notitie Het moderne antiquariaat van de nieuwe psychotherapie Wat geweest is, komt terug; Wat gebeurd is, gebeurt opnieuw; Niets nieuws is er onder de zon! Is er eens iets, waarvan men zegt: Zie, dat is nieuw: Het was er reeds lang in de eeuwen vóór ons. Uit het Boek Prediker (1:9-10) Wie psychotherapie beschouwt als een moderne verpakking van magische geneesrituelen of sjamanisme (Schmidbauer, 1973), heeft er geen moeite mee de uitspraken van de Prediker op het eigen vakgebied toe te passen. De ‘nieuwe’ directieve therapie is misschien nog te jong om de eigen historische wortels en afstamming systematisch te reconstrueren. Gedragstherapeuten daarentegen zijn reeds begonnen hun geschiedenis te schrijven (Kazdin, 1978), en hebben hieruit al enige relativering t.a.v. hun ‘vernieuwingen’ geleerd. Wanneer men het tijdschrift ‘Journal of the History of Behavioral Sciences’ even doorbladert, merkt men snel dat recente ontdekkingen of moderne methoden reeds in eeuwenoude, of liever eeuwenjonge, voetsporen treden. Alleen bleef het vroeger bij anekdotische· berichten zonder verdere systematische toepassing. Zo hielp Goethe zichzelf van hoogtevrees af door de toren van Münster te beklimmen: ‘Deze angstige kwelling herhaalde ik zo dikwijls tot de ervaring mij geheel onberoerd liet’ (zie Bringmann, 1970). Een verwant verhaal wordt verteld over de Nederlandse dichter Dèr Mouw. Volgens Van Vriesland (1969) liet die zich aan een overhangend boompje vastbinden boven een steile helling. Hij raakte bewusteloos, maar zijn hoogtevrees was hij na deze ervaring kwijt. Symptoom voorschrijven en andere paradoxale technieken worden vaak als revolutionaire innovaties uit de Nieuwe Wereld begroet. Soms kan dit leiden tot stupide discussies over het vaderschap van een bepaalde methode. Zo zou het gebruik van paradoxen in psychotherapie eigenlijk door Alfred Adler gelanceerd zijn (Mozdziesz et al., 1976). Maar katholieke Nederlanders zouden eerherstel moeten eisen: de heilige Liduina van Schiedam (1380-1433) redde een melancholicus van de zelfmoord door een paradoxale opdracht. De man, geplaagd door zondewanen en schuldgevoelens, voelde zich door de duivel gedreven om zich te verhangen. Hij kreeg van Liduina de penitentie opgedragen zich op te hangen! Hoe dit
notitie 285 verhaal afloopt moet U zelf maar eens lezen in het boeiend werkje van Stolk ( 1980, p. 63). Een ander ongewoon maar prachtig therapeutisch advies vond ik in Robert Burtons klassieker ‘The Anatomy of Melancholy’ uit 1621. Ik citeer uit een Nederlandse vertaling (Burton, 1969, p. 216): ‘Een goedhartige vrouw van onbesproken gedrag gaf een buurvrouw die zich over de jaloezie van haar man beklaagde een glas water waarvan zij de inhoud in de mond moest houden, wanneer en zolang hij tekeerging. Nadat zij het een paar maal geprobeerd had, vertelde zij dat het buitengewoon geholpen had en wilde weten wat voor ingrediënten zij in het water had gedaan, waarop haar verteld werd dat het glas slechts water bevatte en dat het zwijgen alleen deze gunstige uitwerking veroorzaakt had’. ‘Kort maar krachtig’ is het motto van vele hedendaagse therapieën. Eigenlijk was Freud zelf al een voorstander van term psychotherapy’, maar bekend zijn vooral de actieve technieken die Ferenczi (1926) propageerde. Hij gaf bijvoorbeeld een patiënte de opdracht angstverwekkende gedragingen te stellen zoals het acteren van een schunnig straatliedje dat in haar gedachten opkwam. Een andere keer had hij te maken met een man die steeds de neiging had het bewustzijn te verliezen telkens als hij negatieve ervaringen wilde vertellen. Ferenczi ving hem dan tijdig op, schudde hem door elkaar, herhaalde de begonnen zin en vroeg met sterke aandrang zijn zin te beëindigen. En het hielp! Over ‘active psychotherapy’ gesproken, toevallig vond ik in een antiquariaat, dat zeker niet tot de slechtste behoort, een boekje met deze titel. Een uitgeweken Berlijner, Alexander Herzberg, publiceerde het toen Londen zich begon te herstellen van de littekens uit de tweede wereldoorlog. Het boekje ( 152 vergeelde bladzijden) is totaal vergeten geraakt en de auteur voorspelde dit enigszins. In zijn inleiding schrijft hij zelf zich geen illusies te maken over zijn ideeën: ze zullen toch door de gevestigde psychotherapeuten verworpen worden. Toch hoopte Herzberg op enige weerklank bij ‘some young people, who have not yet settled down to one of the recognized methods, or some older ones, who are not satisfied with any of them’. Zijn methode, ontwikkeld vanuit twintig jaar praktijkervaring met een 500 gevallen, omschrijft hij als volgt; ‘lt is a compound, or rather an integration, of psychoanalysis, persuasion, exertion of direct influence on the patient’s milieu, and tasks given to the patient. The dominant measure in this integration are the tasks; the functions of the other three factors are mainly, though not wholly, preparatory and accessory ones.’ Hoewel sterk gekleurd door psychoanalytische concepten, staan in
286 Dth 3 jaargang 3 augustus 1983 het boek een reeks uitspraken en voorbeelden die menig directieve therapeut uit het hart zijn gegrepen. Zo onderlijnt Herzberg de mogelijkheid dat neurosen ook spontaan kunnen verdwijnen en benadrukt hij (p. 26): ‘The first objective in the psyehotherapy of neuroses is the removal of the symptom’. Het hoofdstukje over ‘persuasive measures’ is een goudmijntje van rationeel-cognitieve interventiestrategieën. Enkele voorbeelden: patiënten met klachten van slapeloosheid moet je overtuigen dat ze het ook best met weinig slaap kunnen stellen, want het is hun wens om te slapen die hen slapeloos maakt; faalangstigen worden in zuivere Ellis-stijl aangevallen op hun perfectionisme; en zij die voor alles en nog wat bang zijn, moeten Ieren ’that, if everything that might happen, did happen, nobody would survive his birth’! Ook het volgende kapittel klinkt verrassend modern: ‘The exertion of direct influence on the patient’s personal environment’. Men kan, volgens Herzberg, de omgeving van patiënt pogen indirect te beïnvloeden, d.w.z. via de patiënt zelf, of gewoon direct door contact met de betrokkenen: de therapeut kan dan pogen het gedrag van deze betrokkenen te beïnvloeden (hun houding of reacties wijzigen), bepaalde personen uit de omgeving van patiënt verwijderen of er juist andere in introduceren, en hij kan tenslotte de patiënt verplaatsen naar een aangepaster omgeving. Daarna beschrijft Herzberg een reeks ’tasks’ die een gedragstherapeut meteen zal herkennen, bijvoorbeeld opdrachten om contrafobisch gedrag uit te voeren meestal met de bedoeling secundaire winst uit te schakelen. Vervolgens wijdt de auteur uit over methoden om recidief of symptoom-substitutie te voorkomen en schetst tenslotte (met follow-up!) een aantal gevalsstudies die, hoewel in psychoanalytische termen geduid, niet zouden misstaan in Dth. Kortom, een heel merkwaardig boek dat in zijn tijd te nieuw was en nu weer te oud om de verdiende waardering en invloed te krijgen. In dezelfde tweedehandszaak waar ik deze schat voor enkele florijnen wist te verwerven, kocht ik voor amper één gulden een prismaboek dat nu wellicht niet meer te verkrijgen is. Onder de oorspronkelijke titel ‘Use your head’ (1965) leerde Aaron Levenstein de leek wat we nu ‘problem solving’ technieken noemen: bepaal uw doel, stel de juiste vragen, analyseer de feiten en uw referentiekader, let op (onjuist) gebruik van generalisaties, zoek naar verbanden, visualiseer de situatie, benut symbolen en metaforen, denk aan meerdere oplossingen. Wat dit laatste betreft, wil ik ter illustratie de ‘meest typische categorieën’ citeren die Levenstein (1969, blz. 209) voorstelt: (a) De ‘panorama’-methode. Deze methode omvat het uitleggen van
notitie 287 het gehele spectrum van alternatieven en het bestuderen van de gevolgen van elk ervan. (b) De classificatiemethode. Eigenlijk vinden we het antwoord op onze problemen door te vragen: ‘in welke klasse problemen valt mijn probleem?’ (c) De methode van de kritische factor. Wij bepalen de kritische factor die het probleem vormt en handelen dienovereenkomstig. (d) De vernieuwingsmethode. Hier vinden wij een nieuw antwoord door een fundamentele verandering in ons referentiekader aan te brengen. Wij zijn in staat frisse, experimentele veranderingen in de situatie aan te brengen, omdat onze openheid van geest ons een nieuwe visie verleent. (e) De aanpassingsmethode. Wij lenen een bestaande oplossing die op een ander probleem is toegepast en veranderen deze opdat zij zal passen bij de aspecten van ons nieuwe probleem, die afwijken van het originele probleem.’ Bedoeld voor leken biedt dit boek evenwel meer inspiratie aan de psychotherapeut dan veel vakliteratuur. Laat ik het rijtje ontnuchteringen afronden. Indertijd vond ik het judo-artikel van Lange (1976) erg origineel en de beeldspraak verhelderend. Zonder de verdienste en oorspronkelijkheid van dit artikel in twijfel te trekken, stelde ik vast dat Lange niet de eerste psychotherapeutische judoka was. In een kort artikel toont Schwartz (1969-70) dat ook hij iets van de vecht- en verdedigingskunst geleerd had. Een van zijn hysterische patiënten suggereerde hem bedeesd haar hand vast te houden. Schwartz sprong daarop recht, sloeg zijn armen om haar middel en antwoordde zwaar zuchtend: ‘Handjes houden? Nee, laten we dansen’. Hiermee liet de patiënte verdere verleidingspogingen varen. Zoals in judo, legt Schwartz uit, verlengde hij de beweging van zijn patiënte om haar (figuurlijk) uit haar evenwicht te brengen. Lange zal van dit alles wel niet uit zijn evenwicht raken, en U, lezer, evenmin hoop ik, ook al dacht U op de vooravond van een nieuwe vondst even dit nummer voor het slapengaan ter hand te nemen. Troost U dan: wie een goede fles oude wijn vindt, doet nog steeds een nieuwe vondst! WAL TER V ANDEREYCKEN Referenties Bringmann, W. G. (1970), Goethe as a behavior therapist. Journal of the tory of Behavioral Sciences, 6, 151-155.
288 Dth 3 jaargang 3 augustus 1983 Burton, R. (1969), Melancholie der liefde. Wetenschappelijke Uitgeverij, sterdam. Ferenczi, S. (1926), Further contributions to the theory and technique of cho-analysis. Hogarth Press, London. Herzberg, A. (1945), Active psychotherapy. Research Books, London. Kazdin, A. E. (1978), History of behavior modification. University Park Press, Baltimore. Lange, A. (1976), Judo, oftewel het niet trekken aan cliënten. Tijdschrift voor Psychotherapie, 2 (5), 179-194. Levenstein, A. (1969), Los zelf uw problemen op. Het Spectrum, werpen. Mozdziesz, G., F. Macchitelli & J. Lisiecki (1976), The paradox in rapy: an Adlerian perspective. Journal of lndividual Psychology, 32, 169- 184. Schmidbauer, W. (1973), Van magie tot psychotherapie. De Toorts, Haarlem. Schwartz, B. J. (1969-70), Psychiatrie judo. Voices, 5 (4), 73-n Stolk, P. J. (1980), De maagd van Schiedam. Een kritische hagiografie. De beiderspers, Amsterdam. Vriesland, Victor E. van (1969), Herinneringen, verteld aan Alfred Kossmann. Querido, Amsterdam.