192 Dth 2 jaargang 3 mei 1983 Acute Grief is een aardig naslagwerk, maar biedt m.i. hun die zich met directe therapie bezig houden te weinig bruikbare aanwijzingen voor het therapeutisch handelen. De therapeut die met iemand werkt die tijdens de behandeling door een zwaar verlies getroffen wordt zal echter wel een aantal nuttige aanknopingspunten kunnen vinden. DR. M. B. BLOM Pastor SJP Derksen Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg te Amsterdam. Carter, Elizabeth A. en McGoldrick, Monica, The Family Life Cycle a Framework for Family Therapy. Gardner Press Ine. New York, 1980; 468 blz. Natuurlijk is er van alles aan te merken op dit boek, maar laten we blij zijn dat het er is. Het onderwerp schreeuwt om aandacht en die krijgt het nu eindelijk. Waarom is dit onderwerp zo belangrijk? De gezinstherapeut kijkt naar en werkt met gezinsstructuren. Elk gezin echter kent in de loop van zijn bestaan verschillende men, al naargelang de opeenvolgende fasen waarin het gezin komt te verkeren. Het al dan niet functioneel zijn van een patroon hangt dan ook mede af van de fase waarin het gezin keert. Passen fase en structuur bij elkaar? De bescherming biedende structuur die goed is voor kleuters, is sastreus voor een puber. Het stevig vasthouden aan regels kan heel functioneel zijn – maar wordt een hindernis op het moment dat er overgeschakeld moet worden naar een andere fase. De rollen van alle gezinsleden alsook het systeem van regels dat hun interactie bepaalt is verschillend in elke fase van het gezinsbestaan. De moeder van een adolescent voelt zich anders, doet anders en gedraagt zich anders – niét alleen ten opzichte van dat ene kind, dan de moeder die alleen nog maar kinderen in de lagere-schoolleeftijd heeft. Kennis omtrent gezinsfasen is dan ook onmisbaar bij het len van gezinsinteractie. Misschien nóg belangrijker is inzicht in wat het overschakelen van de ene fase naar de andere zoal teweeg kan brengen in een gezin. Het gaat daarbij namelijk per definitie om zogenaamde ‘discontinuous leaps’. Die verlopen zelden zonder geknars en geknoers, of erger. Ik heb Minuchin eens horen zeggen, al in 1973, dat praktisch elk gezinsprobleem teruggebracht kan worden tot een bleem. Ook de gezinstherapeut die niet bereid is zo ver te gaan, zal
recencteY 193 toch alleen dan een gezinsprobleem goed kunnen taxeren als hij het gezinsfunctioneren afzet tegen het faseverloop waarin het gezin als geheel verwikkeld is. Het heeft tot nu toe nogal ontbroken aan theorie over systeemfasen en over die speciale groep veranderingen van de tweede orde, de fase-overgangsproblemen. Dit boek geeft een aanzet tot theorievorming. Soms lukt het. Sommige artikelen komen echter niet uit boven het niveau van ‘Ouders van Nu’. Een aantrekkelijk aspect van de hele gezinslevenscyclustheorie (fl. 10 ooo,- voor een betere term!) is dat hij een groeimodel biedt voor volwassenen. Ook na de oedipale fase valt er nog heel wat sants te beleven! Het is ook een theorie van verandering, implicerend dat in elk probleem ook talloze kansen besloten liggen voor het zin. En voor de therapie! Voor studenten is het zeker makkelijker om vanuit dit denkmodel de overstap te maken naar het systeemdenken, dan vanuit de individuele ontwikkelingstheorie. De overstap vanuit gezinslevenscyclustheorie naar neel denken en werken ligt voor de hand. De ene cyclus, die van het gezin van oorsprong, loopt namelijk door de andere heen, die van het huidige gezin, en de laatste weer door de cyclus van de volgende generatie. Het gezin is één stroompje in een brede multigenerationele delta. Bij ‘samengestelde’ gezinnen wordt het nog ingewikkelder: de trouwende partners brengen ieder een stuk gezin mee en die kunnen in verschillende fases verkeren, met ieder weer hun gezinnen van oorsprong enzovoort. Over die ingewikkelde situatie: ‘Forming a married Family’, gaat een van de fraaiste artikelen van dit boek, door de ‘editors’, Carter en McGoldrick. Bondig, helder en zeer formatief. Bowen heeft het voorwoord geschreven: een wijs betoog over hoe moeilijk het blijft om in systeemtermen te denken, over hoe gen doen alsof systeemtermen oude bekenden zijn, maar intussen het wezenlijk anders-zijn van het systeemdenken onder tafel werken. Maar ja, de echte systeemdenker weet dat het nu eenmaal generaties duurt voor dergelijke systemen veranderen. Bowens introductie doet verwachten dat er veel intergenerationeels in dit boek zal zitten. Het is inderdaad onmiskenbaar een boek uit de Georgetown School. Het eerste artikel, van Carter en McGoldrick en net als hun eerder genoemde artikel qua stijl en inhoud zeer de moeite waard, beziet se-overgangsproblemen vanuit de intergenerationele invalshoek. Het gezin bevindt zich voortdurend op een kruispunt van zogenaamde horizontale en verticale invloeden: de eigen levenscyclus van het zin die zich ontrolt (horizontaal) en de erfenissen en insluipsels vanuit de vorige generatie(s) (verticaal).
194 Dth 2 jaargang 3 mei 1983 Als een moeilijk punt in de horizontale lijn, een fase-overgang voorbeeld, kruist met een onafgewerkt iets uit het verleden, dan zal die fase-overgang extra lastig zijn. Als moeder zich nog steeds werpt aan de directieven van oma, dan zal zij het héél moeilijk ben met de experimenten in onatbankelijkheid van haar veertien- en vijftienjarigen. Een adder onder het gras van deze zienswijze vind ik dat het beeld van de kruisende lijnen je ook licht doet vervallen in lineair denken: ‘Het zit hem in moeder en oma’. Het overgangsfaseprobleem van het gezin-als-geheel wordt dan opeens wat mistig. Typerend vind ik zinnen als: ‘In the above tion it was clear that extensive work in their respective families of origin would have to be undertaken before either of them could tain clarity of their own ideas on marriage, work, and family life’ (p. 333). De aandacht voor het intergenerationele heeft een constructievere functie in het artikel van Colón over ‘The Family Life Cycle of the Multiproblem Poor Family’. ‘Procreation is about the only source of continuity available to the underclass couple’ (p. 358) stelt hij, en ‘The multiproblem poor person leaves home, marries, has children, gets divorced, becomes a grandparent, gets old and dies earlier than the middle class counterpart’ (p. 355). Gezinsfasen volgen elkaar pijlsnel op en lopen door elkaar heen. De gezinsstructuur die het mogelijk maakt om dit alles met enig succes te doorleven ziet er vanzelfsprekend anders uit dan die van de ‘middle class counterpart’. En: een sterk sociaal netwerk is van vitaal belang. Daaraan wordt in de therapie eerst gewerkt. Instanties worden gemobiliseerd. Dan het intergenerationele netwerk. Het is vaak in de war of aan flarden. Colón geeft daarvan zeer goede voorbeelden. Zijn aanpak van een en ander is minder overtuigend dan wat (de in Dth (2), 3 door mij besproken) Danuta Mostwin doet, maar het belang van ’the three nerational family system structure as a resource model; the process of reconnecting with that resource’ juist voor déze bevolkingsgroep wordt goed duidelijk. Colóns werk is gebaseerd op structureel ken. Dáár is het boek verder nogal zuinig mee. Nog enkele korte opmerkingen. Een van de drie inleidende sche artikelen is van Lynn Hoffman, (‘The Family Life Cycle and Discontinerous Change’), later opgenomen als hoofdstuk IX in haar ‘Foundations of Family Therapy’. Het vertoont haar gebruikelijke heldere denken en frisse schrijftrant. Een artikel om drie keer te zen.
recencies 195 Deel twee van het boek gaat over de diverse stadia van de venscyclus. Er staan zeer matige artikelen in, zoals ‘The Family with Young Children’ en heel boeiende. ‘The Family with Adolescents’ van Norman Ackerman is daar een voorbeeld van. Deel drie, ‘Special Issues’ heeft te maken met dood, ziekte en echtscheiding, hertrouwen, (een extra fase in de cyclus!) de rol van de vrouw en de gezinslevenscyclus van de therapeut). Verhuizing en passing in andere culturen hadden er van mij ook bij gemogen: één artikeltje over het Mexicaans-Amerikaanse gezin is wat mager. Het boek eindigt met een babbelachtig verhaal over ‘Systems and Ceremonies’. De auteur, E. H. Friedman, tilt niet zo zwaar aan het belang van rituelen. ‘Ceremonies celebrate. From an emotional systems point of view, they are not in themselves efficacious’ (p. 435). Hij ziet ze als bijverschijnsel van een fase-overgangsproces en schrijft met verve wat zo’n proces in gezin en familie allemaal teweeg kan brengen. Wat Friedman over het hoofd ziet is dat het óók dersom kan: dat het ensceneren van een ritueel of ‘rite de passage’ hoognodige veranderingsprocessen in gang zet. Jammer dat daar in het hele boek niets over staat. Wat er wel instaat, – dat moet ik toch nog even kwijt – in het kel ‘Separation, Divorce and Single-Parent Families’ van Beal, is de gebruikelijke nonsense over wat het één-ouder gezin al niet tot gevolg heeft voor de kinderen: slechte woordenschat, laag IQ, delinquentie enzovoort. Beal vergeet te vermelden dat een groot percentage van de Amerikaanse één-oudergezinnen zich onderaan de sche ladder bevindt, d.w.z. te maken heeft met armoe, rotbanen, slechte behuizing, slechte scholen, en wat Colón beschrijft: geen tijd om alle diverse gezinsfasen rustig af te werken. Woordenschat, IQ (d.w.z. dat wat de intelligentietests meten) en delinquentie zouden wel eens meer dáármee te maken kunnen hebben dan met het ontbreken van een (meestal) vader. Dàt geeft tenminste nog de vastigheid van de wekelijkse Ane-uitkering! Slotopmerkingen: (a) Een boeiend boek is het! (b) Het gaat van voor tot achter over gezinnen. (c) En twaalf van de negentien auteurs zijn vrouwen. Ik denk dat a, b, en c met elkaar verband houden. ALICE VAN DER PAS