Jaargang 3 (1983)

notitie 75 De partner als voorwerp van agogische actie Men wordt verliefd, en als de verliefdheid voorbij is trachten de ners het voorwerp van hun genegenheid te veranderen: hij of zij dient belangstelling te krijgen voor onderwerpen waarvoor hij of zij nooit belangstelling had, moet zich meer temperamentvol uiten (of juist minder), dient op een andere toon te spreken, anders op bezoek te reageren, zich anders te kleden, kortom: de partner moet anders den, het voorwerp van verliefdheid wordt het voorwerp van agogische actie. Het slagen van deze veranderkundige inspanningen is niet zonder gevaar. Hetzelfde geldt voor het mislukken ervan. Beide wikkelingen kunnen tot het beëindigen van de liefdesband leiden. In deze bijdrage worden de complicaties van slagen en falen sproken en met praktijkvoorbeelden geïllustreerd. Succesvolle actie Een vrouw met feministische opvattingen valt op een Echte Man. Na genoten te hebben van diens machismo probeert zij hem tot een aan haar normen aangepast wezen te transformeren. Zij wijst hem erop dat hij de realiteit vooral verstandelijk benadert (e.d.), en na enige tijd tobt hij erover dat hij niet ‘bij zijn gevoel kan komen’ (e.d.), en weer later, als hij geheel blijkt aangepast aan haar wensen, realiseert ze zich dat ze hem saai is gaan vinden en dat hij haar ook libidineus niet meer vermag op te winden. Op een dag zegt ze hem dat hij weliswaar lijk zijn best doet om zich androgyn te gedragen, maar dat hij zich veel naar háár richt, en te weinig naar zichzelf (e.d.). Tenslotte deelt ze hem mee dat ze tot haar spijt een nieuwe vriend gevonden heeft. Wederom een Echte Man. Sorry! Sommige vrouwen zijn minder sportief dan de vrouw uit dit beeld, en blijven de man tot in lengte van dagen verwijten dat hij toch nog naar voetballen op tv kijkt. Ander voorbeeld. Een man wordt verliefd op een ietwat standig meisje. Als na de verliefdheid de onzelfstandigheid teert ergert hij zich en dringt eropaan dat zij flinker wordt. Is zij maal zelfstandig, dan heeft hij het idee dat ze hem niet meer nodig heeft en wordt hij wederom verliefd op een onzelfstandig meisje. Conclusie: Wie zijn zin krijgt wordt niet altijd blij.

76 Dth I jaargang 3 februari 1983 Falende actie Een goed voorbeeld van falende agogische actie levert mevrouw macher, achtenvijftig jaar, sedert drie jaar bekend bij de SPD en alles bijeen vierentwintig jaar onder psychiatrische behandeling. Mevrouw heeft een reeks van klachten die hierin overeenkomen dat er een vrees voor straf in tot uitdrukking wordt gebracht: angst om ‘gek’ te worden, angst voor ziekten, angst voor opname. Bij tijden culmineert een en ander in geagiteerde depressies met vitale ken, waar hoge doseringen neuroleptica en antidepressiva voor geven moeten worden. Ze doet met deze klachten een indringend pel op haar echtgenoot, die haar soms troost maar ook vaak zuchtend naar zijn hart grijpt. Mevrouw blijkt ook bang dat haar man ten volge van haar klachten een hartaanval zal krijgen. Meneer Willmacher is een zestigjarige meubelmaker, die na een hersenbloeding de WAO inging, maar die nog steeds met het maken en repareren van meubels bezig is. Het paar heeft twee kinderen, een redelijk succesvolle dochter – trouwd – en een tot alcoholisme neigende zoon – student-, wier voeding indertijd door mevrouw met voortvarendheid ter hand werd genomen. Meneer Willmacher is een serviele man, dol op wat eens zijn ciële vak was en daarin ook competent-, met een perifere positie in het gezin. Een bijzonderheid is dat hij zich slechts tweemaal per jaar grondig wast. Wat het affectieve contact betreft: zeker respecteert mevrouw haar man – ‘Mijn man is de beste meubelmaker van Nederland!’-, en het lijdt ook geen twijfel of hij apprecieert haar enigermate, maar van wijding en liefde, nee, daarvan is geen sprake. De verhouding is symmetrisch: hij z’n hersenbloeding en vrees voor een dreigend infarct; zij haar depressies. Doel van hem is haar tot iemand te transformeren die hem toestaat meubels te maken en tv te kijken en van tijd tot tijd seksueel contact accepteert. Doel van haar is hem tot iemand te maken die fris gewassen meegaat op bezoek en aan wie je iets hèbt. Middelen in de strijd zijn uiteraard de klachten, het naar het hart grijpen e.d.; om zijn vrouw duidelijk te maken waartoe de gedwongen seksuele onthouding leidt heeft de man de gewoonte om zijn liën te omvatten en zo kreunend van pijn om zijn vrouw heen te pen. Pogingen om in dit patroon verandering aan te brengen mislukken. Een voorbeeld: mevrouw zou meneer geen seksueel contact weigeren wanneer deze zich gedoucht had, maar van deze mogelijkheid maakte

Notitie 77 hij slechts eenmaal gebruik. Het gaat nu niet verder over wat er maal geprobeerd is; we gaan naar de ontknoping. Op een dag zit mevrouw weer uitgebreid te vertellen hoe slecht het met haar gaat en ook dat haar man niks voor haar doet, maar altijd ven zit te werken of tv kijkt. De therapeut, die de stellige indruk heeft dat de man nu echt eenmaal is zoals hij is, en dat het aanhoudend werken voor hem nuttig is en goed en verstandig – deze man zou niks meer zijn als hij het werken opgaf-, zegt mevrouw Willmacher dat ze nu echt moet ophouden haar man aan z’n kop te zeuren want dat het voor hem medisch en geestelijk het allerbeste is om te leven zoals hij doet. Punt. Uit haar onmiddellijke reactie en nog meer uit latere fonische reacties blijkt dat mevrouw kwaad is. Ze verdraait wat de therapeut gezegd heeft (‘U zei dat het mijn schuld was als hij weer een hersenbloeding zou krijgen’) en beschuldigt hem ervan niet eens begrip op te kunnen brengen voor mensen in nood enzovoorts. Maar de therapeut houdt zijn poot stijf: ‘Uw man heeft het nodig zo te ven en wat u van hem wil dat kan hij niet en het is bovendien niet goed voor hem. Aansluitend houdt mevrouw er inderdaad mee op. Ze vraagt niet meer of hij mee gaat op bezoek, maar gaat alleen. Mensen uit de geving reageren verwonderd: ‘Wat heb jij een makkelijke man, dat je zomaar overal naartoe mag!’ Hoewel ze altijd een bijna dwangmatige poetster was, krijgt ze een zekere nonchalance in de omgang met het huishouden. Haar klachten nemen af. De man zegt eenmaal heid’ tegen haar, zucht niet meer, wijst niet meer naar z’n hart, en wijdt zich ongehinderd aan het meubelmaken en tv kijken. Een halfjaar later is het normaal geworden dat beiden langs elkaar heenleven. De klachten keren niet terug. Wel rapporteert mevrouw dat ze op zekere dag besefte dat ze in het telefoonboek aan het zoeken was naar de naam Schoonhoven. Piet Schoonhoven was een vriend uit haar schooltijd. Ze wilde ineens weten waar hij nu zou wonen. Nog weer een halfjaar later is de toestand onveranderd. Conclusie: Het aanvaarden van de partner zoals die is kan tot een desillusie leiden. Waarom niet eenvoudiger Omdat men meent dat hetgeen men wil ook werkelijk datgene zal zijn waardoor men in verrukking raken zal, terwijl men datgene waarvan men in verrukking raakt nu eenmaal niet door middel van agogische actie of een ander soort van planning tot stand kan brengen. Dit geven verwekt woede. Veel mensen zijn woedend omdat alles niet is

78 Dth r jaargang 3 februari I 98 3 zoals zij meenden dat het zijn moest, terwijl ook hun pogingen om het te maken zoals zij menen dat het goed zou zijn op niets uitlopen. Nogal wat psychiatrische symptomen kunnen gezien worden als delen om datgene wat men verlangt desnoods te forceren. Een man werkt en werkt, hij is zuinig en hij spaart. Hij is vast van plan om van zijn spaargeld een buitenhuis te laten zetten in het lijke Zeeuws-Vlaanderen, en daar zal hij, samen met zijn vrouw, na zijn pensionering, nu eens echt gaan genieten. Hij gaat met pensioen, het buitenhuis is gebouwd in het heerlijke Zeeuws-Vlaanderen, hij trekt erin met zijn vrouw. En wat hem overvalt als hij daar eenmaal is is niet het machtige geluksgevoel waar hij op rekende maar een tige involutiedepressie. Men denkt te weten wat men zoekt maar men weet het niet. ‘Als iedereen nu meewerkt en niet alleen maar het negatieve wil zien en als we allemaal iets doen – jij de afwas, jij het bedden opmaken, jij de schoenen poetsen, terwijl ik kook-, dan hebben we allemaal een fijne dag’, – dat is de gedachte van een moeder die het zo graag gezellig wil hebben, maar aan wie dat steeds niet lukken wil. Wie in het voorjaar in Amsterdam naar het Singel gaat om de menmarkt te zien, en precies weet wat hem daar te wachten staat, kan hoogstens constateren dat wat daar te zien is in orde is; wie verrukt terugkeert van de bloemenmarkt aan het Singel in Amsterdam heeft juist iets anders gezien dan hij zich voorstelde. Er bestaat de neiging om te denken dat datgene wat men verlangt ook inderdaad is wat men zoekt. In nogal wat relatietherapieën wordt deze gedachte serieus genomen. De therapeut inventariseert de sen van de een, hij inventariseert ze van de ander en hij probeert te kijken of het een een beetje dichter bij het ander gebracht kan worden – agogische actie dus. Wanneer deze procedure werkt is dat waarschijnlijk om andere denen dan de betrokkenen denken. Want wat men verlangt is altijd iets dat in het eigen brein al tamelijk vaste vormen heeft aangenomen – men is er al mee bekend, zou je kunnen zeggen. Maar wat men zoekt is iets waarmee men niet bekend is, wat men zelf niet had kunnen denken. Wie krijgt wat hij verlangt krijgt dus niet altijd wat hij zoekt. KEES VAN DER VELDEN