DT-24-03-215.pdf 740.33 KB 723 downloads
De rol van persoonlijkheid in intieme relaties ...samenvatting
Slechte intieme relaties en psychische problemen gaan vaak hand in hand. Het percentage mensen dat zich aanmeldt voor psychotherapie vanwege problemen binnen het huwelijk is dan ook hoog. Binnen de eerstelijnspsychologie in Nederland behoren relatieproblemen tot de belangrijkste probleemgebieden. Hieruit kan men concluderen dat het voor de klinische praktijk, en specifiek voor de behandeling van relatieproblemen, belangrijk is om te weten welke factoren de kwaliteit en stabiliteit van intieme relaties beïnvloeden.
Dit artikel beschrijft een onderzoek naar de rol van persoonlijkheid in intieme partnerrelaties. Hiervoor werden twee grote groepen van samenwonende en gehuwde stellen uit de Nederlandse bevolking onderzocht (690 respectievelijk 282 stellen), alsmede een groep patiënten met relatieproblemen (N = 42). Persoonlijkheid werd gemeten met de Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (Studie 1) en met de Five-Factor Personality Inventory (Studie 2). De kwaliteit van de relatie werd beoordeeld aan de hand van de Nederlandse Relatie Vragenlijst. Uit de resultaten blijkt dat vooral neuroticisme en extraversie van beide partners sterk samenhangen met de relatiekwaliteit. Persoonlijkheidseigenschappen lijken belangrijk te zijn in relaties, maar partners blijken amper op elkaar te lijken met betrekking tot persoonlijkheid. Verschillen in persoonlijkheid tussen partners blijken bovendien geen invloed op de relatie te hebben. Partnerkeuze lijkt, met betrekking tot persoonlijkheid, vooral een willekeurig proces te zijn.
Inleiding
Intieme relaties zijn essentieel voor ons bestaan. Niet alleen zijn intieme relaties cruciaal als het gaat om het overleven van onze soort, ze hebben ook een grote invloed op ons dagelijks functioneren. Het is dan ook niet vreemd dat een enorme hoeveelheid onderzoek is gedaan naar intieme relaties en de factoren die daar een rol in spelen. Er zijn vele varianten van intieme relaties (bijvoorbeeld tussen ouder en kind, tussen twee geliefden, tussen vrienden), maar het meeste onderzoek naar intieme relaties richt zich op misschien wel de belangrijkste intieme relatie die iemand in zijn of haar leven kan aangaan, namelijk een langdurige en exclusieve liefdesrelatie tussen twee volwassen mensen. In onze cultuur neemt deze meestal de vorm van een huwelijk aan. Hoewel samenwonen in Nederland een algemeen geaccepteerd alternatief is voor het huwelijk, zullen de meesten van ons tijdens ons leven ten minste één keer in het huwelijksbootje stappen.
Echter, steeds meer huwelijken eindigen tegenwoordig voortijdig in een scheiding. Het scheidingspercentage ligt in Nederland weliswaar nog steeds lager dan in enkele andere westerse samenlevingen (zoals de Verenigde Staten), maar ook het Nederlandse scheidingspercentage is door de jaren heen sterk toegenomen. Inmiddels benadert het zelfs al de 40 procent. Volgens recente gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) bedroeg het aantal echtscheidingen in Nederland in 2002 ruim 33.000, wat neerkomt op bijna honderd scheidingen, of tweehonderd gescheiden partners, per dag. Figuur 1 geeft het aantal echtscheidingen in Nederland vanaf 1950 weer.
Uit figuur 1 blijkt dat het aantal echtscheidingen in Nederland vooral in de periode tussen 1970 tot 1985 explosief is gestegen. Van 1985 tot 1990 leek het aantal echtscheidingen zich te stabiliseren, maar vanaf 1990 zit er weer een stijgende lijn in, met als hoogtepunt (of dieptepunt) het recordaantal van 37.104 echtscheidingen in 2001. Lang niet alle relatieverbrekingen in Nederland betreffen echter huwelijken. Het aantal samenwonende, niet-gehuwde stellen dat jaarlijks de relatie verbreekt, wordt door het cbs geschat op ongeveer 66.000. Gecombineerd met de echtscheidingen komt dit neer op zo’n 100.000 beëindigde relaties per jaar, ofwel 200.000 exen (cbs, 2002).
Een echtscheiding is een ingrijpende, negatieve gebeurtenis, die grote invloed kan hebben op het geestelijk en lichamelijk functioneren van partners (Bloom, Asher, & White, 1978; Burman & Margolin, 1992; Gove, Hughes, & Style, 1983) en hun kinderen (Emery, 1982, 1988; Grych & Fincham, 1990). Bij ruim 56 procent van alle echtscheidingen die in 2002 in Nederland plaatsvonden, waren kinderen betrokken. In totaal betrof het hier 34.693 kinderen. Mede als gevolg van de hoge scheidingspercentages kent Nederland momenteel ruim 400.000 alleenstaande ouders (cbs, 2003).
Gescheiden partners lopen een verhoogd risico op ongelukken, suïcide, depressie, psychiatrische opname, lichamelijke ziekten en overlijden (Stroebe & Stroebe, 1987). Gehuwde partners ervaren daarentegen meer levensgeluk en leven gemiddeld langer dan niet-gehuwden of gescheiden personen. Dit laatste geldt trouwens vooral voor mannen (cbs, 2002). Daarnaast bestaat een duidelijk negatief verband tussen de kwaliteit van een intieme relatie en een breed scala aan psychopathologische klachten, met name depressie (zie bijv. Beach, Sandeen, & O’Leary, 1990; Beach, Smith, & Fincham, 1994; Gotlib & McCabe, 1990).
Slechte intieme relaties en psychische problemen gaan, met andere woorden, vaak hand in hand. Het percentage mensen dat zich aanmeldt voor psychotherapie vanwege problemen binnen het huwelijk is hoog. Binnen de eerstelijnspsychologie in Nederland behoren relatieproblemen tot de belangrijkste probleemgebieden (Buitink, 2000; Kloens, Barelds, Luteijn, & Schaap, 2002). Hieruit kan men concluderen dat het voor de klinische praktijk belangrijk is om te weten welke factoren de kwaliteit en stabiliteit van intieme relaties beïnvloeden. Kennis van deze factoren maakt het tevens mogelijk om relatieproblemen op een betere manier te behandelen.
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de factoren die de kwaliteit van intieme relaties beïnvloeden (zie voor overzichten bijv. Karney & Bradbury, 1995; Spanier & Cole, 1974; Tharp, 1963). Een belangrijke categorie van predictoren van relatiekwaliteit en relatiestabiliteit zijn persoonlijkheidsvariabelen (zie Eysenck & Wakefield, 1981; Kurdek, 1993; Lester, Haig, & Monello, 1989). Uit onderzoek naar persoonlijkheid in intieme relaties blijkt dat persoonlijkheidseigenschappen van beide partners van invloed zijn op de kwaliteit en de stabiliteit van de relatie.
Persoonlijkheidseigenschappen lijken vooral belangrijk in de fase van de partnerkeuze (mate selection). Personen hebben vaak een voorkeur voor een partner met ongeveer dezelfde persoonlijkheid als zijzelf (zie Epstein & Guttman, 1985; Tyler, 1988). Ook zijn er persoonlijkheidseigenschappen die het aangaan van een intieme relatie belemmeren, zoals verlegenheid of sociale angst (Bruch, Kaflowitz, & Pearl, 1988; Davis & Oathout, 1992). De meest gewenste persoonlijkheidseigenschappen in een potentiële partner zijn vriendelijkheid, emotionele stabiliteit en openheid (Botwin, Buss, & Shackelford, 1997).
In onderzoeken naar partnerkeuze vindt men steeds steun voor de similarity hypothesis: we kiezen partners die op onszelf lijken. De complementaire-selectiehypothese, volgens welke juist tegenvoeters elkaar opzoeken (opposites attract) krijgt weinig steun (zie Epstein & Guttman, 1985; Tyler, 1988). We zoeken vooral partners die met onszelf overeenkomen wat betreft fysieke aantrekkelijkheid (White, 1980) en intelligentie (Bouchard & McGue, 1981). Dit geldt in veel mindere mate voor persoonlijkheid (Buss, 1984). In een groot onderzoek onder tweelingen toonden Lykken en Tellegen (1993) aan dat personen wat betreft persoonlijkheidseigenschappen amper op hun partners leken. Ditzelfde vonden ze voor partners van tweelingen. Hieruit concluderen ze dat partnerkeuze wat betreft persoonlijkheidseigenschappen voornamelijk een willekeurig proces is, waarbij verliefdheid en beschikbaarheid de belangrijkste factoren zijn.
Persoonlijkheidseigenschappen blijken, naast hun invloed op de fase van de partnerkeuze, ook een grote invloed te hebben op de relatiekwaliteit. Onderzoek heeft aangetoond dat persoonlijkheidseigenschappen als neuroticisme (Bouchard, Lussier, & Sabourin, 1999; Leonard & Roberts, 1998; Thomsen & Gilbert, 1998), openheid (Botwin et al., 1997; Shaver & Brennan, 1992), empathie (Davis & Oathout, 1992), en zelfwaardering (Hendrick, Hendrick, & Adler, 1988) de kwaliteit van de relatie beïnvloeden. De relaties tussen persoonlijkheidseigenschappen en relatiekwaliteit zijn echter niet consistent. Soms rapporteert men zelfs tegenstrijdige resultaten. De enige consistente bevinding betreft de negatieve relatie tussen neuroticisme en relatiekwaliteit: neurotische personen hebben slechtere relaties (Karney & Bradbury, 1995, 1997; Luteijn, 1994). In een longitudinaal onderzoek dat vijftig jaar heeft gelopen, vonden Kelly en Conley (1987) dat neuroticisme vanaf het begin van de relatie een negatieve invloed heeft op de kwaliteit en de kans op beëindiging van de relatie vergroot.
Er zijn verschillende verklaringen voor de negatieve invloed van neuroticisme. Zo hebben neurotische partners de neiging om gebeurtenissen in de relatie negatief te interpreteren en negatieve gebeurtenissen binnen de relatie vreselijk op te blazen (Bradbury & Fincham, 1991). Volgens Karney en Bradbury (1995) ervaren neurotische personen in het algemeen meer stress en weten ze niet goed met stressvolle gebeurtenissen om te gaan, wat uiteindelijk zijn weerslag heeft op de relatie met de partner.
Onderzoeken naar de rol van persoonlijkheid in intieme relaties zijn tot nu toe vooral bij kleine en homogene steekproeven uitgevoerd (meestal dating couples). Men gebruikte bovendien zelden valide en betrouwbare instrumenten voor het meten van persoonlijkheid. De focus van het onderzoek lag meestal op de invloed van persoonlijkheid óf juist van verschillen in persoonlijkheid op de relatiekwaliteit. Tegen deze achtergrond werd besloten een onderzoek uit te voeren bij grote heterogene groepen, om ook daar het verband tussen individuele eigenschappen en relatiekwaliteit te onderzoeken. Tevens werd onderzocht in welke mate partners wat betreft persoonlijkheid op elkaar lijken en of verschillen in persoonlijkheid van invloed op de relatie zijn, bovenop de invloed van individuele persoonlijkheidseigenschappen.
Methode
Onderzoeksgroepen en procedure
Twee van de vier verschillende onderzoeksgroepen waren afkomstig uit de algemene bevolking, respectievelijk 690 en 282 gehuwde of samenwonende, heteroseksuele stellen (Barelds, aangeboden, 2003a). Een andere groep bestond uit 42 cliënten met relatieproblemen, die hiervoor onder behandeling waren in eerstelijnspraktijken. De laatste groep betrof 42 personen met een goede of uitstekende relatie (zie verder Barelds, 2003a).
De personen uit de algemene bevolking werden verworven door uit telefoonboeken van plaatsen verspreid door Nederland, willekeurig namen te selecteren. De geselecteerde personen ontvingen een brief met het verzoek om samen met hun partner mee te werken aan een onderzoek naar intieme relaties (zie verder Barelds, 2003a). Voorwaarde voor deelname was dat men gehuwd of samenwonend was. Alle personen die alleen (zonder partner) deelnamen aan het onderzoek, werden uit de onderzoeksgroepen verwijderd. De groep van 42 personen met een goede of uitstekende relatie is met betrekking tot geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en opleidingsniveau gematcht met de groep personen met relatieproblemen. Enkele biografische gegevens van deze vier groepen staan in tabel 1.
Algemene bevolking (690 stellen) | Algemene bevolking (282 stellen) | Cliënten met relatieproblemen (N = 42) | Personen met goede relaties (N = 42) | |
Noot: opleiding is gescoord op een vijfpuntsschaal, met 1 = lagere school en 5 = hbo/universitair. Een score van 3 komt overeen met mavo/mbo niveau. | ||||
Geslacht | ||||
man | 690 | 282 | 22 | 22 |
vrouw | 690 | 282 | 20 | 20 |
Opleiding | M = 3.4 | M = 3.3 | M = 2.8 | M = 2.9 |
SD = 1.3 | SD = 1.2 | SD = 1.3 | SD = 1.5 | |
Leeftijd | M = 45 jaar | M = 47 jaar | M = 40 jaar | M = 40 jaar |
SD = 14 | SD = 13 | SD = 11 | SD = 11 | |
range = 19-83 | range = 20-82 | range = 25-61 | range = 25-62 | |
Burgerlijke staat | ||||
gehuwd | 85% | 87% | 81% | 81% |
samenwonend | 15% | 13% | 19% | 19% |
Bij de groep van 690 stellen werd de Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (npv; Luteijn, Starren, & Van Dijk, 2000) gebruikt om persoonlijkheidseigenschappen te meten. Bij de groep van 282 stellen gebeurde dit aan de hand van de Five-Factor Personality Inventory (ffpi; Hendriks, Hofstee, & De Raad, 1999). De ffpi diende ter validering van de resultaten met de npv.
De scores op de npv van de groep personen met relatieproblemen werden vergeleken met de npv-scores van de gematchte groep personen met goede of uitstekende relaties. De personen in deze laatste groep zijn afkomstig uit de groep van 690 stellen. Zij hadden de vraag ‘Hoe zou u met één woord uw relatie omschrijven?’ beantwoord met ‘goed’ of ‘uitstekend’. Deze personen scoorden ook veel hoger op de Nederlandse Relatievragenlijst (nrv) dan de groep personen met relatieproblemen (de effect size voor de nrv-totaalscore was 4,83; zie ook Barelds, Luteijn, & Arrindell, 2003). Uit onderzoek blijkt dat de npv en de ffpi zeer geschikt zijn voor het meten van persoonlijkheidseigenschappen (Barelds, 2003b; Barelds & Luteijn, 2002).
Instrumenten
Nederlandse Relatievragenlijst (nrv; Barelds et al., 2003). Voor het meten van de kwaliteit van de intieme relatie gebruikten we de nrv, de vernieuwde Groningse Intimiteitsvragenlijst (Barelds, 2000). De lijst bestaat uit 80 items die men beantwoordt met Juist of Onjuist. Partners vullen de nrv afzonderlijk van elkaar in.
De nrv is ontwikkeld om alle potentieel relevante aspecten van intieme relaties te meten. Voor dit doel genereerden we een grote pool met items over onderwerpen die in de literatuur worden beschreven als de belangrijkste aspecten van intieme relaties, waaronder communicatie, commitment, affectie, satisfactie, seksualiteit, vertrouwen en compatibiliteit. Na uitgebreid factoranalytisch onderzoek vonden we vijf belangrijke aspecten van intieme relaties:
- 1. onafhankelijkheid (respect, vrijheid, eerlijkheid);
- 2. emotionele saamhorigheid (affectie, solidariteit, expressiviteit, compatibiliteit en afhankelijkheid);
- 3. identiteit (zelfevaluatie, zelfbeeld, algemene levenssatisfactie);
- 4. conflicthantering (omgaan met conflicten, probleemoplossend vermogen);
- 5. seksualiteit (seksuele satisfactie en seksuele compatibiliteit).
De items zijn niet-overlappend verdeeld over deze vijf schalen. De items kunnen ook worden opgeteld om tot een totale maat voor de relatiekwaliteit te komen.
Onderzoek naar de psychometrische eigenschappen van de nrv ondersteunt de betrouwbaarheid: de interne consistentie van de totaalscore (alfa, bepaald in twaalf proefgroepen) ligt tussen .92 en .94. De test-hertest r’s van de algemene bevolking liggen tussen .81 en .92 (interval van drie of twee maanden; zie Barelds et al., 2003). De begripsvaliditeit van de nrv wordt onder meer gesteund door bevestiging van de interne structuur (Tucker phi’s voor de nrv-schalen liggen tussen .89 en .97; Barelds et al., 2003), door de relaties met vergelijkbare lijsten (bijvoorbeeld de Interactionele Probleem Oplossingsvragenlijst, r =.74, mmq-relatiesatisfactie: r =.83), en door de relaties met talrijke andere vragenlijsten.
Resultaten met betrekking tot de predictieve validiteit laten zien dat de nrv kan worden gebruikt om relatiestabiliteit en therapiesucces te voorspellen en om het resultaat van relatietherapie te evalueren. De nrv heeft normscores voor een grote representatieve groep uit de algemene bevolking (N = 3.647; zie verder Barelds et al., 2003). In het huidige onderzoek zal alleen de totaalscore op de nrv worden gebruikt. De nrv werd in alle groepen afgenomen.
Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (npv; Luteijn et al., 2000). De npv stamt uit begin jaren zeventig en meet persoonlijkheidseigenschappen (Luteijn, 1974). Tegenwoordig gebruikt men de npv in allerlei praktijkgebieden, zoals klinische psychologie, selectie en beroepskeuze. De npv bestaat uit 132 items en één instructie-item, die worden gescoord op een driepuntsschaal: Juist – ? – Onjuist. De npv meet zeven persoonlijkheidseigenschappen: Inadequatie (21 items), Sociale Inadequatie (15 items), Rigiditeit (25 items), Verongelijktheid (19 items), Zelfgenoegzaamheid (16 items), Dominantie (17 items) en Zelfwaardering (19 items).
Five-Factor Personality Inventory (ffpi; Hendriks et al., 1999) is een persoonlijkheidsvragenlijst waarmee de Nederlandse Big Five-factoren van persoonlijkheid kunnen worden gemeten. De ffpi bestaat uit 100 items die men op een vijfpuntsschaal beantwoordt (1 = helemaal niet van toepassing, 5 = helemaal van toepassing). De items zijn evenredig verdeeld over de vijf schalen: Extraversie, Mildheid, Ordelijkheid, Emotionele Stabiliteit, en Autonomie. De vijfde ffpi-schaal werd Autonomie genoemd, omdat de vijfde factor die in Nederlands lexicaal onderzoek werd gevonden, weinig gemeen bleek te hebben met de factor Openheid, zoals bijvoorbeeld met de neo-lijsten wordt gemeten. Autonomie was derhalve een beter label voor de Nederlandse vijfde factor (Hendriks, Hofstee, & De Raad, 1999).
Resultaten
Individuele persoonlijkheidseigenschappen en relatiekwaliteit
Allereerst onderzochten we in de twee groepen uit de algemene bevolking het verband tussen individuele persoonlijkheidseigenschappen van beide partners en de relatiekwaliteit. Hiertoe berekenden we Pearsons correlaties tussen de scores op de npv en de ffpi en de nrv-scores van de onderzochte persoon zelf en van de partner van deze persoon. Tabel 2 vermeldt de resultaten. Analyses die rekening houden met de mogelijke afhankelijkheid van de gegevens ten gevolge van het feit dat het hier stellen betreft (Actor-Partner Interdependence Model; Kashy & Kenny, 2000) leverden geen andere resultaten op dan de hier gepresenteerde.
NRV-totaal zelf | NRV-totaal partner | |
Noot: npv * = p >.001; ffpi * = p >.01. | ||
NPV | ||
Inadequatie | -.47* | -.19* |
Sociale inadequatie | -.32* | -.13* |
Rigiditeit | -.05 | .03 |
Verongelijktheid | -.22* | -.11* |
Zelfgenoegzaamheid | -.08 | -.10* |
Dominantie | .11* | .03 |
Zelfwaardering | .38* | .18* |
FFPI | ||
Extraversie | .42* | .23* |
Mildheid | .15* | .18* |
Ordelijkheid | .15* | .13* |
Emotionele stabiliteit | .35* | .21* |
Autonomie | .34* | .15* |
In tabel 2 kan men zien dat er enkele sterke verbanden zijn tussen individuele persoonlijkheidseigenschappen en relatiekwaliteit. De multipele correlatie tussen de npv en de nrv bedraagt .60 en tussen de ffpi en de nrv .56. Dit betekent dat een aanzienlijk deel van de variantie van relatiekwaliteit wordt verklaard door persoonlijkheidseigenschappen.
Inadequatie en Emotionele Stabiliteit hangen sterk samen met de beoordelingen van beide partners van de kwaliteit van hun relatie. Neurotische personen beoordelen hun relatie minder goed dan emotioneel stabiele personen en hetzelfde geldt voor hun partners. In overeenstemming hiermee beoordelen personen met een lage zelfwaardering hun relatie als slechter, evenals personen met een partner met een lage zelfwaardering. Een andere consistente bevinding is die tussen extraversie en relatiekwaliteit: personen die laag scoren op Sociale Inadequatie of hoog op Extraversie hebben betere relaties, net als personen met een extraverte partner. Verder blijken autonome personen en niet-verongelijkte personen betere relaties te hebben. De correlaties tussen persoonlijkheidseigenschappen en de eigen beoordeling van de relatie versus de beoordeling van de relatie door de partner blijken een zelfde patroon te volgen. De verbanden tussen de persoonlijkheidseigenschappen van de partner en relatiekwaliteit zijn in het algemeen lager dan de verbanden tussen de eigen persoonlijkheidseigenschappen en relatiekwaliteit.
Om de verbanden tussen persoonlijkheidseigenschappen en relatiekwaliteit te kruisvalideren, bepaalden we de gemiddelde npv-scores in de groep cliënten met relatieproblemen en de groep personen met goede of uitstekende relaties (tabel 3). Op basis van de bovenstaande resultaten was de verwachting dat deze twee groepen vooral verschillen wat betreft neuroticisme en extraversie. Aan de hand van de gemiddelde nrv-scores binnen deze twee groepen werd bepaald of ze, zoals verwacht mag worden, van elkaar verschillen wat betreft relatiekwaliteit. Er was inderdaad een groot verschil tussen de nrv-scores van de beide groepen: het gemiddelde van de groep met relatieproblemen is 36,9, het gemiddelde van de groep met goede relaties is 70,2, effect size is 4,83.
Relatieproblemen | Goede of uitstekende relaties | Effect size | |
Noot: gemiddelden met een verschillend subscript tussen kolommen verschillen significant van elkaar (p >.05). | |||
Inadequatie | 16.2 a (9.8) | 6.7 b (5.5) | 1.24 |
Sociale inadequatie | 10.0 a (7.5) | 6.8 b (4.7) | .52 |
Rigiditeit | 23.1 a (7.4) | 24.7 a (7.2) | .22 |
Verongelijktheid | 17.6 a (9.4) | 15.6 a (6.8) | .25 |
Zelfgenoegzaamheid | 10.3 a (5.8) | 10.7 a (4.1) | .08 |
Dominantie | 14.2 a (7.9) | 14.9 a (5.0) | .11 |
Zelfwaardering | 23.7 a (6.6) | 30.0 b (5.6) | 1.03 |
De resultaten in tabel 3 ondersteunen de resultaten uit tabel 2. Personen met relatieproblemen blijken vooral hoger te scoren op Inadequatie en Sociale Inadequatie en lager op Zelfwaardering dan personen met goede relaties. Dit zijn tevens de npv-schalen waarvoor de sterkste correlaties met de nrv werden gevonden. Voor zowel Inadequatie als Zelfwaardering werd een grote effect size en voor Sociale inadequatie een ‘moderate’ effect size gevonden (Cohen, 1992).
Overeenkomsten tussen partners
Om te bepalen in welke mate partners in een intieme relatie op elkaar lijken wat betreft persoonlijkheidseigenschappen, berekende ik de correlaties tussen de npv-scores respectievelijk ffpi-scores van beide partners (tabel 4).
Schaal | Correlatie |
* p >.001. | |
NPV | |
Inadequatie | .04 |
Sociale inadequatie | .13 |
Rigiditeit | .42 |
Verongelijktheid | .32 |
Zelfgenoegzaamheid | .31 |
Dominantie | .04 |
Zelfwaardering | .29 |
FFPI | |
Extraversie | .12 |
Mildheid | .09 |
Ordelijkheid | .10 |
Emotionele stabiliteit | -.06 |
Autonomie | .01 |
Uit tabel 4 blijkt dat partners alleen op elkaar lijken in ‘dogmatisme’, de combinatie van Rigiditeit, Verongelijktheid en Zelfgenoegzaamheid (Luteijn et al., 2000). Met betrekking tot voor de relatiekwaliteit relevante persoonlijkheidseigenschappen als neuroticisme/emotionele stabiliteit en extraversie/sociale inadequatie blijkt er vrijwel geen verband te zijn tussen de mate waarin twee partners deze eigenschappen bezitten. Het feit dat voor dogmatisme wel een matige overeenkomst bleek, kan deels verklaard worden door het feit dat de npv-schalen die samen dogmatisme meten, items bevatten die vragen naar meningen van personen (attitudes) over bepaalde zaken, zoals ‘Als je stemt heb je je plicht als Nederlander gedaan’, ‘Ik vind belasting ontduiken net zo erg als diefstal’, ‘Als je vriendjes hebt bij de overheid, word je daar vlotter geholpen’ en ‘Ik vind dat arme landen zichzelf moeten redden’. Uit onderzoek is bekend dat personen binnen een relatie vaak gelijke attitudes hebben (Byrne, 1971; Griffit, 1970). Met betrekking tot persoonlijkheidseigenschappen worden hier geen consistente overeenkomsten tussen partners gevonden. De gevonden overeenkomst tussen partners met betrekking tot dogmatisme wordt ook niet gesteund door de resultaten met de Ordelijkheid-schaal van de ffpi. De huidige resultaten steunen het idee dat partnerkeuze met betrekking tot persoonlijkheidseigenschappen vooral een willekeurig proces is.
Verschillen in persoonlijkheid en relatiekwaliteit
Om te onderzoeken of verschillen in persoonlijkheid tussen partners samenhangen met de relatiekwaliteit, berekende ik correlaties tussen de verschilscores van partners op de schalen van de npv of de ffpi en de nrv. Om artificiële effecten te voorkomen werden deze correlaties gecorrigeerd voor de individuele persoonlijkheidsscores (zie ook Barelds, 2003a). Ter illustratie: wanneer een negatief verband zou worden gevonden tussen verschillen in neuroticisme en relatiekwaliteit (hoe meer personen verschillen, hoe slechter de relatie), dan kan dit ook gewoon het gevolg zijn van het feit dat een van beide partners zeer neurotisch is en niet zozeer van het feit dat partners van elkaar verschillen. Door de correlaties tussen de verschilscores en relatiekwaliteit te corrigeren voor de individuele scores, kan men bepalen of verschillen in persoonlijkheid nog invloed hebben op de relatie boven op de invloed van individuele persoonlijkheidseigenschappen van beide partners. De betreffende correlaties staan vermeld in tabel 5. Wanneer men niet zou corrigeren voor de individuele scores, krijgt men een overschatting van het verband tussen verschillen in persoonlijkheid en relatiekwaliteit. Ter vergelijking staan in tabel 5 ook de ongecorrigeerde correlaties vermeld (tussen haakjes).
NRV | |
* p >.001. | |
NPV | |
Inadequatie | -.05 (-.29*) |
Sociale inadequatie | .01 (-.09) |
Rigiditeit | -.10* (-.10*) |
Verongelijktheid | -.04 (-.06) |
Zelfgenoegzaamheid | -.05 (-.08) |
Dominantie | -.06 (-.04) |
Zelfwaardering | -.15* (-.23*) |
FFPI | |
Extraversie | .00 (-.05) |
Mildheid | -.14 (-.16) |
Ordelijkheid | -.07 (-.09) |
Emotionele stabiliteit | -.10 (-.20*) |
Autonomie | -.03 (-.11) |
Verschillen in persoonlijkheid tussen partners blijken vrijwel niets te maken te hebben met de relatiekwaliteit. Blijkbaar verschillen partners niet alleen sterk van elkaar met betrekking tot persoonlijkheid, maar leveren verschillen of overeenkomsten in persoonlijkheid ook geen extra bijdrage aan de relatie, boven op die van individuele persoonlijkheidseigenschappen. Wanneer men niet zou corrigeren voor deze individuele persoonlijkheidseigenschappen, dan zou men ten onrechte kunnen concluderen dat verschillen in neuroticisme/emotionele stabiliteit een negatieve invloed hebben op de relatiekwaliteit. Dit zou overigens een merkwaardige conclusie zijn geweest, want dit zou tevens betekenen dat personen die beiden zeer neurotisch zijn en bijgevolg niet van elkaar verschillen, betere relaties zouden hebben.
Conclusie
Persoonlijkheidseigenschappen blijken een belangrijke rol te spelen in intieme relaties. De meest consistente bevinding in het hier gepresenteerde onderzoek is dat neuroticisme/emotionele stabiliteit en extraversie/sociale angst van beide partners sterk samenhangen met de relatiekwaliteit. Het feit dat neuroticisme negatief samenhangt met de relatiekwaliteit is in overeenstemming met eerder onderzoek (Bouchard et al., 1999; Shaver & Brennan, 1992; Karney & Bradbury, 1997). In lijn met deze bevinding werd tevens gevonden dat een lage zelfwaardering van beide partners negatief samenhangt met relatiekwaliteit. Extraversie blijkt daarentegen positief samen te hangen met relatiekwaliteit (zie ook Davis & Oathout, 1992). Deze resultaten werden bevestigd bij een groep personen met relatieproblemen.
Er zijn verschillende theoretische verklaringen voor de gevonden verbanden. Zo kan neuroticisme bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat personen bepaalde gebeurtenissen in de relatie negatief vertekenen en overdreven sterk reageren op negatieve gebeurtenissen in de relatie (Bradbury & Fincham, 1991). De daaruit voortvloeiende negatieve attributies zouden een negatieve uitwerking kunnen hebben op de relatiekwaliteit. Een andere verklaring is dat neuroticisme vaak samengaat met onzekere hechtingsstijlen (Buunk, 1997; Hazan & Shaver, 1987). Uit onderzoek blijkt dat personen met een vermijdende hechtingsstijl bijvoorbeeld minder over problemen praten en minder snel steun zoeken bij hun partner (Guerrero, 1998; (Radecki-Bush, Farrell, & Bush, 1993). Volgens Karney en Bradbury (1997) ervaren neurotische personen meer stress in hun dagelijks leven en weten ze minder goed met stress en problemen om te gaan, wat zijn weerslag vervolgens heeft op de relatie. Een verklaring voor het positieve verband tussen extraversie en relatiekwaliteit is dat extraverte personen beter zijn in het praten over problemen met hun partner en betere manieren hebben om met problemen om te gaan (Bolger, 1990). Daarnaast blijkt extraversie samen te gaan met een zekere, veilige hechtingsstijl (Buunk, 1997).
Uit het onderzoek blijkt verder dat partners amper op elkaar lijken qua persoonlijkheid; alleen wat betreft dogmatisme lijken partners op elkaar. Deze gelijkheid is waarschijnlijk vooral het gevolg van gelijkheid tussen partners in leeftijd, opleidingsniveau en attitudes. Hoewel onderzoeken naar partnerkeuze consistent steun vinden voor het kiezen van partners met overeenkomstige eigenschappen, blijkt dit voor persoonlijkheid niet op te gaan (zie ook Buss, 1984). Dit is in overeenstemming met onderzoek van Lykken en Tellegen (1993) die in onderzoek bij tweelingen vonden dat de eigenschappen van personen amper invloed hebben op de partnerkeuze. Deze resultaten suggereren dat partnerkeuze met betrekking tot persoonlijkheid voornamelijk een willekeurig proces is en niet het gevolg van een bewuste keuze voor een partner die wat betreft persoonlijkheid goed bij je past.
Als partners in relaties amper op elkaar lijken wat betreft persoonlijkheid, dan zou men ook kunnen verwachten dat verschillen tussen partners met betrekking tot persoonlijkheid weinig invloed op de relatiekwaliteit hebben. Als partnerkeuze met betrekking tot persoonlijkheid inderdaad grotendeels een willekeurig proces is, dan komen in de meeste relaties verschillen in persoonlijkheid voor. Als verschillen in persoonlijkheid een negatieve invloed zouden hebben op de relatiekwaliteit, dan zou men verwachten dat de meeste relaties slecht zijn. Conform de verwachting blijken verschillen in persoonlijkheid geen extra bijdrage te leveren aan de relatiekwaliteit.
De huidige resultaten laten zien dat persoonlijkheidseigenschappen een belangrijke rol spelen in intieme relaties, met name neuroticisme en extraversie. Aangezien persoonlijkheidseigenschappen stabiel zijn en voor een groot deel zelfs erfelijk, mag men er tevens van uitgaan dat persoonlijkheidseigenschappen de relatie beïnvloeden, en niet andersom. Dit blijkt ook uit longitudinaal onderzoek (Kelly & Conley, 1987). De stabiliteit van persoonlijkheidseigenschappen, gecombineerd met de sterke invloed die ze uitoefenen op de relatiekwaliteit, heeft duidelijk implicaties voor de behandeling van relatieproblemen.
Er is maar weinig onderzoek beschikbaar naar de effectiviteit van relatietherapie. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat de relaties van de meeste stellen vlak na relatietherapie zijn verbeterd (75%), maar dat hiervan slechts 30 tot 50 procent na een langere periode nog steeds goed is (Jacobson & Addis, 1993). Verder blijkt uit onderzoek dat verschillende veel toegepaste therapeutische oriëntaties bij de behandeling van relatieproblemen ongeveer even effectief zijn. Op basis hiervan concludeert Gottman (1998) dat de positieve effecten van relatietherapie waarschijnlijk grotendeels het gevolg zijn van non-specifieke factoren, zoals vertrouwen in de therapeut, het volgen van een gestructureerd programma en de hoop op een goede afloop.
De resultaten uit het huidige onderzoek verklaren waarom relatieproblemen bij veel stellen na verloop van tijd weer terugkeren. Aangezien persoonlijkheidseigenschappen grotendeels stabiel zijn, zullen relatieproblemen die ten gevolge van de problematische of ongewenste persoonlijkheidseigenschappen van een of beide partners ontstaan, na verloop van tijd waarschijnlijk opnieuw de kop opsteken. De meest toegepaste interventies bij het behandelen van relatieproblemen zijn het verbeteren van de communicatie en het probleemoplossend vermogen van partners (Jacobson & Addis, 1993). Echter, de huidige resultaten suggereren dat, om de resultaten van relatietherapie te verbeteren, therapeuten ook zouden moeten onderzoeken in welke mate persoonlijkheidseigenschappen een rol spelen bij het ontstaan en instandhouden van relatieproblemen.
In het verleden werden relatieproblemen door therapeuten vaak vanuit het individu bekeken en behandeld (gebaseerd op oude psychoanalytische opvattingen). Relatieproblemen worden tegenwoordig meestal behandeld volgens de principes van de systeemtheorie. De hier gepresenteerde resultaten suggereren dat therapeuten in het algemeen wat meer oog zouden moeten hebben voor individuele persoonlijkheidskenmerken en individuele pathologie bij het behandelen van relatieproblemen. Een recent ontwikkeld behandelprotocol voor relatieproblemen (Integrative behavioral couple therapy, ibct; Jacobson, Christensen, Prince, Cordova, & Eldridge, 2000; Jacobson & Christensen, 1996) legt de nadruk bij de behandeling van relatieproblemen op de acceptatie van de partner. In ibct ligt de nadruk daarbij vooral op het accepteren van ongewenste, maar tevens onveranderlijke eigenschappen van de partner. Het accepteren van het feit dat je partner misschien niet zo perfect is als je zou willen en dat dit waarschijnlijk ook wel altijd zo zal blijven, zou in dit kader wel eens de sleutel kunnen zijn tot het opbouwen van betere en gezondere relaties.
Summary
The present study examines personality characteristics in intimate relationships, in two large samples from the general Dutch population and a patient sample (N = 42) with distressed relationships. Personality was measured by means of the dpq (Study 1) and the ffpi (Study 2), whereas relationship quality was assessed by means of the Dutch Relationship Questionnaire. Results show that neuroticism and extraversion of both partners affect relationship quality. Individual personality characteristics, in general, seem to be important factors in intimate relationships. Partners, however, do not resemble each other with regard to personality and differences in personality and do not affect the relationship beyond individual levels of personality. Mate selection with regard to personality appears to be an inherently random process. Some suggestions for the treatment of relationship problems are discussed.
Referenties
Barelds, D.P.H. (2000). De ontwikkeling van de Groningse Intimiteitsvragenlijst. Diagnostiekwijzer, 1, 1726.
Barelds, D.P.H., & Luteijn, F. (2002). Measuring personality: a comparison of three personality questionnaires in The Netherlands. Personality and Individual Differences, 33, 499-510.
Barelds, D.P.H. (2003a). Personality in intimate relationships. Veenendaal: Universal Press.
Barelds, D.P.H. (2003b). Vier persoonlijkheidsfactoren in Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijstdata. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 58, 34-40.
Barelds, D.P.H. (aangeboden). Self and partner personality in intimate relationships.
Barelds, D.P.H., Luteijn, F., & Arrindell, W.A. (2003). Handleiding Nederlandse Relatievragenlijst (nrv). Lisse: Swets & Zeitlinger.
Beach, S.R.H., Sandeen, E.E., & O’Leary, K.D. (1990). Depression in marriage: A model for etiology and treatment. New York: Guilford Press.
Beach, S.R.H., Smith, D.A., & Fincham, F.D. (1994). Marital interventions for depression: Empirical foundation and future prospects. Applied and Preventive Psychology, 3, 233-250.
Bloom, B.L., Asher, S.J., & White, S.W. (1978). Marital disruption as a stressor: A review and analysis. Psychological Bulletin, 85, 867-894.
Bolger, N. (1990). Coping as a personality process: A prospective study. Journal of Personality and Social Psychology, 59, 525-537.
Botwin, M., Buss, D.M., & Shackelford, T.K. (1997). Personality and mate preferences: Five factors in mate selection and marital satisfaction. Journal of Personality, 65, 107-136.
Bouchard, G., Lussier, Y., & Sabourin, S. (1999). Personality and marital adjustment: Utility of the five-factor model of personality. Journal of Marriage and the Family, 61, 651-660.
Bouchard, T.J. jr, & McGue, M. (1981). Familial studies of intelligence: A review. Science, 212, 1055-1059.
Bradbury, T.N., & Fincham, F.D. (1991). A contextual model for advancing the study of marital interaction. In G.J.O. Fletcher & F.D. Fincham (Eds.), Cognition in close relationships (pp. 127-147). Hillsdale, nj: Erlbaum.
Bruch, M.A., Kaflowitz, N.G., & Pearl, L. (1988). Mediated and non-mediated relationships of personality components to loneliness. Journal of Social and Clinical Psychology, 6, 346-355.
Buitink, J.A. (2000). De eerstelijns geestelijke gezondheidszorg in perspectief. Rotterdam: Phoenix & Den Oudsten.
Burman, B., & Margolin, G. (1992). Analysis of the association between marital relationships and health problems: An interactional perspective. Psychological Bulletin, 112, 39-63.
Buss, D.M. (1984). Marital assortment for personality dispositions: Assessment with three different data systems. Behavior Genetics, 14, 111-123.
Buunk, B.P. (1997). Personality, birth order and attachment styles as related to various types of jealousy. Personality and Individual Differences, 23, 997-1006.
Byrne, D. (1971). The attraction paradigm. New York: Academic Press.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2002). Statistisch Bulletin, 58e jaargang. cbs: Voorburg/Heerlen.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2003). Statistisch Bulletin, 59e jaargang. cbs: Voorburg/Heerlen.
Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112, 155-159.
Davis, M.H., & Oathout, H.A. (1992). The effect of dispositional empathy on romantic relationship behaviors: Heterosocial anxiety as a moderating influence. Personality and Social Psychology Bulletin, 18, 76-83.
Emery, R.E. (1982). Interparental conflict and the children of discord and divorce. Psychological Bulletin, 92, 310-330.
Emery, R.E. (1988). Marriage, divorce, and children’s adjustment. Newbury Park, ca: Sage.
Epstein, E., & Guttman, R. (1985). Mate selection in man: evidence, theory, and outcome. Social Biology, 31, 243-278.
Eysenck, H.J., & Wakefield, J.A. (1981). Psychological factors as predictors of marital satisfaction. Advances in Behaviour Research and Therapy, 3, 151-192.
Gotlib, I.H., & McCabe, S.B. (1990). Marriage and psychopathology: A critical examination. In F. Fincham & T. Bradbury (Eds.), The psychology of marriage: Conceptual, empirical, and applied perspectives (pp. 226-257). New York: Guilford Press.
Gottman, J.M. (1998). Psychology and the study of marital processes. Annual Review of Psychology, 49, 169-197.
Gove, W.R., Hughes, M., & Style, C. (1983). Does marriage have a positive effect on the psychological well-being of the individual? Journal of Health and Social Behaviors, 24, 122-131.
Griffit, W. (1970). Environmental effects on interpersonal affective behavior: Ambient temperature and attraction. Journal of Personality and Social Psychology, 15, 240-244.
Grych, J.H., & Fincham, F.D. (1990). Marital conflict and children’s adjustment: A cognitive-contextual framework. Psychological Bulletin, 108, 267-290.
Guerrero, L.K. (1998). Attachment-style differences in the experience and expression of romantic jealousy. Personal Relationships, 5, 273-291.
Hazan, C. & Shaver, P. (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 511-524.
Hendrick, S.S., Hendrick, C., & Adler, N.L. (1988). Romantic relationships: Love, satisfaction and staying together. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 980-988.
Hendriks, A.A.J., Hofstee, W.K.B., & Raad, B. de (1999). ffpi; The Five-Factor Personality Inventory. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Jacobson, N.S., & Addis, M.E. (1993). Research on couple therapy: What do we know? Where are we going? Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61, 85-93.
Jacobson, N.S. & Christensen, A. (1996). Acceptance and change in couple therapy: A therapist’s guide to transforming relationships. New York: Norton.
Jacobson, N.S., Christensen, A., Prince, S.E., Cordova, J., & Eldridge, K. (2000). Integrative behavioral couple therapy: Acceptance-based, promising new treatment for couple discord. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 351-355.
Karney, B.R. & Bradbury, T.N. (1995). The longitudinal course of marital quality and stability: A review of theory, method, and research. Psychological Bulletin, 118, 3-34.
Karney, B.R. & Bradbury, T.N. (1997). Neuroticism, marital interaction, and the trajectory of marital satisfaction. Journal of Personality and Social Psychology, 72, 1075-1092.
Kashy, D.A. & Kenny, D.A. (2000). The analysis of data from dyads and groups. In H.T. Reis & C.M. Judd (Eds.), Handbook of research methods in social and personality psychology (pp. 451-477). Cambridge: Cambridge University Press.
Kelly, E.L. & Conley, J.J. (1987). Personality and compatibility: A prospective analysis of marital stability and marital satisfaction. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 27-40.
Kloens, G.J., Barelds, D.P.H., Luteijn, F., & Schaap, C.P.D.R. (2002). De waarde van enige vragenlijsten in de eerstelijn. Diagnostiek-wijzer, 5, 130-148.
Kurdek, L.A. (1993). Predicting marital dissolution: a 5-year prospective longitudinal study of newlywed couples. Journal of Personality and Social Psychology, 64, 221-242.
Leonard, K.E. & Roberts, L.J. (1998). The effects of alcohol on the marital interactions of aggressive and nonaggressive husbands and their wives. Journal of Abnormal Psychology, 107, 602-615.
Lester, D., Haig, C., & Monello, R. (1989). Spouses’ personality and marital satisfaction. Personality and Individual Differences, 10, 253-254.
Luteijn, F. (1994). Personality and the quality of an intimate relationship. European Journal of Psychological Assessment, 10, 220-223.
Luteijn, F., Starren, J., & Dijk, H. van (2000). npv
; Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst, handleiding (herziene uitgave). Lisse: Swets & Zeitlinger.
Lykken, D.T., & Tellegen, A. (1993). Is human mating adventitious or the result of lawful choice? A twin study of mate selection. Journal of Personality and Social Psychology, 65, 56-68.
Radecki-Bush, C., Farrell, A.D., & Bush, J.P. (1993). Predicting jealous responses: The influence of adult attachment and depression on threat appraisal. Journal of Social and Personal Relationships, 5, 285-304.
Shaver, P.R., & Brennan, K.A. (1992). Attachment styles and the “Big Five” personality traits: Their connections with each other and with romantic relationship outcomes. Personality and Social Psychology Bulletin, 18, 536-545.
Spanier, G.B., & Cole, C.L. (1974). Toward clarification and investigation of marital adjustment. Paper presented at the National Council on Family Relations, Toronto.
Stroebe, M.S. & Stroebe, W. (1987). Bereavement and health: The psychological and physical consequences of partner loss. Londen: Cambridge Unversity Press.
Tharp, R.G. (1963). Psychological patterning in marriage. Psychological Bulletin, 60, 97-117.
Thomsen, D.G. & Gilbert, D.G. (1998). Factors characterizing marital conflict states and traits: Physiological, affective, behavioral and neurotic variable contributions to marital conflict and satisfaction. Personality and Individual Differences, 25, 833-855.
Tyler, P.A. (1988). Assortive mating and human variation. Scientific Progress, Oxford, 72, 451-466.
White, G.L. (1980). Physical attractiveness and courtship progress. Journal of Personality and Social Psychology, 39, 660-668.