notitie De breekbare therapie* Veel studenten en therapueten zijn ervan overtuigd dat hypnose een sterke en zeer effectieve techniek is. Er zijn tal van publikaties die de effectiviteit van hypnose bij de behandeling van talloze verschillende angsten en problemen beschrijven, en er zijn aanwijzingen dat ook artsen van andere disciplines nieuwe inzichten kunnen verkrijgen, wanneer zij deze schijnbaar krachtige technieken aanleren. LeBaron (1983) beschrijft een geval van een 3!-jarig jongetje dat al twee gen en nachten last had van een oorontsteking. De vader van de gen, een arts die enigszins op de hoogte was van hypnosetechnieken, werd op zijn werk door zijn vrouw opgebeld. Zijn vrouw vertelde hem dat ze die ochtend met de jongen naar de kinderarts geweest was, die hem een lichte pijnstiller had voorgeschreven. De jongen bleef echter huilen en hield vol dat hij niet kon slapen voordat zijn vader thuis zou komen en bij hem zou blijven. Helaas had de vader juist die dag een belangrijke vergadering die moeilijk uit te stellen was. Hij probeerde een manier te bedenken waarop hij tegelijkertijd zowel op zijn kantoor als thuis ‘aanwezig’ kon zijn. Door zijn kennis van hypnose kwam een mogelijke interventie bij hem op. Hij nerde zich dat hij een paar weken eerder een foto van het hele gezin had laten maken. Hij vroeg zijn vrouw de betreffende foto aan hun zoon te laten zien. Zij moest de jongen dan op de foto aanwijzen hoe hij op zijn vaders schoot zat en hem suggereren dat hij, als hij zijn ogen dicht deed, kon voelen hoe zijn vader hem vasthield. Als hij zijn ogen zou sluiten en zou gaan slapen, zou hij kunnen gaan dromen dat hij bij zijn vader op schoot zat, net als op de foto. Hij zou zich dan veel beter kunnen voelen. De vrouw, die kennelijk onderhand gewend was aan dit soort rare ideeën, stemde toe in dit vreemde periment. Toen de arts ’s avonds thuiskwam, vertelde zijn vrouw hem dat de jongen rustig was gaan slapen na het zien van de foto. Het volgende verhaal is van Olness (Gardner & Olness, 1981, p. 224): ‘Mijn dochters zaten elkaar door het huis achterna, waarbij een van hen zich aan haar voorhoofd verwondde. Toen het kind het bloed op haar gezicht voelde, begon ze te krijsen. Mijn eerste reactie was: “Wat een mooi, gezond, rood bloed heb jij. Laten we naar de badkamer gaan, zodat we het beter kunnen bekijken.” Het kind hield onmiddellijk op met schreeuwen .. .’ Jaren eerder al beschreef son ( l 958) een zo langzamerhand beroemd geworden soortgelijk ge- * Vertaling: Olga Floris, Vlaardingen.
notitie 273 val betreffende zijn kleinzoon, die zichzelf had verwond en flink gilde en bloedde. Erickson hielp zijn kleinzoon door hem te zeggen eraan te denken dat de pijn over zou gaan en hij liet hem de kleur, heid en kwaliteit van zijn bloed bestuderen. Ericksons vermogen nieuwe mogelijkheden te suggereren en de nieuwsgierigheid te stimuleren is overduidelijk een voortdurende bron van inspiratie. Talloze andere voorbeelden van wat de kracht van hypnose of tenminste de kracht van de hypnotische suggestie zou zijn, worden aan Erickson toegeschreven, inclusief het geloof dat hij aan de lopende band trance induceerde bij patiënten en studenten en hun bewustzijn krachtig beïnvloedde door bepaalde, goed gekozen gebaren of woorden. Een gevolg van dit geloof is de mythe dat er verschillende magische formules bestaan, afkomstig van een aantal beroemde artsen, die bij gebruik altijd direct succes hebben mond, 1984). Zulke verhalen zijn verleidelijk voor de gretige arts die graag elke patiënt zou willen genezen. Patiënten met wie hij anders niets mee zou kunnen beginnen, zouden kunnen worden geholpen door een knap verwoorde suggestie die de weerstand van de patiënt overwint, zoals een dief in de nacht over de muren van een versterkte stad klimt. Elke patiënt zou geholpen kunnen worden wanneer de peut maar zo slim is als Ali Baba. Misschien leeft bij elke therapeut wel de geheime wens dergelijke speciale, therapeutische ‘magische’ krachten te bezitten om slechts door handoplegging of een paar ciale woorden te genezen. Zo’n wens is erg begrijpelijk, want welke arts zou niet in alle gevallen het lijden van zijn patiënten zo effectief mogelijk willen kunnen verlichten? Een geheime wens om magische krachten te bezitten of zich tenminste te kunnen vereenzelvigen met hen die dat schijnen te hebben, is misschien een belangrijke reden dat zoveel gevallen van ‘succesvolle’ hypnotherapie voor allerhande blemen worden gepubliceerd. Dit zou ook kunnen verklaren waarom zoveel artsen graag lezen of horen over dergelijke gevallen. Men ziet echter maar weinig gevallen gepubliceerd of gepresenteerd op schappelijke bijeenkomsten die de beperkingen van hypnose ven. Helaas leidt een nadruk op vindingrijkheid en succes in therapie eerder tot het zoeken naar de magie van sprookjes dan tot het ken naar de magie van de werkelijkheid. Terwijl de sprookjes over therapieën zich concentreren op verschijnselen, is de werkelijke magie van therapie gebaseerd op zowel de kennis van de therapeut als het vermogen en de bereidheid van de patiënt tot .veranderen. De heid van de patiënt hulp te aanvaarden en zijn motivatie een nieuwe realiteit te willen zien moeten aanwezig zijn in combinatie met de
274 Dth 3 jaargang 5 augustus 1985 kennis van de therapeut ten aanzien van de noodzakelijke den voor verandering. Wat zou er gebeurd zijn als het 3t-jarige getje de suggestie van zijn vader niet had willen aanvaarden? En wat als de kinderen met hun pijnlijke wonden niet geïnteresseerd waren geweest in de aanwijzingen en herinterpretaties van hun ouder? danks de vindingrijkheid van de suggestie zouden de kinderen nog steeds pijn hebben gehad. Bovendien zou deze ervaring snel zijn geten en door de ouder/arts afgedaan zijn als een onverstandige en dwaze poging, die hoe dan ook al bij voorbaat gedoemd was te lukken. Eenmaal vergeten zou deze ervaring als het ware uit de kelijkheid weggevaagd worden en de arts zou zichzelf kunnen blijven zien en zich aan anderen kunnen blijven presenteren als bekwaam en succesvol. In onderstaande voorbeelden waren de patiënten niet bereid hun realiteitsbeleving te veranderen. De eerste patiënt, Don, wordt schreven door Hilgard en LeBaron (1984). De problemen van de veertienjarige Don omvatten meer dan alleen maar pijnproblemen. Zijn boosheid over zijn lichamelijke toestand, hetgeen bleek uit het niet willen meewerken aan medische behandelingen, werd ook in de hypnosesituatie zichtbaar door een gebrek aan motivatie zijn setalent te gebruiken. Hij was kwaad omdat hij twee maanden eerder de ‘pech’ had gehad dat zijn kwaal gediagnostiseerd werd als kanker. Op aandringen van zijn moeder had hij met tegenzin erin toegestemd deel te nemen aan een hypnoseprogramma. Hij haalde zes van de ven onderdelen van een hypnotiseerbaarheidstest en beleefde baar plezier aan deze ervaring, omdat deze op geen enkele manier met pijnlijke behandelingen gepaard ging. Echter zijn medewerking aan de hypnotische voorbereiding op een beenmergpunctie was steeds halfslachtig. Omdat na twee beenmergpuncties, ondanks de pogingen hem hier door middel van hypnose op voor te bereiden, wel zijn houding als de door hem ervaren pijn hetzelfde bleven, zei hij hier niet mee door te willen gaan. Daar wij de omvang van zijn problemen onderkenden, staakten wij onze pogingen Dons attitude te veranderen. Dit hield in dat overgeschakeld diende te worden op psychotherapie, waarbij pijncontrole ondergeschikt zou zijn aan de allesoverheersende houding van boosheid en angst. Don werd zen voor psychologische hulp op een bredere basis. Een ander voorbeeld van de beperkingen van hypnose werd ven door een 58-jarige vrouw die hypnose wilde om van het roken af te komen. Tijdens de eerste zitting vertelde zij dat ze al rookte sinds haar jeugd toen ze als gevangene in een Duits concentratiekamp zat. Zij vertelde hoe ze geworsteld had om het verlies van haar familie en de pijn van de honger te vergeten door het roken van krantensnip-
notitie 275 pers die ze tot sigaretten rolde. Zij gaf toe om hypnose te vragen dat haar arts daarop had aangedrongen. Eigenlijk, zei ze, wilde ze het roken helemaal niet opgeven. Zij had het gevoel dat de sigaretten haar letterlijk in leven hadden gehouden gedurende haar jaren als vangene en dat ze haar ook nadien hadden geholpen zich staande te houden. Op dit moment werden andere dan specifiek hypnotische heden van de therapeut vereist. Om tot een goed resultaat te komen was het nodig dat de therapeut in staat was het probleem te muleren, ten einde de patiënte te helpen haar therapeutische doelen te herdefiniëren en een coherente therapeutische weg in te slaan, waarbij de verschillende tegenstrijdige behoeften van de patiënte in beschouwing zouden worden genomen. De belangrijkste voorwaarde voor therapeutische verandering blijft echter de capaciteit en heid tot veranderen van de patiënt. De volgende metafoor kan misschien dienen als tegenwicht voor de begrijpelijke maar irreële hoop dat geavanceerde workshops in notische vindingrijkheid per definitie betere hypnotherapeuten maakt. Hypnose is zo sterk en zo zwak als een kristallen wijnglas. Tijdens een diner is een kristallen glas een zeer aantrekkelijk voorwerp om wijn uit te drinken. Zijn aantrekkingskracht komt voort uit veel meer dan alleen maar zijn functie; immers wijn kan net zo goed uit een tinnen kom worden gedronken. Het kristallen glas is naast neel ook mooi en elegant en zijn aanwezigheid op de tafel zou, als de gasten daar ontvankelijk voor zijn, gelijksoortige kwaliteiten van schoonheid en elegantie in de menselijke interactie kunnen oproepen. In die specifieke situatie is het glas inderdaad sterk, sterk genoeg om de wijn te bevatten, met de potentiële kracht de waarnemingen en stemming van de gasten te beïnvloeden. Die potentiële kracht van het wijnglas wordt echter sterk beperkt door de situatie. Het vermogen van het glas de gasten op een logische wijze te beïnvloeden hangt voornamelijk af van hun kelijkheid voor dergelijke esthetische stimuli. Ook zijn er puur sische beperkingen. Zoals een hamer onmogelijk als kristallen glas zou kunnen functioneren, zo zou ook het wijnglas volkomen bruikbaar zijn om een losgeraakte spijker weer in een tafelpoot te slaan. Net zoals het glas is hypnotherapie op zichzelf een breekbare therapie, die zijn vergankelijke kracht en magie verkrijgt door de tivatie en het opgeroepen vermogen van patiënten die het in zich hebben om te veranderen. SAMUEL LEBARON psycholoog, Department of Pediatrics, University of Texas
276 Dth 3 jaargang 5 augustus 1985 Referenties Eriekson, M.A. (1958), Pediatrie hypnotherapy. American Journal of Clinical Hypnosis, 1, p. 25-29. Gardner, G.G. & K. Olness (1981), Hypnosis and hypnotherapy with children. New York, Grune & Stratton. Hammond, D.C. (1984), Myths about Eriekson and Erieksonian hypnosis. American Journal of Clinical Hypnosis, 26, p. 236-245. Hilgard, J.R., & S. LeBaron (1984), Hypnotherapy of pain in children with cancer. Los Altos, Californië, Kaufmann Ine. LeBaron, S. (1983), Fantasies of ehildren and adoleseents: implieations for behavioral intervention in ehronie illness. In: D.R. Copeland, B. baum & A. Stoval (eds.), The mind of the child who is said to be sick, Springfield, Illinois, Charles C. Thomas.