Jaargang 2 (1982)

verslag Het jubileumcongres van de Nederlandse Vereniging voor Hynotherapie Inleiding De huidige Nederlandse Vereniging voor hypnotherapie werd in 193 l opgericht als de Nederlandse Vereniging voor medische hypnose. De naamsverandering weerspiegelt de evolutie in de bestudering en sing van hypnose. De Vereniging heeft het 50-jarig bestaan aangegrepen om op l en 2 oktober 1981 te Amersfoort meer dan tweehonderd congresdeelnemers kennis te laten maken met binnen- en buitenlandse hypnosespecialisten van uiteenlopende theoretische achtergrond, die zowel lezingen als workshops verzorgden. Uit het buitenland waren er naast Ericksoniaans georiënteerde hypnotherapeuten als Barber, Zeig en Thompson, exponenten van de meer klassieke hypnosetraditie als Spiegel en Spiegel, en meer medisch georiënteerde hypnosebeoefenaars zoals Finer en Cedercreutz. Er werden workshops gegeven door de Nederlanders Van der Hart, Hoogduin, Cladder, Oudshoorn en Swets. Bovendien waren er verschillende Nederlandse spreken, die een korte voordracht hielden. Het openingswoord van Van Dijck, voorzitter van de Vereniging, wordt hier slechts genoemd, omdat het elders in dit nummer te lezen is. Het is te waarderen dat de organisatoren de diversiteit op het gebied van hypnose en hypnotherapie in de keuze van sprekers en begeleiders goed tot haar recht heeft laten komen. Er bestaan verschillende manieren om een congres te beschrijven. Wij ordenden onze indrukken van het congres op grond van de volgende vragen: In hoeverre droeg het bij tot theorievorming en schappelijk onderzoek naar hypnose en hypnotherapie? In hoeverre droeg het congres bij tot het vergroten van praktische vaardigheden op het gebied van hypnotherapie? Bovendien vroegen we ons af, of er bepaalde suggesties te geven zijn voor het organiseren van een toekomstig congres of kleinere bijeenkomst. Bij het beantwoorden van deze vragen hebben wij geen volledigheid nagestreefd. Uitgaande van het gegeven dat het niet mogelijk is alle congresonderdelen uit eigen ervaring te beschrijven – verschillende evenementen vonden tegelijkertijd plaats -, beperken we ons vooral tot de Ericksoniaanse en meer klassieke hypnose-oriëntatie. Het vervolg van onze beschrijving is opgebouwd rond bovengenoemde vragen. Theorie en onderzoek Herbert Spiegel en zijn zoon David Spiegel kunnen beschouwd worden

Verslag 79 als vertegenwoordigers van een stroming, die zich bij de klinische sing van hypnose sterk richt op het experimentele onderzoek, dat voornamelijk in Amerika is gedaan. Hypnotiseerbaarheid wordt door hen gezien als een vrij stabiel en moeilijk te beïnvloeden kenmerk. De Spiegels hebben hun eigen methode ontwikkeld om iemands hypnotiseerbaarheid vast te stellen, de zg. HIP: Hypnotic Induction Profile. Volgens hen kunnen alleen goed hypnotiseerbare proefpersonen een diep tranceniveau bereiken. Een consequentie van deze visie is dat hypnotherapie slechts bij een deel der patiënten toepasbaar is, een punt dat principieel verschilt van de Ericksoniaanse opvattingen. Herbert Spiegel benadrukte in zijn lezing het verschil tussen een toestand van trance en een therapeutische strategie. Trance definieert hij als een psychofysiologische toestand van receptieve aandacht, gepaard gaande met een parallel bewustzijn. Het parallelle bewustzijn wordt gedefinieerd als een toestand waarin iemand andere ervaringen beleeft dan in de normale (wakende) situatie en zich tegelijkertijd bewust is van deze discrepantie tussen waak- en trance-ervaring. Het parallelle bewustzijn maakt het hierdoor mogelijk om een probleem anders te ervaren en een ander gezichtspunt hieromtrent te ontwikkelen. Spiegel demonstreerde zijn manier van herstructureren bij ‘verkeerde gewoonten,’ zoals roken, te veel eten en met angst reageren. Hij legt cliënten uit dat lichaam en psyche twee verschillende entiteiten zijn, die elkaar bij personen met gedragsproblemen negeren of bevechten. Zijn strategie bestaat eruit dat hij, na een trancetoestand geïnduceerd te ben, lichaam en psyche (weer) integreert. Bij personen met rookproblemen bijv. geeft hij de volgende suggesties: ( 1) For your body smoking is poisoning. (2) You need your body to live. (3) To the extent that you want your body to live, you have to respect your body. David Spiegel ging in zijn lezing nader in op pijnbestrijding m.b.v. hypnose. Hij gaat ervan uit dat bij pijnpatiënten met een hoge baarheid een andere strategie gevolgd moet worden dan bij pijnpatiënten van een gemiddelde of lage hypnotiseerbaarheid. Zo suggereert hij bij hoog hypnotiseerbare personen analgesie via de voorstelling van een anesthesie-injectie; bij middelmatig hypnotiseerbaren suggereert hij sensaties van warmte of koude teneinde de pijnprikkel te verzachten en bij laag hypnotiseerbare mensen zou hij competitieve ervaringen oproepen door bepaalde spiergroepen te laten aanspannen. Volgens hem is hypnose toepasbaar bij pijnklachten, omdat niet het weefselletsel maar de psychische reactieve component verantwoordelijk is voor de pijnervaring en het lijden aan pijn: ‘The strain of pain lies mainly in the brain’. In Amerikaans tempo presenteerde hij veel onderzoekgegevens waaruit blijkt dat de werking van hypnose gerelateerd is aan iemands seerbaarheid en op meer berust dan op een placebo-effect. Zijn hypothese over de werkzaamheid van hypnose (bij pijnbestrijding) is geïnspireerd door informatieverwerkingstheorieën, waarin data- en informatieselectie

80 Dth 1 jaargang 2 februari 1982 en -evaluatie een grote rol spelen. Om hypnotische analgesie te bereiken is het nodig om in een trancetoestand de aandacht zoveel mogelijk te richten op andere signalen dan pijnsignalen en de betekenis van de gebleven) pijnsignalen te herstructureren. Joseph Barber, een Ericksoniaans georiënteerde hypnotherapeut, gaf in het voorprogramma van het congres een workshop over ‘Naturalistic Methods of Hypnosis’. In tegenstelling tot de Spiegels gaat hij ervan uit, dat iemands hypnotiseerbaarheid niet van belang is in een klinische situatie. Een klinisch bruikbare hypnotische toestand kan door iemand ontwikkeld worden ongeacht zijn hypnotiseerbaarheid, wanneer hypnose in de totale benadering van de cliënt op een natuurlijke wijze is ïntegreerd en wanneer er indirecte suggesties worden gebruikt. Hij kritiseert hypnotiseurs als de Spiegels: een gestandaardiseerde seerbaarheidsschaal meet slechts iemands responsiviteit op een bepaalde test in een bepaalde testsituatie, doch bepaalt daarmee niet hoe iemand in een klinische situatie zal reageren op indirecte suggesties. Een voorbeeld van een directe suggestie is: ‘Y ou are going to relax now … You are becoming more and more relaxed with each breath you take’. Een voorbeeld van een indirecte suggestie met dezelfde boodschap is: ‘I wonder as you continue sitting quietly right there … I wonder if you can enjoy feeling more and more relaxed with each breath you take’. Barber presenteerde enige onderzoeksgegevens ter ondersteuning van zijn bewering dat de klinische effectiviteit van een door hem ontwikkelde indirecte hypnoseprocedure, de Rapid Induction Analgesia, onafhankelijk is van iemands hypnotiseerbaarheid. David Spiegel vocht in zijn deze onderzoeksresultaten van Barber aan. Zijn voornaamste kritiek was van methodologische aard: door de beperkte maten die Barber gebruikt, kunnen verschillen in notische analgesie tussen hoog en laag hypnotiseerbarc proefpersonen niet tot uiting komen. Jeffrey Zeig en Kay Thompson, twee leerlingen van Erickson, hielden beiden een lezing en een workshop. Zeig zou een lezing en een workshop geven over ‘Incorporating Therapeutic Suggestions during the Early Phase of Hypnotic Induction’. Zijn lezing bleek echter te gaan over het therapeutisch gebruik van metaforen en symbolische handelingen. Hij vertelde zijn toehoorders een reeks geslaagde therapieën à la Erickson, waarin een cliënt symbolische handelingen opgedragen kreeg. Zo de hij hoe hij een in zijn werk vastgelopen cliënt in de hal van een vliegveld gedurende een uur een dollar liet omwisselen in kleingeld en het kleingeld weer terug in een dollar. Of hoe hij een depressieve vrouw een zwart steentje in haar beurs met zich mee liet dragen. Hypnose kwam temidden van deze gevalsbesprekingen slechts zijdelings ter sprake. Kay Thompson hield een lezing en een workshop over informele en non-directieve benaderingen van hypnose. Zij past geen formele techniek toe, waarbij met langzame en zachte stem gevoelens van spanning en concentratie worden gesuggereerd. Zij heeft een voorkeur voor informele inductietechnieken, waarbij zij een speciaal gebruik maakt

Verslag 81 van taal door bijv. woorden met een dubbele betekenis of metaforen te hanteren. In haar uiteenzetting over dit taalgebruik maakte zij duidelijk hoe de therapeutische relatie hierdoor kan worden beïnvloed. Mede vanwege de toepasbaarheid van gevarieerd taalgebruik ook in andere vormen van directieve therapie, was deze uiteenzetting zinvol. Deze korte schets van Barber, Zeig en Thompson illustreert het verschil in uitgangspunten tussen de Ericksoniaanse en meer klassieke traditie. In beide richtingen wordt zeer verschillend gedacht over het belang van iemands hypnotiseerbaarheid, een formele trance-inductie en een aan de cliënt te expliciteren therapeutische procedure. Herbert Spiegel waarschuwde, dat, als je niet leert meten wat je doet, je geen ‘science’ beoefent, maar ‘poetry’ en als je niet oppast zelfs ‘bad poetry’. In hoeverre dit van toepassing is op de Ericksoniaanse benadering is moeilijk te bepalen. Sprekers als Zeig en Thompson weten op houdende wijze een gevarieerde casuïstiek te verhalen, maar de sche reflectie gaat nog niet verder dan algemeen geformuleerde of weinig toetsbare uitspraken. Wetenschappelijk onderzoek naar het gebied, de werkzame ingrediënten en het effect van bepaalde interventies ontbreekt. Praktijk Congresdeelnemers die informatie wensten voor het toepassen van therapie in de praktijk, konden ons inziens voldoende punten vinden in de verschillende workshops en lezingen. Zowel voor beginnende als gevorderde therapeuten waren voldoende stimuli wezig om met hun eigen werkwijze door te gaan, het gepresenteerde in deze werkwijze in te passen of nieuwe wegen te gaan uitproberen. Niet alleen het repliceren van expliciet getoonde of vermelde strategieën leende zich hiertoe. Van even groot belang lijkt het ons het indirecte effect van de gepresenteerde metaforen. In de lezingen en de workshop van Herbert en David Spiegel werd een duidelijke werkwijze geëxpliciteerd. Hun verklaringsmodel, treerd met praktijkgegevens, bood de toehoorder een rationele visie op de mogelijke werking van hypnotherapie, een mogelijkheid om indicaties en contra-indicaties te formuleren en een expleciete verantwoording voor de keuze van bepaalde interventies. Voor een aantal deelnemers zal hun standpunt dat hypnotherapie maar voor een deel der cliënten geïndiceerd is, een verademing zijn geweest, als relativering van het beeld, dat hypnotherapie in feite op iedereen of op alle problematiek toepasbaar is. Volkomen in lijn met het principe ‘meegaan met de cliënt’ stelden zij derhalve voor om geen uitputtingsslag aan te gaan met de cliënt einde deze in trance te krijgen, maar bij moeizame gevallen naar andere therapeutische mogelijkheden te zoeken. In hun workshop demonstreerden zij hun m P en structureringsstrategieën bij pijn, fobieën en slapeloosheid. Hun Hypnotic Induction Profile blijkt niet alleen een hypnotiseerbaar-

82 Dth 1 jaargang 2 februari 1982 heidsschaal maar tevens hun enige inductietechniek. Door helderheid in presentatie is deze goed navolgbaar. Andere formele inductietechnieken en informele benaderingen werden slechts terloops genoemd. Opvallend is hun autoritaire benadering en het directe karakter van hun suggesties. Evenals dit het geval is bij een meer Ericksoniaanse benadering, zal het effect van deze procedure afhankelijk zijn van de mate waarin de lijke stijl van de ‘operator’ overeenkomt met het snelle en directieve optreden zoals Herbert Spiegel liet zien. Op meer impliciete wijze den de deelnemers aan het denken gezet door de gevalsbeschrijvingen van Zeig en Thompson. In navolging van hun leermeester hanteren zij een leermodel door cliënten (toehoorders op dit congres) geen uitvoerige uitleg te geven over het hoe en waarom van bepaalde interventies, doch het leereffect te laten afhangen van de manier waarop de ander deze in zijn eigen ervaringswereld incorporeert. Naast de reeds genoemde voorbeelden van symbolische handelingen bij Zeig werd hiervan een fraai model gegeven door Thompson in haar workshop. Zo liet zij een ‘cliënte’, die het roken wenste af te leren, een berg beklimmen, gaande vanuit de met benzinedampen en fabriekswolken verontreinigde stad, via moeilijk begaanbare paden met wegrollende stenen, vallen en opstaan, naar de frisse, zuurstofrijke lucht op hoger gelegen gebieden. Voor de minder Ericksoniaans georiënteerde toehoorders zouden deze voordrachten de indruk gewekt kunnen hebben van wat oppervlakkige verhalen bij de centrale verwarming, aangezien weinig handelingen werden teerd. Het is de vraag of deze – overigens zeer onderhoudende – wijze van presenteren de meest gelukkige is. Zeker voor beginnende therapeuten is het plezierig te weten waarom en hoe men tot bepaalde strategieën komt om als leidraad voor eigen handelen te kunnen hanteren. Van de voordrachten door Nederlandse sprekers volgden wij man over hypnotherapie in de huisartsenpraktijk, Methorst, Mulder & Wilken over hypnotherapie bij concentratiestoornissen, en Du Jour & Oudshoorn over een hypnose-inductie door twee therapeuten tegelijk en een muziekstukje met behulp van een koptelefoon. Geen demonstraties, wel aanknopingspunten voor het gebruik van verschillende strategieën bij uiteenlopende probleemgebieden. Uit de titels en samenvattingen in het Bulletin van de Nederlandse Vereniging voor Hypnotherapie (2/4) van de overige voordrachten in dit uur blijkt dat ditzelfde geldt voor de lezingen van Van Drooge (‘Alpha-feedback en hypnose’), Van Dalen en Hoencamp (‘Hypnotherapie in een psychiatrisch centrum’) en Lijsen (‘Hypnotherapie en excorcisme’). Suggesties Aangeland bij de vraag welke suggesties voor de toekomst gedaan zouden kunnen worden, menen wij in eerste instantie, dat vastgehouden moet worden aan de presentatie van verschillende benaderingen in therapie, het positieve punt van dit congres. Direct hieraan gekoppeld

Verslag 83 spreken wij onze teleurstelling uit over de overlap, die bestond tussen de workshop en lezing van Kay Thompson. Bovendien hoorden wij van mensen, die ook het congres over Ericksonian Approaches to Hypnosis and Psychotherapy te Phoenix (december 1980; zie het venlag in Dth l (2) 1981, p. 181-184) hadden bijgewoond, dat deze overlap niet alleen haar lezing en workshop van dit congres betrof. Zeig bleek bij die gelegenheid eveneens gelijksoortige informatie te hebben verstrekt. Mogelijk doet dit de hang naar sprekers uit het Westen wat afnemen. Hopelijk wordt uit de grote belangstelling voor deze bijeenkomst van Nederlandse zijde geconcludeerd, dat er meer aandacht geschonken kan worden aan de nis die in eigen land aanwezig is. Voorts lijkt het ons zinvol wanneer het presenteren van schrijvingen nader onder de loep genomen wordt. Het risico lijkt aanwezig dat het vertellen van min of meer spectaculaire verhalen ten koste gaat van het formaliseren en theoretisch verantwoorden van interventies. Door reflexie op therapeutische interventies kunnen mogelijkheden voor systematisch onderzoek naar hypnotherapie tot stand komen. Een gelijk onderzoek lijkt ons op dit moment nodig om voor de toekomst te bepalen wat het beste recept is om geroosterd varkensvlees te bereiden (vgl. Van Dijck, elders in dit nummer). GERDA METHORST & PHILIP SPINHOVEN, psychologen. Jelgersma-polikliniek, Oegstgeest