen algemeen hypnotisch talent meten, maar verschillende, soms tegenstrijdige dimensies van hypnotisch reageren, zoals imaginatie- of dissociatievermogen. In hoofdstuk 3 geven ze een gedetailleerde beschrijving van een nomenologische techniek, die ze ontwikkeld hebben als een ding op de bestaande meetprocedures. Deze Experimental Analysis Technique (EAT) bestaat uit een interview na afloop van de hypnose waarbij een proefpersoon een video-opname van zijn eigen inductie terugziet. De proefpersoon wordt gevraagd de video te pen wanneer hij zich iets van zijn hypnotische ervaringen herinnert. De rol van de interviewer hierbij is om het commentaar van de proefpersonen te noteren en bij onduidelijke antwoorden om dering te vragen. In hoofdstuk 4 tot en met 8 wordt beschreven hoe de EAT werd toegepast om bij goed hypnotiseerbare proefpersonen te analyseren hoe hun subjectieve ervaringen onderling verschillen bij het reageren op suggesties voor ideomotorische reacties, leeftijdsregressie, rantie voor incongruïteit, hypnotische dromen en hallucinaties en posthypnotische amnesie. Uit deze zorgvuldig opgezette studies blijkt dat verschillen in hypnotisch reageren vooral samenhangen met de
94 Dth I jaargang 5 februari I 98 5 cognitieve stijl van de proefpersoon. Cognitieve stijl heeft betrekking op de manier waarop iemand de situatie evalueert en binnenkomende informatie verwerkt om een suggestie te kunnen opvolgen. Sheehan en McConkey onderscheiden verschillende stijlen die een persoon hankelijk van de situatie kan gebruiken. Bij een constructieve stijl bijvoorbeeld ervaart een proefpersoon suggesties als een soort van puzzel en probeert hij actief allerlei (vaak imaginatieve) strategieën uit om de gesuggereerde ervaringen en handelingen bij zichzelf op te roepen. Verder blijkt, dat tijdens hypnose de aandacht veel minder uitsluitend gericht is op de gegeven suggesties en subjectieve gen hierbij dan door veel auteurs wordt verondersteld. Tegelijkertijd met het verwerken en opvolgen van suggesties blijft iemand zich dege bewust van de realiteitskenmerken van de situatie, zelfs tijdens een authentieke Ieeftijdsregressie. In hoofdstuk 9 wordt een gewijzigde vorm van de EAT besproken die gemakkelijker in een therapiesituatie kan worden gebruikt. bij vraagt de therapeut aan zijn cliënt om op een maginaire video in plaats van werkelijke video zijn hypnose-inductie terug te zien en commentaar te leveren op zijn subjectieve ervaringen. Het grootste voordeel hiervan is dat de therapeut op een eenvoudig toepasbare manier van zijn cliënt waardevolle informatie krijgt over de soms zeer persoonlijke interpretatie en verwerking van zijn tische interventies zodat hij zijn werkhypothesen, strategie en venties beter kan afstemmen op de specifieke situatie van zijn cliënt. Het is betreurenswaardig dat aan dit therapeutisch gebruik van de EAT slechts vijf pagina’s worden besteed. In hoofdstuk 10 tenslotte geven de auteurs een samenvatting van hun positie en enige suggesties voor verder onderzoek. Hypnosis and experience is een belangrijk boek voor degenen die geïnteresseerd zijn in theorievorming en onderzoek naar hypnotische verschijnselen en onderliggende processen. De aansluiting van han en McConkey bij de hedendaagse cognitieve psychologie, en hun interactionistisch model waarin wordt uitgegaan van een interactie tussen bewustzijnstoestand, persoon en omgeving biedt een re basis om het verwaarloosde gebied van individuele verschillen in hypnotisch reageren nader te onderzoeken. Vooral de implicaties van hun model en onderzoek dat ook in een therapiesituatie cliënten notische interventies vaak anders zullen ervaren dan door de peut bedoeld en dat cliënten zich hiervan bewust zijn zelfs als de rapeut er niet naar informeert verdient verdere wetenschappelijke en niet in de laatste plaats therapeutische belangstelling. PHILIP SPINHOVEN, Jelgersma polikliniek Oegstgeest
recensies 95 M. G. Edelstien, Trauma en trance: effectieve sche technieken. (Met een Woord vooraf van dr. A. van zig). Haarlem, De Toorts, 1984, 136 blz. Prijs: fl. 29,75. Dit is de Nederlandse uitgave van Trauma, trance and tion: A clinical guide to hypnotherapie, waar ik eerder een lovende spreking aan gewijd heb (zie Dth 2 (1), februari 1982). De vertaling van Chris Mouwen is over het algemeen goed, al kan over de ling van een aantal specifieke vaktermen zeker van mening verschild worden. Een aardig aspect van deze vertaling vond ik de opgave een Nederlands equivalent te vinden voor ego state therapy, het begrip waarmee een interessante, in dit boek uitvoerig beschreven vorm van hypnotherapie wordt aangeduid. De meeste Nederlandse collega’s hebben tot dusver het oorspronkelijke Engelse begrip gehanteerd. Mouwen spreekt eenvoudig van ego-toestand-therapie, en bij gebrek aan beter alternatief (wie het weet mag het zeggen) stel ik voor deze term in ons spraakgebruik in te voeren. Van Dantzig schreef een enthousiast Woord vooraf bij de landse uitgave. Een van zijn conclusies geef ik ter overweging gaarne door: ‘En al is de hypnose dan theoretisch “gewoner” geworden, er worden in dit boek toch weer zoveel wondere dingen beschreven, dat men het jammer moet vinden dat van een algemeen menselijke schap als trancevaardigheid nog maar zo weinig systematisch gebruik wordt gemaakt. Trancebeleving zou in het lesrooster van onze len een plaats dienen te hebben, met andere psychotherapeutische verworvenheden.’ Zo’n negentig jaar eerder uitte Brunnberg, een Zweedse hypnotherapeut, eenzelfde soort wens. Alleen is het er toen niet van gekomen. Niet alleen wegens de keurige vertaling maar vooral om de prijs (een kwart van de kosten voor de Amerikaanse uitgave) mag dit boek, zeker in hypnotherapie-opleidingen, de voorkeur genieten ven de oorspronkelijke uitgave. Dat het m.i. een uitstekend boek is, heb ik eerder vermeld. ONNO VAN DER HART Kees Hoogduin en Eise de Haan (red.), Directieve therapie bij kinderen en adolescenten. Van Loghum Slaterus, Deventer, 1984; 300 blz. Prijs: f 45,-. Dit is een informatief boek, zeker voor beginnende directieve peuten. Zoals de directieve therapie door de auteurs wordt toegepast,