Jaargang 4 (1984)

l IO Hypnotherapie bij concentratiemoeilijkheden* Gerda J. Methorst, Constance H. Mulder & Ton Wilken 1. Inleiding Trance wordt veelal gedefinieerd als een toestand van de aandacht op een beperkt gebied. Verschillende auteurs (zie o.a. Van Nuys, 1973; Tellegen & Atkinson, 1974) achten een redelijk goed concentratievermogen dan ook een noodzakelijke voorwaarde voor hypnotiseerbaarheid. Op grond hiervan zou men moeten cluderen dat hypnotherapie bij mensen die wegens blemen in behandeling komen, niet geschikt is. Echter, volgens Spiegel & Spiegel (1978, p. 229) is bij problemen hetzelfde mechanisme werkzaam als bij angst: ‘Both volve some pathological distraction of attention from necessary to-day functions, and both involvc a negative feedback cycle between psychological pre-occupation and soma tic discomfort’. Er is met andere woorden sprake van een wisselwerking: enerzijds zorgen angst en onzekerheid ervoor dat men de aandacht de op een bepaald gebied blijft richten, aan de andere kant nemen angsten en onzekerheid toe doordat men er niet in slaagt de tratie vast te houden. Deze opvatting bracht ons ertoe de den van hypnotherapie bij cliënten met concentratieproblemen nader te bezien. De volgende paragraaf bevat twee gevalsbeschrijvingen. In beide gevallen leerde de cliënt autohypnose. In de eerste behandeling werd in het bijzonder gebruik gemaakt van de zgn. reoriëntatie in de tijd en in het tweede geval van egoversterkende suggesties. In par. 3 spreken we de werkzame bestanddelen van deze behandelingen. In de vierde paragraaf bediscussiëren we alternatieve benaderingen en we besluiten met een nabeschouwing. * De eerste versie van dit artikel werd als voordracht gepresenteerd op het Jubileumcongres van de Nederlandse Vereniging voor Hypnotherapie op I en 2 oktober 1981 te Amersfoort. G. J. METHORST, psychologe, werkt op de Jelgersma-polikliniek te Oegstgeest: c H. MULDER·SMITHUIJSEN, sociaal pedagoge/psychotherapeute, werkt op de polikliniek psychiatrie van het Bleulandziekenhuîs te Gouda, en bij het IMP Leiden; T. WILKEN is sociaal·pedagoog/psychotherapeut en trainer te Den Haag.

Hypnotherapie blj concentratiemoeilijkheden I 1 I 2. Twee voorbeelden uit de praktijk a. De verkeersleider Een verkeersleider in opleiding, 39 jaar oud, zoekt behandeling voor zijn toenemende concentratieproblemen en vergeetachtigheid. Hij merkt, dat zijn werk- en denktempo de laatste tijd sterk is vertraagd. Hij raakt hierdoor gespannen wat soms resulteert in paniekaanvallen, waarbij hij ook hyperventileert. Tot nu toe hebben zijn fouten geen ongelukken veroorzaakt. Toch is het al regelmatig voorgekomen, dat hij de cijfers van tijdstippen van aankomst of vertrek verwisselde. Zo noteerde hij bijv. in plaats van 7.15 uur, 7.51 uur op de computer. Andere keren vergat hij het vluchtnummer of gaf hij een verkeerde hoogte door. De werksfeer en het werk zelf bevallen hem overigens uitstekend. De concentratieproblemen bestaan al enige tijd, maar het laatste halfjaar gaan zij ernstige vormen aannemen. Tot een aantal jaren geleden beschikte hij naar zijn zeggen over een fotografisch heugen en hij heeft zich altijd goed kunnen concentreren. De angst om fouten te maken maakt hem onzeker en gespannen op het werk. Hij is bang, dat hij het examen niet zal halen, met als consequentie dat hij zijn baan verliest. Dit alles heeft een duidelijk negatieve vloed op zijn concentratievermogen. Getracht wordt door een reoriëntatie in tijd (naar zowel het den als de toekomst) de negatieve zelfverbalisaties en de tingsangst te doorbreken. Tijdens de eerste zitting wordt cliënt via oogfixatie in trance bracht. Als verdiepingstechniek wordt gebruik gemaakt van het in fantasie afdalen van een trap. Vervolgens wordt hem gesuggereerd rug te gaan naar het verleden, met het doel positieve ervaringen naar voren te halen, waaronder het vermogen zich goed te concentreren en het gelukkige bezit van een fotografisch geheugen. Zijn aandacht concentreert zich op de Franse les op de middelbare school. Cliënt beschrijft gedetailleerd de school, de klas, de gen, de leraar Frans en stuit dan op een blauw schrift. Op dit ment wordt de cliënt, die er tot nu toe kalm en ontspannen bijzat, gespannen, onrustig en warm. Als de therapeute vraagt wat er met het schrift aan de hand is, geeft hij te kennen dat hij zich niet kan concentreren op het geschrevene in het schrift; hij ziet wel letters, maar hij kan van de letters geen woorden vormen. De therapeute digt de cliënt uit om de tijd te laten voortschrijden naar een moment, waarop hij de Franse woorden uit het schrift gebruikt. De woorden, die hij zich dan ‘onbewust’ zal herinneren, zullen als vanzelf uit zijn

112 Dth 2 jaargang 4 mei 1984 pen op het papier vloeien. (Intussen had de therapeute hem een blocnote en een pen in handen gegeven.) De cliënt ontspant zich en beschrijft een kastelentocht langs de Loire, enkele jaren geleden. De hand beweegt onderwijl wat schokkerig en onwillekeurig over het pier en schrijft uiteindelijk het woord ‘allons’ op. De trance wordt beëindigd met de posthypnotische suggestie dat binnen langere of kortere tijd hij zich meer woorden en/of vervoegingen uit het schrift zal herinneren. De hele trance-oefening wordt op audioband opgenomen. De volgende zitting vertelt de cliënt dat hij dagelijks dit bandje heeft afgedraaid en zich steeds duidelijker en gedetailleerder woorden uit het schrift kan herinneren. Hij heeft de idee dat zijn fotografisch geheugen, waar hij zo trots op was, weer terugkeert. De stof voor het komende examen probeert hij nu op dezelfde manier onder de knie te krijgen als hij destijds de Franse woordjes leerde, nl. door ze als het ware te fotograferen. Hij studeert met veel plezier. De verandering zet zich in positieve zin voort. Hij gaat zich minder vergissen, kan zich beter concentreren en de spanningen nemen af. Paniekaanvallen komen niet meer voor. De fouten die hij nog maakt kan hij over het algemeen zelf tijdig herstellen. Aan het eind van de behandeling wordt de cliënt gesuggereerd vanuit een bepaald ment in de toekomst terug te kijken naar de tijd vlak na de ling, wanneer de problemen voor het overgrote deel zijn overwonnen. In deze oriëntatie in de toekomst geeft hij commentaar op de tegie, die hij heeft gevolgd, en op de opgaande lijn die zich heeft voortgezet. Cliënt beschrijft de plannen en het programma, die hij vrij quent heeft uitgevoerd, de studie, waar hij regelmatig aan gaat zitten, de hobby’s, die hij heeft, etc. Hij beschrijft de situatie vanuit zijn positie als verkeersleider die zijn werk met plezier doet en die maakte fouten tijdig kan herstellen. De behandeling bestond uit acht zittingen. b. De scriptiemaker De cliënt is een 28-jarige student, die is aangemeld wegens vallen, gepaard gaande met hyperventilatieklachten. Deze treden vooral op wanneer cliënt denkt aan of tracht bezig te zijn met zijn studie. Hij bevindt zich in het laatste jaar van zijn studie. Speciaal het schrijven van een scriptie levert grote problemen op. Faalangst en een sterke drang tot perfectionisme belemmeren hem om het hoofd bij het werk te houden, de nodige informatie te verzamelen en deze informatie in een verslag te verwerken.

Hypnotherapie bij concentratiemoeilijkheden t 1 3 Negatieve studie-ervaringen en -resultaten versterken de faalangst, terwijl een negatief zelfbeeld en subassertief gedrag hem beletten de juiste personen aan te schieten om de nodige informatie en ding voor het werk te verkrijgen. Getracht wordt om m.b.v. autohypnose cliënt een andere houding aan te leren, met name een grotere tolerantie ten aanzien van zijn eigen functioneren. Verwacht wordt dat cliënt minder spannen, minder faalangstig en met minder irrationele, tische normen zal kunnen studeren en schrijven, waardoor de pel tot feitelijk werken verlaagd zal worden. Als trance-inductietechniek wordt oogfixatie gebruikt. Ter ping van de trance daalt de cliënt in gedachten een trap af. Hem wordt vervolgens gesuggereerd zich voor te stellen, dat hij zich in een plezierige ruimte bevindt waar hij over zijn scriptie-onderwerp na kan denken. Cliënt geeft verbaal te kennen, dat dit denken aan zijn scriptie hem niet lukt wegens de aanwezigheid van anderen: noten. Therapeute stelt hem voor eens te proberen met de gen te praten over zijn scriptie-onderwerp. Achteraf vertelt cliënt, dat hem dit goed gelukt is: hij wist op rustige wijze zijn onderwerp uit te leggen, voelde zich redelijk zeker en prettig en er kwamen ideeën bij hem boven uit de periode, toen hij voor het eerst met zijn onderwerp bezig was. Het dagelijks herbeleven van deze sessie met behulp van een audiobandje resulteert wel in een afname in nenheid, maar nog niet in het daadwerkelijk met de scriptie bezig zijn. Hij rapporteert in de volgende zitting meer ideeën te hebben gedaan om de nodige informatie te verzamelen. De drempel om deze ook tot uitvoering te brengen was hem echter nog te hoog. Tijdens deze zitting wordt daarom opnieuw een bandje gemaakt waarbij cliënt zich in trance voorstelt op ‘informatiepad’ te gaan. Evenals de vorige keer suggereert de therapeute andere, meer sertieve oplossingsmogelijkheden. Dit mondt zo blijkt in de de zitting – ook uit in feitelijk gedrag: niet alleen is de cliënt op tische informatiegevers toegestapt, hij heeft ook geslaagde pogingen ondernomen om gerichte literatuur te verzamelen. Ondanks deze betering blijft de cliënt echter klagen over beklemmende gevoelens als hij eraan denkt het eindresultaat te moeten presenteren en gen. Op grond hiervan wordt besloten tot een reoriëntatie naar de toekomst: het tijdstip, waarop hij zijn scriptie zal moeten verdedigen. Met behulp van het beeld van een steeds sneller draaiende klok weet hij zich een aantal maanden in de tijd te verplaatsen. Hij loopt in de zon naar de beoordelingscommissie. Tijdens deze (als plezierig ren) wandeling, neemt de spanning toe als cliënt bij een brug komt die hij over moet om het gebouw te bereiken, waar de beoordeling

I 14 Dth 2 jaargang 4 mei 1984 zal plaatsvinden. De suggestie van therapeute om dan via een omweg en een makkelijker te nemen brug aan de overkant te komen, wordt geweigerd: plotseling vermeldt hij zonder moeite over de brug men te zijn en zich rustig aan de overkant te bevinden. De therapeute geeft als posthypnotische suggestie, dat cliënt mogelijk in de toe· komst vaker zal ervaren, dat moeilijk lijkende hindernissen toch moeiteloos genomen blijken te zijn. Tijdens de daaropvolgende zitting vertelt cliënt zijn scriptievoorstel te hebben geschreven. Dit is inmiddels met instemming ontvangen. De zitting wordt besteed aan het maken van een derde band. Tijdens de hypnose stelt de cliënt zich voor hoe hij de grove opzet van zijn scriptie verfijnt. Na een aanvankelijke mislukking – veroorzaakt doordat hij zich een te ideaal beeld van een rustige, noeste schrijver in een kring van lamplicht en pijprook wil opleggen – komt hij tot een realistische voorstelling, waarin hij met enige moeite iets op papier krijgt. Aanvankelijk bereidt cliënt zich m.b.v. deze band dagelijks voor op zijn schrijfwerk. Na op deze wijze het eerste hoofdstuk tot stand te hebben gebracht, maakt hij er alleen op moeilijke momenten nog gebruik van. Hij slaagt erin zijn scriptie af te ronden en haalt, met dezelfde werkhouding, ook zijn overige examens. Anderhalf jaar na afloop van deze behandeling werkt cliënt al weer een klein jaar in het vak, dat hem tijdens zijn studie onbereikbaar leek. 3. Werkzame bestanddelen Het uitgangspunt van dit artikel was de vraag of hypnotherapie kan worden gebruikt bij cliënten met concentratieproblemen. De twee valsbeschrijvingen geven hierop een positief antwoord. De vraag waarvoor wij ons nu gesteld zien is hoe het komt, dat deze behandelingen geslaagd zijn; met andere woorden wat zijn de werkzame bestanddelen geweest? In de eerste plaats noemen wij het feit, dat de trance op formele wijze, te weten m.b.v. oogfixatie, werd geïnduceerd. Hiermee kregen de cliënten een concreet hulpmiddel om een toestand van verhoogde aandacht te bereiken. In de tweede plaats geldt de trance-ervaring zelf. Via de trance maakten de cliënten impliciet kennis met het feit, dat zij zich konden concentreren. Zo werkt de trance-ervaring zelf als voorbeeld voor dere situaties, waarin concentratie nodig is: de cliënt leert dat hij zich via concentratie mentaal kan ontspannen en dat hij meer dan één

Hypnotherapie bij concentratiemoeilijkheden 115 ding tegelijkertijd kan waarnemen of doen, zonder dat hij hierbij op storende wijze van de hoofdtaak wordt afgeleid. De trance-ervaring is dan, ongeacht wat daarin verder gebeurt, al een stap in de goede richting. Het derde werkzame element lijkt dat deze impliciet opgedane varing expliciet werd gemaakt: de therapeuten legden de cliënten uit dat uit het feit dat zij zo goed in trance konden gaan geconcludeerd kan worden dat het met hun concentratievermogen blijkbaar prima gesteld is. Deze explicitering kan ertoe hebben geleid, dat de cliënten moed vatten. Ten vierde noemen wij het aansluiten bij reeds bestaande gen en vaardigheden van de cliënt. Uitgangspunt hierbij is de stelling van Erickson (Bandler & Grinder, 1975; Erickson & Rossi, 1979) dat cliënten al beschikken over de hulpbronnen die zij nodig hebben om tot een oplossing van hun problemen te komen. Bij de verkeersleider gebeurde dit door een heroriëntatie in het verleden, de tijd dat hij over zijn fotografisch geheugen beschikte. Bij de student werd dit der andere bewerkstelligd door hem over zijn scriptie te laten len, iets wat hem in het normale leven redelijk gemakkelijk afging. De redenen waarom dit aansluiten bij bestaande ervaringen en vaardigheden een werkzaam effect kan hebben gehad zijn de de: (1) er is een leereffect: het oefenen zich te concentreren in een kende situatie vormde een goede voorbereiding op het zich treren in de probleemsituatie; (2) de anticipatie-angst vermindert: door aan te sluiten bij positieve ervaringen in het verleden werd de aandacht op positieve pen gericht, waardoor de preoccupatie met mogelijk falen op de tergrond raakte. 4. Alternatieve strategieën Bij beide cliënten werd gebruik gemaakt van een formele ductietechniek. Redenen hiervoor waren dat de therapeuten hiermee de meeste ervaring hadden en dat deze technieken door hun concrete karakter gemakkelijk door de cliënten zelf kunnen worden toegepast. Bij cliënten met concentratiemoeilijkheden kan men zich echter juist voorstellen dat zij zich te zeer laten afleiden om op deze de wijze in trance te gaan. Voor deze gevallen noemen wij een paar alternatieve manieren, ontleend aan de literatuur. (Aangezien het bij onze cliënten gelukte op formele wijze trance te bewerkstelligen, hebben wij deze alterna-

tieven uiteraard niet toegepast.) Erickson (1964) beschrijft een cliënt die zeer onrustig binnenkwam en niets anders deed dan ijsberen. Hij kon niet blijven zitten, laat staan dat hij geconcentreerd aandacht kon besteden aan een enkel aspect van zijn ervaring. Erickson gebruikte dit gedrag van de cliënt door het als onderwerp van diens aandacht te maken. Hij de hem te letten op zijn bewegingen en manier van lopen. Door steeds meer de behoefte aan rust, ontspanning en aan het gevoel om ‘lekker in die gemakkelijke stoel te gaan zitten’ door zijn suggesties te weven, bracht hij de cliënt in trance. Een andere mogelijkheid beschrijven Spiegel & Spiegel (1978). De cliënt wordt gevraagd zich voor te stellen dat hij op een groot scherm zijn gevoelens, herinneringen en fantasieën projecteert. Op dit beeldscherm voltrekken de gebeurtenissen zich op chaotische wijze. In het beeldscherm bevindt zich een klein inzetscherm waar de cliënt een deel van het beeld kan vertragen, stilzetten, terugspoelen of vergroten. Zo wordt in de chaos een moment van controle ingevoerd, zonder dat de chaos wordt ontkend. Vanuit deze beperkte ruimte waar alles onder de loep genomen kan worden, kan de aandacht richt worden op belangrijke aspecten van het probleem van de cliënt. Nadat de cliënt door deze trance-ervaring geleerd heeft op een vangen’ wijze zijn aandacht op de omgeving te richten, wordt de handeling toegespitst op het aanleren van selectieve aandacht. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om op imaginair niveau zulke veranderingen in omgevingsaspecten aan te brengen, dat de aandacht erop wordt verscherpt, het concentratievermogen neemt. Het hiervoor beschreven inzetscherm van Spiegel & Spiegel heeft deze functie. Een andere mogelijkheid is om de cliënt in sie een camera te laten bedienen die naar believen in- en uitzoemt. Op impliciete wijze leert de cliënt een selectie aan te brengen in de voor hem verwarrende informatie. Dit gebeurt op een zeer ve wijze, die de zelfverwerkzaamheid van de cliënt vergroot. Immers, de manier, waarop hij deze beelden scherper maakt bepaalt hij zelf en hij kan ermee experimenteren tot hij de voor hem meest prettige wijze heeft gevonden. Door de cliënt vervolgens te vragen naar de details, door hem het aantal zintuiglijke dimensies, waarlangs formatie wordt verkregen uit te laten breiden, wordt de ervaring geïntensiveerd en neemt de aandachtconcentratie toe (Grinder et al., 1977). Wanneer rechtstreeks probleemoplossend werken mogelijk lijkt, kan ook gebruik worden gemaakt van de gedragstherapeutische niek die ‘covert modeling’ genoemd wordt (Upper & Cautela, 1979). Hierbij stelt de cliënt zich een model voor, dat zich in dezelfde

Hypnotherapie bij concentratiemoeilijkheden II 7 (angstverwekkende) situatie bevindt als hijzelf, maar zich weet te handhaven. Er kunnen twee modeltypen gebruikt worden. Ten eerste een ‘coping model’, dat wil zeggen een model, dat eerst gespannen en ongeconcentreerd is, zich steeds zekerder gaat gedragen en tenslotte de situatie aankan. Ten tweede een ‘mastery model’, dat zich in alle situaties van het begin tot het eind adequaat gedraagt. Uit onderzoek van Kazdin (1973) bleek, dat voorstellingen met een ‘coping’ model effectiever zijn dan die met een ‘mastery’ model. Tevens bleken de sultaten beter te worden naarmate het ‘coping’ model meer met de cliënt overeenkwam naar kenmerken als uiterlijk, leeftijd en sociaal economische klasse. 5. Nabeschouwing Zoals wij al in de inleiding vermeldden, gaan concentratieproblemen vaak vergezeld van klachten als angst, onzekerheid en een negatief zelfbeeld. Ook bij onze cliënten was dat het geval. Men kan zich dan ook afvragen of concentratieproblemen bij ‘al deze narigheid’ de ciale factor zijn (Van der Velden, 1982). Behandeling van concentratiemoeilijkheden bleek in de beschreven gevallen ook een geschikte manier om de angst te verminderen en het zelfbeeld positief te beïnvloeden. Er werd aangesloten bij de wens van beide cliënten om weer ‘ongestoord’ aan het werk en de studie te kunnen, de gebieden waarop zij de meeste last van hun problemen ondervonden. Al eerder vermeldden wij dat dit ook beoogd en gerealiseerd werd door het aansluiten bij positieve ervaringen uit het verleden. De voorstelling van vroegere ervaringen met geslaagde concentratie werkte tevens als vóórtraining op het zich concentreren in de bleemsituatie. Ook al wordt er bewust geen enkel verband gelegd sen de herinnering van de vorige en de imaginaire voorstelling van de huidige ervaring, dan nog zal de laatste concentratie’poging’ als volg van de voortraining gemakkelijker verlopen (Hotfman & kins, 1980 ). Tenslotte merken wij op dat ons is gebleken dat verschillende hypnotherapeutische strategieën bruikbaar zijn voor de behandeling van concentratiemoeilijkheden, ook al wordt vaak beweerd dat concentreerde aandacht een noodzakelijke voorwaarde is voor nose.

Referenties Bandler, R. & J. Grinder (1975), Patterns of the Hypnotic Techniques of ton H. Erickson, M.D., Volume !. Meta Publications, Cupertino. nia. Erickson, M.H. (1959), Further Clinical Techniques of Hypnosis: Utilization Techniques. American Journal of Clinical Hypnosis, 2, p. 3-21. Erickson, M.H. & E. L. Rossi (1979), Hypnotherapy: An Exp/oratory book. lnvington Pub!., New York. Grinder, J. J. de Lozier & R. Bandler (1977), Pallerns of the Hypnolic ques of Mi/ton H. Erickson, M. D., Volume 2. Meta Publications, tino, California. Hoffman, C. D. & W. Hawkins (1980), The Effects of Pre-Training on dren’s Recognition Memory for Pictures. Journal o/Genetic Psychology, 137 (2), p. 301-302. Kazdin, A.E. (1973) Covert Modeling and the Reduction of Avoidance havior. Journal of Abnormal Psycho/ogy, 81, p. 7-95. Spiegel, H. & D. Spiegel (1978), Trance and Treatment: Clinical Uses of nosis. Basic Hooks, New York. Tellegen, A. & G. Atkinson (1974), Openness to absorbing and self-altering experiences (‘absorption’) a trait related to hypnotic susceptibility. Journal of Abnorma/ Psycho/ogy, 83, p. 286-297. Upper, D.D. & J. R. Cautela (1979), Covert Conditioning. Pergamon Press Ine. New York. Van Nuys, D. (1973), Meditation, attention and hypnotic susceptibility: A Correlational study. International Journal of Clinical and Experimental Hypnosis, 21, p. 59-69. Van der Velden, K. (1982), Persoonlijke mededeling.