recensies 377 Het derde deel behandelt beleid in brede zin, dus ook in bestuurlijke. Een aantal hoofdstukken gaat over de Canadese ving ten aanzien van huwelijk en gezin, en zijn minder relevant in de Nederlandse situatie. In dit deel is het hoofdstuk van Selig leuk om te lezen. Selig beschrijft hoe hij geleidelijk aan in staat is zijn therapeutische zienswijze te laten mee tellen in een volgens het disch model denkende kliniek. Conclusie: De inleiding van Freeman maakt in feite al duidelijk ke bezwaren aan dit soort boeken kleven. Een boek met de pretentie dat het geschreven is voor beginnende én gevorderde therapeuten én voor onderzoekers verzandt al gauw in een bonte verzameling len met weinig diepgang. Dat geldt in ieder geval voor dit boek. Voor de theoretische hoofdstukken geldt, dat men beter per therapeutische stroming een boek van de grondlegger of uitwerker van kan lezen, dan zo’n korte samenvatting van enkele ideeën uit de betreffende stroming. De eigen inbreng van de auteurs in deze stukken is mij niet zo duidelijk geworden. Kortom, op een enkel hoofdstuk na een rommelig, oppervlakkig en weinig boeiend boek. SJOUKJE HARTMAN-FABER, psychiater St. Hippolytus Ziekenhuis, Delft. EEN KOOKBOEK VOOR SEKSTHERAPIE Eric C. Krohne, Sex Therapy Handbook: A Clinical Manual for the Diagnosis and Treatment of Sexual Disorders. MTP Press Limited, Lancaster/Spectrum Publications, Ine., New York, 1982, 90 blz. Elk boek heeft zijn verdienste. Een kookboek dat zich richt op leenstaanden met een klein budget en met weinig behoefte aan seling en originaliteit zal voor fijnproevers zonder waarde zijn maar voor de beginnende doe-het-zelver waardevol. Zo is het enigszins met het klinisch handboek van Krohne. zijds is het een oppervlakkig en slecht boek; er staat niets nieuws in, bijna nergens laat de auteur zijn eigen visie of smaak blijken en de vormgeving is al even ‘goedkoop’ en smakeloos. Anderzijds is het een overzichtelijk en verdienstelijk boek: het geeft grote lijnen en het is
378 Dth 4 jaargang 3 november 1983 als naslagwerk en ‘checklist’ te gebruiken. Dit geldt dan met name voor de drie hoofdstukken over seksuele dysfuncties. Daarvoor en daarna zijn er enkele minder belangrijke hoofdstukken. Hoofdstuk één begint met een gedegen historische terugblik op ciaal-culturele opvattingen rond (afwijkende) seksualiteit; nog net niet beginnend bij Adam en Eva maar toch wel bij het bijbelse haal van de kwistige Onan. Het tweede hoofdstuk betreft de ke factoren in de sekstherapie, o.a. de patiënt-therapeut relatie. als het laatste hoofdstuk, over het afsluiten van de therapie, lijken ze onderwerpen er enigszins bijgehaald. Hoofdstuk drie bevat een delijke samenvatting van theorieën over de seksuele respons van de mens zoals die destijds uitgebreid door Masters & Johnson en door Kaplan zijn uitgewerkt. Het nuttigste deel van het boek wordt gevormd door de drie gende hoofdstukken. In hoofdstuk vier worden de seksuele ties gedefinieerd en besproken. De tekst is helder en duidelijk. pleit wordt voor een sluitende classificatie en uniforme terminologie. Zo zou iedere hulpverlener overweg moeten kunnen met een schrijving als, bijvoorbeeld, een situationele, psychogene, secundaire impotentie of een omschrijving als een algehele impotentie, secundair volgend op een chronische diabetes. In de hoofdstukken vijf en zes wordt, eerst in grote lijnen, later per seksuele dysfunctie apart, besproken hoe de diagnose tot stand komt en hoe de keuze van de aan te wenden behandelingsvorm wordt paald. Bij de bespreking van elke seksuele dysfunctie wordt steeds dezelfde indeling aangehouden. Eerst wordt beschreven hoe de gnose gebaseerd moet worden op de seksuele anamnese, het medisch onderzoek en het psychologisch/psychiatrisch onderzoek. Na de gnose volgt de behandeling, waarbij onderscheid wordt gemaakt sen de meer algemene therapievormen en de sekstherapie in engere, specifieke zin. Steeds is de aangehouden indeling: ( 1) het geven van voorlichting, (2) het voorlichtend en desensitiserend lichamelijk derzoek (’the sexual information examination’), (3) psychotherapie, (4) partnerrelatie-therapie. Dan volgen (S) beschrijvingen van de cifieke sekstherapieën met allerlei praktische gen, aangepast aan het besproken probleem. Het belang dat de schrijver hecht aan goede voorlichting doet mij goed. Te vaak worden mensen met seksuele problemen ten onrechte naar specialisten verwezen, terwijl volstaan had kunnen worden met een oriënterend en voorlichtend gesprek. Ook waardeer ik de manier waarop de auteur de sekstherapieën beschrijft: door een duidelijke uitleg van de stap-voor-stap-methode wordt deze aanpak ook voor
recensies 379 beginnende therapeuten uitvoerbaar. Ik deel de mening van de ver dat door een strak opgezet (her)leerprogramma veel klachten in korte tijd te verhelpen zijn. Ik ben het niet eens met de vaak onuitgesproken ouderwetse vooroordelen en denkgewoonten die men overal in dit boek kan treffen. Zonder enige nuancering wordt herhaaldelijk beweerd dat een uitgebreid medisch onderzoek noodzakelijk is om tot een diagnose en een behandelingsplan te komen. Over timing en ‘inkleding’ van het lichamelijk onderzoek wordt niet gesproken. Bovendien: waarom is die noodzaak er eigenlijk altijd? In vrij veel gevallen, bijvoorbeeld bij grote schaamte of angst, bij een nog wankele therapeut-cliënt-relatie, bij geringe urgentie en bij gering medisch risico is het naar mijn ning beter te beginnen zónder lichamelijk onderzoek. Laat een nistische vrouw bijvoorbeeld éérst haar eigen lichaam leren ken en laat ze zélf oefenen met peloten, haar eigen vingers of de gers van haar partner. Als dat allemaal blijft mislukken kan alsnog besloten worden tot een lichamelijk onderzoek. Grote moeite heb ik met de fallocratische en coïtucratische heid van de schrijver. Elke bespreking van een dysfunctie eindigt met de coïtus. Dat blijkt impliciet ook uit de keuze van de men. Alleen de klassieke zeven dysfuncties worden beschreven: tentie, voortijdige en vertraagde zaadlozing, anorgasmie, nie, vaginisme en ‘frigiditeit’. Er staat niets in over, bijvoorbeeld, pijn bij de man, over vrijproblemen bij homoseksuelen, de gemiddelde wijkende seksuele voorkeuren of bevredigingsvormen, over nisme, enz. Het is tenslotte heel jammer dat nieuwe ontwikkelingen in de (seks)therapiewereld niet behandeld en ook niet genoemd worden. De inspirerende invloed van richtingen als hypnose, strategische therapie en paradoxale aanpak valt buiten het bestek van het boek. Het is mijn overtuiging dat veel bereikt kan worden met bijvoorbeeld de kunst van het positief etiketteren, vooral als ook de partner bij de behandeling betrokken wordt. Zo kan ejaculatio praecox benoemd worden als grote gevoeligheid voor de aantrekkelijkheid van de ner; impotentie als de zorg zich niet te nadrukkelijk op te dringen aan de gevoelige partner, enz. Conclusie: Sekstherapie is moeilijk én makkelijk. Met zijn vele disciplinaire raakvlakken is het gevaar voor ‘uitglijden’ groot. De kunst is in korte tijd te bepalen of een seksprobleem gecompliceerd of simpel is. Is het probleem simpel dan is verwijzing naar een therapeut niet nodig en kan volstaan worden met eenvoudige pievormen. Het Sex Therapy Handbook van Krohne is nuttig bij de
380 Dth 4 jaargang 3 november 1983 bepaling van de gecompliceerdheid van seksproblemen en bij de tematische behandeling van niet te moeilijke seksproblemen. Géén origineel boek, maar wel een helder naslag- en voorslagwerk. DICK KORTEKAAS, psycholoog, SJP Dercksencentrum, Amsterdam. ALLEEN VOOR HUISARTSEN? G. Ambrose & G. Newbold, A Handbook of Medica/ sis, 4-th ed. Baillière Tindall London, 1980. 213 blz., prijs: f: 9.50. Volgens de auteurs is hun boek speciaal bedoeld voor de ‘genera! practitioner’ (huisarts) en de medisch student. Ook de medisch cialist kan in dit boek veel toepassingen van hypnotherapie op zijn terrein vinden die tot nu toe onvoldoende zijn beproefd. In onze maatschappij is het goed om een tegenwicht te vinden voor de grote hoeveelheid ‘drugs’ die op de markt gebracht wordt om ‘stress’ te strijden. De eenvoudige toepasbaarheid, onschadelijkheid en de vaak grotere effectiviteit van hypnotherapie zijn de belangrijkste ten om zich als huisarts in hypnotherapie te bekwamen. Hypnose kan op twee manieren effectief zijn: door zijn tische werking en door zijn specifieke, antagonistische werking op (de gevolgen van) stress. Ambrose & Ncwbold zien hypnotherapie als een belangrijk wapen in de vicieuze cirkel: angst-geestelijke lichamelijke spanning-lichamelijke afwijking c.q. klacht. Zij citeren Selye & Fortier die bij aan lichamelijke of geestelijke stress stelde proefdieren merkten, dat de eerste reaktie van het proefdier was om weerstand te bieden. Als de weerstand sterk genoeg was, trad herstel op; duurde de stress te lang, dan volgde uitputting en het dier liep grote kans een irreversibele, lichamelijke afwijking te krijgen. Vervolgens wordt een stel psychosomatische aandoeningen deld, die volgens hen gunstig te beïnvloeden zijn: astma, hooikoorts, anorexia nervosa, dyspepsie, migraine, spanningshoofdpijn, colitis cerosa, chronisch maaglijden, diabetes mellitus, essentiële sie, multipele sclerose en rhcumatoïde arthritis. Zij streven ernaar om de patiënt te leren zich diep te ontspannen en via zelfhypnose het fect uit te breiden. Bij anorexia nervosa dient de therapeut een diepe trance te induceren, waarna verbalisatie door de patiënt van gen emoties en een dynamisch georiënteerde interpretatie succesvol kunnen zijn. Hypnotherapie bij anorexia nervosa is dan ook volgens