Jaargang 4 (1984)

discussie 279 en dáár precies ligt het onderscheid. Dus: de kwestie ‘leerpsychotherapie of niet’ is zeer beslist geen tenschappelijk’ dilemma, maar een kwestie van mensopvatting, en die kan te enen male niet door discussie worden beslecht. Ik ken een tere manier om met dit dilemma om te gaan als dit voor iemand een persoonlijke vraag is. Maar helaas, die manier is voor de geachte ponent nu eenmaal onaanvaardbaar, namelijk: leerpsychotherapie. Dus zoals ik al zei: het ‘probleem’ is onoplosbaar. Zouden we er eigenlijk niet beter aan doen door op te houden het als een bleem’ te definiëren? Als we dat doen krijgen we twéé leerroutes, in plaats van er op kunstmatige wijze één van te maken met alle genlijke toestanden en ontduikingen vandien. Dan zouden we bijvoorbeeld binnen de NVP twee secties kunnen oprichten: één voor psychotherapeuten (met een volledige scholing inclusief leerpsychotherapie) en één voor psychotechneuten (met een dergelijke theoretisch-technische opleiding en goede supervisie). De eerste categorie kan dan vol lof zijn over de tweede. De tweede gorie heeft dan waarschijnlijk geen idee waar de eerste zich mee bezig houdt als ze hun eigenlijke werk doen. Vrijheid, blijheid, nietwaar. Nou, én? FRANK J. H. SMULDERS, klinisch psycholoog/psychotherapeut, Maastricht. Referentie Lange, A. (1984), Over leertherapie, Dth, 4 (1), 82-84. Antwoord aan de heer Smulders door Alfred Lange Ik vind het jammer voor de heer Smulders dat de vele leertherapieën hem niet hebben geleerd zich wat minder denigrerend uit te drukken dan nu het geval is. Het lijkt mij niet noodzakelijk om in een sie over inhoudelijke zaken de andersdenkende af te doen als een ‘handige jongen’ en degenen die anders over psychotherapie denken te disqualificeren als ’techneuten’. Alvorens in te gaan op de inhoud van de heer Smulders’ reactie dienen een paar onzorgvuldigheden te worden gecorrigeerd. Zo schrijft de heer Smulders dat ik de toelatingseisen van de NVP zou hebben omzeild. Dat is niet juist. Ik voldeed zonder meer aan de in

280 Dth 3 jaargang 4 augustus 1984 die tijd geldende normen en regels voor leertherapie. Verder schouwt de heer Smulders het als uiterst vermakelijk dat ik nu zou zitten in de toelatingscommissie van de NVP. Afgezien van het feit dat dit in de discussie over leertherapie niet relevant is, is het ook juist. Ik maak met genoegen deel uit van de opleidingscommissie, een commissie die probeert de kwaliteit van de gen in Nederland enigermate te bevorderen. Dat leden van een lijke commissie zichzelf af en toe vragen stellen over de relevantie van bepaalde curriculum onderdelen zou niet lachwekkend gevonden moeten worden. Het lijkt mij verstandig om terwille van de lezers de kern van mijn betoog in Dth, 1984, aft. r kort samen te vatten. In die betreffende notitie heb ik mijn twijfels verwoord over het verschijnsel van plichte leertherapie bij de opleiding tot psychotherapeut. ‘Voor de punten’ een opleiding volgen is tot daar aan toe maar ‘voor punten’ zichzelf aan een therapie onderwerpen lijkt strijdig met het wezen van ’therapie’, ook al voegt men het woord ‘leer’ er aan toe. dien blijkt uit het schaarse onderzoek over deze materie dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat therapeuten zonder leertherapie het slechter doen in het vak dan diegenen die zo een ervaring wel hebben gehad. Daartegenover heb ik gesteld dat het me zeer zinnig leek om therapeuten, die tijdens hun opleiding op bepaalde gen in hun functioneren stuiten, ertoe te brengen om daar – middels een psychotherapie – ‘aan te werken’. Het is jammer dat de heer Smulders in zijn reactie niet ingaat op de door mij geformuleerde argumenten. Dat maakt verdere discussie nogal welles-nietes achtig. Het enige argument dat hij ten gunste van leertherapie naar voren brengt is de grote mate van tevredenheid die hij ervaart over de vele leertherapieën die hijzelf heeft ondergaan. gezien van het anecdotische van deze argumenten, kan men zich de vraag stellen of ’tevredenheid met leertherapie’ enige waarde heeft als criterium. Het bewijst mij niet dat men daardoor een betere peut wordt. Uit de opmerkingen van de heer Smulders komt één nieuwe dachte naar voren. Deze betreft het idee dat de visie over leertherapie niet bepaald wordt door argumenten met betrekking tot het nut van, maar meer door het mensbeeld. Helaas geeft de heer Smulders niet aan wat de door hem aangeduide mensbeelden inhouden. Wel is het duidelijk dat hij meent dat diegenen die bij het tweede door hem genoemde mensbeeld horen geen belangstelling zouden hebben voor patiënten met existentiële, levensbeschouwelijke of religieuze men. Ik vraag me af om wat voor mensbeeld het gaat. Ik ken het in ieder geval niet. Ook is duidelijk dat hij zichzelf als een aanhanger

281 van het eerste mensbeeld ziet en zichzelf op grond daarvan als rieur beschouwt. Maar ook naar de inhoud van dit mensbeeld blijft het gissen. Terwille van de discussie wil ik trachten de terminologie van de heer Smulders te interpreteren. Ik vermoed dan dat hij bedoelt dat leertherapie wel past in een psychotherapeutisch model waarin ‘groei’ voorop staat, maar niet in ‘probleemgerichte psychotherapie’. Ik zou dat geen oninteressante gedachte vinden. Het ‘groei-model’ lijkt listischer dan het ‘probleem-model’ en heeft daardoor een zekere aantrekkingskracht. Minder aantrekkelijk is echter, dat er naamd geen overeenstemming bestaat over wat ‘groei’ inhoudt, laat staan over de vraag wanneer men is uitgegroeid. Dat geldt zowel voor clienten als voor op groei uit zijnde psychotherapeuten. Dat is de reden dat de aanhangers van het ‘probleem-model’ zich beperken wat betreft de pretenties van het vak en de doelen niet al te hoog muleren. Mensen helpen om van klachten af te komen is al moeilijk genoeg. Ik kan de heer Smulders begrijpen wanneer hij bedoelt dat het voor aanhangers van het ‘groei-model’ meer voor de hand ligt om in leertherapie te gaan dan voor volgelingen van het tweede model. Maar dat betekent niet dat men de laatsten dient te disqualificeren als een inferieur soort psychotechneut. Alsof diegenen die rend gericht zijn op hun eigen ontwikkeling per definitie beter in staat zijn om naar mensen te luisteren en ze te helpen dan diegenen die de tekortkomingen in hun eigen persoon minder dramatisch vatten. Tot slot nog deze nuancering. De tegenstelling ‘groei versus bleemgerichte psychotherapie’ heb ik besproken ter wille van de cussie. De tegenstelling is mischien minder duidelijk dan zij misschien lijkt. Ook probleemgerichte psychotherapeuten dienen vaak verder te gaan dan het rechtstreeks bestrijden van aangemelde symptomen. Ook binnen het probleem-model is het vaak nodig om aan gende factoren te werken, teneinde zinvol de invaliderende men te kunnen aanpakken. Wanneer mensen – soms daardoor en soms door het rechtstreeks toepassen van ‘praktische technieken’ – inzicht krijgen in blokkades, vrij komen van angsten, anders tegen problemen aankijken, problemen kunnen oplossen, dan houdt dat ‘groei’ in; een toename van macht over het eigen functioneren. Maar het is dan geen ‘groei om de groei’. En dat laatste maakt pieën soms zo onaantrekkelijk.