276 Dth 3 jaargang 4 augustus 1984 handeling van Anna’s dwangproblemen leverden ze echter geen bruikbare interventies op. Uit researchgegevens over de behandeling van dwang is bekend dat het oplossen van relatie- en gezinsproblemen geenszins betekent dat daarmee ook de dwangproblematiek verdwijnt. Aelen en Meyer verzuimen te vermelden waarop zij hun opmerkingen over het belang van gezinsproblemen bij de behandeling van dwang baseren. Hetzelfde geldt voor het belang dat Aelen en Meyer hechten aan de inhoud van dwanggedachten. Voor de therapeutische interventies is de betekenis van de inhoud van de dwanggedachten niet essentieel. In de handboeken over de behandeling van dwang wordt niet gerept over de mogelijke betekenissen van de inhoud van dwanggedachten. Hebben Aelen en Meyer andere informatie? De zin van de vergelijking met de behandelingen beschreven door Van der Velden en Lange ontgaat mij. Zij beschreven geen patiënten met een dwangneurose. En Freud? Zullen we die gewoon met rust laten? Tot slot ben ik van mening dat het toepassen van diagnostiek op een auteur van een artikel om kracht bij te zetten aan kritiek een frisse zaak is. Nogmaals: over leertherapie In een belangrijk opzicht kom ik volkomen overeen met Freddy ge: ook ik verbaas me mateloos over het verschijnsel rapie’, de zeer verschillende procedures die die naam dragen, de terst verschillende waarde die eraan gehecht wordt. In een ander zicht echter kan het verschil nauwelijks groter zijn: mijn verbazing komt voort uit daadwerkelijke ervaring in velerlei opzicht. Ik ken het ‘verschijnsel’ van vele kanten, als iemand die jarenlang diverse men van leertherapie heeft ondergaan (individueel, pie, leergezinstherapie e.d.), als leerpsychotherapeut, én als supervisor van aankomende leerpsychotherapeuten. Nu hoop ik maar dat het me zal worden toegestaan dat mijn verbazing er heel anders uitziet dan die van Freddy, hoewel ik uit de allemaal-flauwekul-toon van zijn relaas het ergste vrees. Ik zal de laatste zijn om te moraliseren over de wijze waarop hij vertelt de toelatingseis van de NVP te hebben omzeild, want de NVP is daar uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor. Dat Freddy nu zelf in die toelatingscommissie van diezelfde NVP zit, levert uiteraard een komische situatie op. Dat hij – nu vanuit die positie een pleidooi houdt voor duidelijkheid en integriteit heeft mijn hartelijke ming. Er zijn namelijk vele varianten van het ontduiken van toela-
discussie 277 tingsvoorwaarden, en een mens maakt zo van alles mee in dertig jaar praktijkervaring. Zoals jongere collega’s die met een oudere collega die leertherapiebevoegdheid heeft zijn overeengekomen het schreven aantal sessies keurig vol te maken met als clausule dat er in die uren ‘niets hoeft te gebeuren’, waarna de junior zijn felbegeerde handtekening krijgt. Of, zoals telefoontjes van de strekking: ‘Zeg, jij bent toch leertherapeut, hè? Nou, wat ik je vragen wou, je kent die regeling wel van die twintig verplichte sessies, hè? Wat reken je voor, honderd gulden per sessie? Goed, als ik je nu die tweeduizend overmaak, teken je dat formulier dan even?’ Je gelooft je oren woon niet. Zoals ik al zei: een mens maakt wat mee in dat baarlijke therapeutenwereldje, waarin het kwaliteitsverschil lichtjaren bedraagt, en waarbij ik me ook zonder Vrij Nederland wel eens vraag of ik me eigenlijk niet moet doodgeneren erbij te horen. En lukkig: zo bont heeft Freddy het niet gemaakt, hij was alleen een handige jongen die de klip omzeilde. Natuurlijk bestaan er oneigenlijke vormen van leertherapie, van Freddy er dan ook een aantal opnoemt, maar moeten we nu alle messen afschaffen omdat er wel eens met een mes een misdrijf beurt? Geldt hetzelfde niet voor alle andere opleidingsonderdelen? Wat te denken van cursussen waar men met behulp van een spiegel leert een betrouwbaar gezicht te trekken, en met behulp van een sette-recorder hoe men een donkerbruin empatisch stemgeluid kan produceren. Wat te denken van al die simulatiespelen waarbij de deelnemers beurtelings ‘gekke pietje’ mogen spelen ten overstaan van een andere deelnemer die dan zijn kunsten mag vertonen. Zoiets past volkomen op een toneelschool, maar het is nog maar de vraag of men aldus psychotherapeuten kan opleiden. Zo kan ik nog een hele poos doorgaan. Welnu: wat dan te denken van dat verschijnsel pie’, als we alle oneigenlijke vormen ervan alsmede alle pogingen er onderuit te komen nu eens even terzijde laten, en een en ander der aanziens des persoons op de keper bekijken. Dit kan uiteraard alleen dan, als men het uit eigen persoonlijke ervaring kent. Ja, ik wéét drommels goed dat deze uitspraak al de kern van de zaak raakt, en veelal reeds op ongewoon felle afwijzing stuit. Zoals: ‘o ja, je moet er dus geweest zijn om erover te kunnen oordelen, nou, dan zou ik niet graag chirurg worden om dan eerst allerlei operaties te moeten ondergaan’, en dergelijke. Maar wat dan? Is dan het ‘er nooit weest zijn’ een strikte voorwaarde, en het ‘er geweest zijn’ een strekte uitsluitingsgrond om te mogen meepraten? Precies in deze cussie (waar nooit een resultaat zal uitkomen, daar is het dis-cussie voor) ontmoeten we twee aan elkaar tegengestelde opvattingen, doch
278 Dth 3 jaargang 4 augustus 1984 niet zozeer twee opvattingen over leertherapie, ook al lijkt dat zo. Wat we ontmoeten is een ver daarachter liggend verschil: het gaat hier om niet minder dan twee aan elkaar tegenovergestelde den. Daarmee wil ik alleen maar zeggen dat ik de argumenten tegen ‘verplicht gestelde’ leertherapie uitstekend kan verstaan en geen le neiging heb ze tegen te spreken, want ze zijn niet alleen juist maar bovendien véél juister dan men veelal denkt. Ik moet altijd verschrikkelijk lachen om die mensen die zoiets weren als: ‘laten ze dan maar eens écht in psychotherapie gaan, dan kunnen ze die leertherapie wel afschaffen’. Het grote geheim is lijk dat leerpsychotherapie, in generieke zin, nu juist bij-uitstek is, hetgeen bij cliënten veelal niet het geval is, want die verdwijnen als hun vraagstelling op bevredigende manier een nieuwe plaats in hun leven gekregen heeft. De aankomende collega echter, die het onderste uit de kan wil, omdat hij onmiskenbaar beseft hoe hachelijk het is om de psychotherapeut te gaan uithangen zonder een idee te hebben van wat hij daar zelf eigenlijk mee wil en wat dat voor een ander werkelijk betekent, is bepaald niet geïnteresseerd in het nereren van problemen en probleempjes. Hij blijft in therapie totdat hij in de ervaren werkelijkheid van zijn leven de bevestiging vindt dat zijn doen en laten geen loze slag in de lucht is, onderbouwd met tenschappelijke’ theorieën, maar daadwerkelijk effectief is. Of, om het heel eenvoudig te zeggen: hij beseft niet beter met anderen te kunnen omgaan dan hij met zichzelf omgaat, en wil derhalve ten ze het naadje van de kous. Het is dáárdoor dat hij ook de rapeut kan worden van mensen met echte existentiële nood, en niet alleen maar een handige psychotechneut, die mensen van lastige symptomen afhelpt, ook al kan hij dat ook als dat geïndiceerd is en daartoe is opgeleid. Dat neemt natuurlijk niet weg dat mensen het volste recht hebben hier anders tegenaan te kijken. Ook de psychotechneut, van welke denominatie ook, gaat onverbiddelijk met anderen om zoals hij met zichzelf omgaat. We hebben dan te maken met iemand die een ander soort mensopvatting heeft. Wie uitsluitend een behavioristische dragstherapeut, een strikt directieve therapeut, een strategische zinstherapeut, enz. wil zijn (‘en verder geen flauwekul’) doet dit niet op grond van ‘wetenschappelijke’ inzichten, doch op grond van zijn mensbeeld, en dat is zijn goed recht. Ik zie door deze collega’s de meest voortreffelijke dingen gebeuren, ook al kun je bij hen beslist niet terecht met bepaalde vraagstellingen. De benaming van deze vraagstellingen is voor deze geachte collega’s al onwelriekend en dacht: existentieel, spiritueel, levensbeschouwelijk, eventueel religieus. Ze vinden in oprechte overtuiging dit soort vraagstellingen ‘unclean’,
discussie 279 en dáár precies ligt het onderscheid. Dus: de kwestie ‘leerpsychotherapie of niet’ is zeer beslist geen tenschappelijk’ dilemma, maar een kwestie van mensopvatting, en die kan te enen male niet door discussie worden beslecht. Ik ken een tere manier om met dit dilemma om te gaan als dit voor iemand een persoonlijke vraag is. Maar helaas, die manier is voor de geachte ponent nu eenmaal onaanvaardbaar, namelijk: leerpsychotherapie. Dus zoals ik al zei: het ‘probleem’ is onoplosbaar. Zouden we er eigenlijk niet beter aan doen door op te houden het als een bleem’ te definiëren? Als we dat doen krijgen we twéé leerroutes, in plaats van er op kunstmatige wijze één van te maken met alle genlijke toestanden en ontduikingen vandien. Dan zouden we bijvoorbeeld binnen de NVP twee secties kunnen oprichten: één voor psychotherapeuten (met een volledige scholing inclusief leerpsychotherapie) en één voor psychotechneuten (met een dergelijke theoretisch-technische opleiding en goede supervisie). De eerste categorie kan dan vol lof zijn over de tweede. De tweede gorie heeft dan waarschijnlijk geen idee waar de eerste zich mee bezig houdt als ze hun eigenlijke werk doen. Vrijheid, blijheid, nietwaar. Nou, én? FRANK J. H. SMULDERS, klinisch psycholoog/psychotherapeut, Maastricht. Referentie Lange, A. (1984), Over leertherapie, Dth, 4 (1), 82-84. Antwoord aan de heer Smulders door Alfred Lange Ik vind het jammer voor de heer Smulders dat de vele leertherapieën hem niet hebben geleerd zich wat minder denigrerend uit te drukken dan nu het geval is. Het lijkt mij niet noodzakelijk om in een sie over inhoudelijke zaken de andersdenkende af te doen als een ‘handige jongen’ en degenen die anders over psychotherapie denken te disqualificeren als ’techneuten’. Alvorens in te gaan op de inhoud van de heer Smulders’ reactie dienen een paar onzorgvuldigheden te worden gecorrigeerd. Zo schrijft de heer Smulders dat ik de toelatingseisen van de NVP zou hebben omzeild. Dat is niet juist. Ik voldeed zonder meer aan de in