Jaargang 3 (1983)

. re eens zes EEN PSYCHOANALYTICUS TOT DE WETENSCHAP GEROEPEN DOOR DE HYPNOSE Leon Chertok, Sense and Nonsense in Psychotherapy: the Cha/lenge of Hypnosis. Pergamon Press, Oxford and New York, 1981, 243 blz. Vertaalde en herziene uitgave van ‘Le Non-servoir des Psy’ (1979). ‘Het is niet zo gemakkelijk het belang te overschatten van het aandeel dat de hypnose heeft gehad in de geschiedenis en oorsprong van de psychoanalyse. Zowel theoretisch als psychotherapeutisch beschikt de psychoanalyse over een erfgoed, afkomstig van de hypnose.’ Met dit citaat van Freud (1923, Kurzer Abriss) opent Chertok zijn boek. Chertok kwam omstreeks 1950, toen hij nog in opleiding tot psychiater en psychoanalyticus was, min of meer toevallig in aanraking met bepaalde opmerkelijke mogelijkheden van hypnose in de psychotherapie. Chertok had bijvoorbeeld een patiënte met een zware amnesie. Met vragen over haar verleden wist ze geen enkele raad, totdat Chertok hypnose ging gebruiken en langs die weg de amnesie wist op te heffen. Chertok, tot wiens gebruikelijke arsenaal de hypnose nog niet behoorde, was zeer verbaasd. Hij had ook gewetensbezwaren en diverse vragen over deze interventie, die hij de volgende dag bij zijn eigen analyticus opbiechtte. Verder noemt hij het voorbeeld van twee patiënten die geopereerd moesten worden en bij wie het lukte de narcose te vervangen door hypnotische anaesthesie. Met deze twee ging hij vervolgens een stap verder: hij zette een experiment op waarin hij door middel van hypnothische suggestie bij beiden een brandblaar opwekte. Hij beschrijft dergelijke experimenten gedetailleerd en uiterst nauwgezet in het eerste en derde deel van zijn boek. Hij ontpopt zich als wetenschapper in de strenge zin van het woord; een zeldzaam gebeuren onder psychotherapeuten. Vooral de wetenschappelijke vragen en implicaties op het gebied van hypnose en psychosomatiek fascineren hem; hij spreekt van ‘de veranderde psychophysiologische reactiviteit’, die is vast te stellen maar nog niet is verklaard. Hij geeft ook op overtuigende wijze aan hoe de studie van hypnose van belang is voor het beantwoorden van tot nog toe onopgeloste vragen over psychotherapie in het algemeen en de therapeutische relatie in het bijzonder. Deze vragen komen in deel twee van het boek aan de orde. In een eerder verschenen boek, The Therapeutic

290 Dth 3 jaargang 3 augustus 1983 Revolution: From Mesmer to Freud (L. Chertok & R. de Saussure, 1973), laat Chertok zien welk een belangrijke rol hypnose in het verleden heeft gespeeld bij de ontdekking van het onbewuste en van diverse aspecten van de therapeutische relatie. Gedreven door deze belangstelling, waar Chertok in Frankrijk tamelijk alléén mee stond en die zelfs plechtige aanmaningen uitlokte van psychoanalytische zijde, heeft hij in 1970 een laboratorium ingericht voor de studie van hypnose. Dit laboratorium is onderdeel van het Centre Déjérine, een centrum voor psychosomatiek, waar Chertok als directeur aan verbonden is. Hierin zou hij zich volledig wijden aan het wetenschappelijk onderzoek, dat voor hem steeds meer een levenstaak werd naarmate hij zich scherper realiseerde dat de keizer (psychiatrie, psychoanalyse, psychologie) nauwelijks kleren aanhad, zoals hij het uitdrukte in het Woord vooraf. De illusie van een brede kennis van het psychische en van de interpersoonlijke relaties – een illusie, gevoed door een eindeloze stroom van boeken, artikelen en congressen – maakte bij hem plaats voor het besef dat onze kennis van allerlei opmerkelijke verschijnselen minimaal is. Behalve de ‘veranderde psychophysiologische reactiviteit’ komen in zijn boek aan de orde hysterie, overdracht, verschillende therapievormen, het verband van hypnose met taal, enz. Steeds waakt de schrijver ervoor te breed of te oppervlakkig uit te waaieren. Terwijl de basis gevormd wordt door grondige literatuurstudie en gedegen eigen onderzoek, is het boek zó onderhoudend en helder geschreven dat het alleen al door deze combinatie tamelijk uniek is. Het is zware stof maar toch geschikt voor een brede kring van lezers: artsen, psychiaters, psychologen, psychotherapeuten in het algemeen, en vooral voor de psychoanalytici onder hen. Wat de houding van Chertok ten opzichte van de laatsten betreft, is er misschien sprake van zekere discrepantie. Enerzijds wordt een ruime visie geboden die zonder onnodige polemiek over alle hokjes heenkijkt, anderzijds wordt er aandoenlijk-aandachtig stilgestaan bij alle mogelijke of denkbare tegenwerpingen van één zijde: Chertok’s eigen bakermat, de psychoanalyse. Soms lijkt het boek een broederlijk pleidooi, gericht aan koppige sectarische, enigszins achteropgeraakte vakbroeders, om toch – vóór het te laat zal zijn beter om zich heen te kijken en serieus wetenschappelijk werk te gaan verrichten samen met andersdenkenden. Ik vermeld dit overigens niet om daarmee aan te geven dat de potentiële lezerskring achteraf gezien toch maar beperkt zou zijn. Integendeel, naar mijn idee wordt mede door de

recensies 29 I levendigheid en gedrevenheid, de voortdurende poging tot dialoog met een moeilijke maar belangrijke gesprekspartner ook voor bredere kring iets zichtbaar gemaakt van de wetenschappelijke worstelingen in de wereld van de psychotherapie. A. ENGELSMAN, psychiater SJP Dercksen Centrum te Amsterdam Martin R. Lipp, The Bitter Pil/. Doctors, Patients, and Failed Expectations. New York, Harper & Row, 1980, 204 blz. Wie jaarlijks een groeiend aantal boeken moet lezen, keuren, bespreken of selecteren, bereikt snel een verzadigingspunt waar de kwaliteit van een publikatie afgemeten wordt aan de tijd of hoeveelheid bladzijden die men geboeid of aandachtig bleef lezen. Volgens deze erg subjectieve maatstaf werd het boek van Martin Lipp voor mij een bijzondere leeservaring. De schrijver had me al in zijn greep bij die eerste zin: ‘There was no doubt it was a suïcide’. Alex, een succesvol psychiater, pleegt zelfmoord. Collega’s en vrienden zijn geschokt, zoeken vertwijfeld naar een verklaring. Alex is een deel van Martin Lipp, wellicht ook een stukje van mezelf. Dezelfde herkenning en spiegeleffect bij het verhaal van Chris, David en de anderen die Lipp ten tonele voert. Deels gebaseerd op eigen ervaringen of reële feiten, deels voortreffelijk gedramatiseerd, tekent Lipp, meer zwart dan wit, het portret van een aantal psychiaters die elk een eigen, veelal somber aspect van de psychiatrie en de geneeskunde in ’t algemeen verpersoonlijken. Zo is er Chris, de psychoanalyticus, die het vurig geloof in zijn therapiewerk behoudt door zich in een ivoren toren te verschansen. En David, die altijd voor zijn patiënten klaar staat of bereikbaar is, behalve die ene keer en toen liet zijn patiënt een nota achter bij de brug: ‘My time is up, Doe’. Zelf ooit gehospitaliseerd nam Sallie zich voor steeds het standpunt van de patiënt voorrang te geven maar enkele jaren medische training ontnuchterden al gauw dit ideaalbeeld. Eens heel progressief voert Irv nu hele dagen minuten-gesprekken met patiënten die al even uitgeblust zijn als hij zelf. Met gekrijs en getier uit de isoleercellen op de achtergrond, schrijft Russen, de ‘shock doctor’, artikelen over masochisme, en Warrens gezin krijgt geregeld dreigbrieven sinds hij optrad als expert in een rechtszaak. En zo gaat de schrijver door, het ene portret al bitterder dan het