Jaargang 4 (1984)

275 hoe groot haar creativiteit en uithoudingsvermogen zijn om haar wanhoop te tonen. We willen nu terugkomen op onze motivatie voor deze reactie. In Directieve therapie I wordt door Van Dijck en Van der Velden (1977) beschreven wat directieve therapie is. Een tische aanpak wordt daarin als essentieel gezien. We halen het gende citaat aan: ‘Uitgaande van het feit dat iedere situatie en iedere cliënt anders is, is de directieve therapeut vooral geïnteresseerd in een antwoord op de vraag: Wat werkt bij dit probleem, bij deze cliënt, in deze situatie?’ Dit houdt in dat hij nu eens gebruik maakt van tische gezichtspunten, dan weer van leertheoretische noties of ten uit de gezinstherapie – wanneer ze maar de mogelijkheid van een praktijkresultaat dichterbij brengen’. Uitgaande van het principe dat directieve therapeuten bij uitstek van een systeembenadering en een pragmatische aanpak dienen uit te gaan, betreuren we het dat in een behandeling waarin dwangmatig handelen op zo’n vernieuwende wijze wordt aangepakt, deze le principes van directieve therapie verwaarloosd worden. FRIEDA AELEN & ANNE MEIJER, psychologen, Amsterdam Referenties Dijck, R. van en K. v.d. Velden (1977), Wat is directieve therapie? In: K. v.d. Velden (red.), Directieve therapie I. Van Loghum Slaterus, Deventer. Freud, S. (1954), Cinq psychanalyses. L’homme aux rats: Une névrose sionelle, p. 199-262, Presse Universitaire de France. Lange, A. (1983), Imaginaire confrontatie bij het verwerken van incestueuze verlangens, een gevalsbeschrijving. Dth 3 (3), p. 244-253. Velden, K. v.d. (1982), Een behandeling van een jonge vrouw met lucinaties. Dth 3 (2), p. 233-245. Antwoord aan Aelen en Meijer door Eise de Haan Aelen en Meyer signaleren een gebrek aan interactioneel ren. Het blijft bij gezinstherapie altijd de vraag wie bij het gezin ren en wie niet of niet meer. Er zijn geen vaststaande regels voor. Pragmatische overwegingen zullen de doorslag geven. Iedere these over de functie van een symptoom is voor de behandeling pas dan interessant en het vermelden waard wanneer daar een bruikbare interventie uit voort is gekomen. Er zijn vele interessante hypothesen over het gezin en het huwelijk van Anna te bedenken. Voor de be-

276 Dth 3 jaargang 4 augustus 1984 handeling van Anna’s dwangproblemen leverden ze echter geen bruikbare interventies op. Uit researchgegevens over de behandeling van dwang is bekend dat het oplossen van relatie- en gezinsproblemen geenszins betekent dat daarmee ook de dwangproblematiek verdwijnt. Aelen en Meyer verzuimen te vermelden waarop zij hun opmerkingen over het belang van gezinsproblemen bij de behandeling van dwang baseren. Hetzelfde geldt voor het belang dat Aelen en Meyer hechten aan de inhoud van dwanggedachten. Voor de therapeutische interventies is de betekenis van de inhoud van de dwanggedachten niet essentieel. In de handboeken over de behandeling van dwang wordt niet gerept over de mogelijke betekenissen van de inhoud van dwanggedachten. Hebben Aelen en Meyer andere informatie? De zin van de vergelijking met de behandelingen beschreven door Van der Velden en Lange ontgaat mij. Zij beschreven geen patiënten met een dwangneurose. En Freud? Zullen we die gewoon met rust laten? Tot slot ben ik van mening dat het toepassen van diagnostiek op een auteur van een artikel om kracht bij te zetten aan kritiek een frisse zaak is. Nogmaals: over leertherapie In een belangrijk opzicht kom ik volkomen overeen met Freddy ge: ook ik verbaas me mateloos over het verschijnsel rapie’, de zeer verschillende procedures die die naam dragen, de terst verschillende waarde die eraan gehecht wordt. In een ander zicht echter kan het verschil nauwelijks groter zijn: mijn verbazing komt voort uit daadwerkelijke ervaring in velerlei opzicht. Ik ken het ‘verschijnsel’ van vele kanten, als iemand die jarenlang diverse men van leertherapie heeft ondergaan (individueel, pie, leergezinstherapie e.d.), als leerpsychotherapeut, én als supervisor van aankomende leerpsychotherapeuten. Nu hoop ik maar dat het me zal worden toegestaan dat mijn verbazing er heel anders uitziet dan die van Freddy, hoewel ik uit de allemaal-flauwekul-toon van zijn relaas het ergste vrees. Ik zal de laatste zijn om te moraliseren over de wijze waarop hij vertelt de toelatingseis van de NVP te hebben omzeild, want de NVP is daar uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor. Dat Freddy nu zelf in die toelatingscommissie van diezelfde NVP zit, levert uiteraard een komische situatie op. Dat hij – nu vanuit die positie een pleidooi houdt voor duidelijkheid en integriteit heeft mijn hartelijke ming. Er zijn namelijk vele varianten van het ontduiken van toela-