Jaargang 14 (1994)
Nummer: 3
Artikel: 300

Icoon

DT-14-3-300.pdf 542.76 KB 389 downloads

In het voetspoor van Ellenberger ...

Adam Crabtree, From Mesmer to Freud: Magnetic sleep and the roots of psychological healing. New Haven/Londen: Yale University Press, 1993. 413 p.

Ellenberger heeft in zijn magistrale werk The discovery of the unconscious aangetoond hoe fascinerend de geschiedenis van het dierlijk magnetisme en de hypnose is, en hoeveel de moderne psychotherapie te danken heeft aan de inzichten en praktijken die zich binnen deze 18de– en 19de–eeuwse tradities ontwikkeld hebben (Ellenberger, 1970). In de voetsporen van deze illustere meester, heeft de Canadese psychotherapeut Adam Crabtree het oorspronkelijke gedachtengoed van deze voorlopers van de moderne psychotherapie voor geïnteresseerde lezers toegankelijk gemaakt. Zijn boek zal vooral diegenen aanspreken die belang stellen in de dissociatieve stoornissen, waaronder de meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS). Het zou mooi zijn als ook zij die een gecultiveerde desinteresse voor deze fenomenen bezitten van dit boeiende boek kennis zouden nemen.

De oorsprong van wat Crabtree ‘psychological healing’ noemt, ligt volgens hem bij Mesmers ontdekking, in 1784, van de magnetische slaap, oftewel het kunstmatig geïnduceerd somnambulisme. Het belang van deze ontdekking is volgens de auteur dat het de basis vormde voor de ontwikkeling van nieuw paradigma voor het begrijpen van de menselijke psyche en psychische stoornissen, namelijk het afwisselend–bewustzijn–paradigma. Voor 1784 werden psychische afwijkingen doorgaans door twee andere paradigma’s verklaard: het instrusie–paradigma, waarin de afwijking verondersteld werd het werk te zijn van een geest, demon of tovenaar, en het organische paradigma, dat de afwijking aan fysiologisch dysfunctioneren toeschreef. Crabtree wijst erop dat de traditie van het dierlijk magnetisme en bijbehorend afwisselend–bewustzijnparadigma in de moderne literatuur doorgaans als een mengsel van slimme beunhazerij en naïeve goedgelovigheid wordt afgedaan. De belangrijkste uitzondering in deze traditie van dédain is inderdaad Ellenberger geweest.

Crabtree wijst erop dat een van Mesmers leerlingen, de Marquis de Puységur bij toeval is gestuit op het verschijnsel dat ‘het psychologische denken in de westelijke wereld radicaal zou veranderen.’ In Mesmers benadering leidde het magnetiseren tot het ontstaan van een ‘magnetische crisis’ van convulsieve aard, die geacht werd zowel een manifestatie van de ziekte te zijn als van haar genezing. De Puységur merkte dat sommige mensen – als eerste de boer Victor Race – niet in zo’n heftige crisis geraakten. Integendeel, zij werden rustig en leken veeleer in een slaapachtige toestand, het ‘kunstmatig (opgewekte) somnambulisme’, terecht te komen. Op grond van dergelijke observaties ontwikkelde De Puységur zijn afwisselend–bewustzijn–paradigma. Ook leidde zijn omgang met patiënten in deze ‘magnetische slaap’ tot een methode van psychotherapie, die tegen het einde van de 19de eeuw populair was geworden. Een kernbegrip daarin was het ‘magnetische rapport’ waarmee de speciale betrekking tussen patiënt en magnetiseur werd aangeduid die ontstond na inductie van de magnetische slaap. Een eeuw later maakte Janet een grondige psychologische studie van dit ‘rapport’ en wees hij op het gevaar dat zo’n speciale therapeutische relatie ook uit de hand kan lopen. Zijn tijdgenoot Freud doopte het begrip tot ‘overdracht’, dat de noemer is geworden voor de psychoanalytische benadering van het fenomeen.

In de eerste helft van de negentiende eeuw geloofde men dat de persoon die zich in het magnetisch somnambulisme bevond helderziend was. Deze attributie vormde de basis van een therapeutische benadering waarin de patiënt het voor het zeggen had. Immers hij of zij werd verondersteld te weten wat er aan de hand was en wat de gewenste remedie diende te zijn. (Een interessant Nederlands voorbeeld van deze benadering biedt de behandeling van Rika van B., waarvan een verslag in dit tijdschrift heeft gestaan: Van der Hart, 1985.) De patiënt kon ook gevraagd worden zijn of haar licht te laten schijnen over de aard en remedie van de klachten van andere patiënten: een gebruik dat in die tijd soms toch ook als misbruik werd gezien. Onder de sceptici bevond zich James Braid, een arts uit Manchester, die het magnetisch somnambulisme louter als een speciale bewustzijnstoestand beschouwde, waaraan hij de naam ‘hypnotisme’ gaf en waarin geen plaats was voor parapsychologische verschijnselen.

Crabtree, die een speciale belangstelling voor de parapsychologie heeft, toont aan dat dit terrein niet zomaar werd prijsgegeven. Integendeel: er bestond in de 19de eeuw een levendige traditie van onderzoek op dit terrein, die uitmondde in de studies van de Britse Society for Psychical Research, waarin een aantal grote geleerden tegen het einde van de 19de eeuw hun krachten bundelden. De jonge Pierre Janet was enige tijd hun held, omdat hij in het begin van de jaren tachtig de meest fascinerende experimenten op dit terrein verrichtte (onderzoeken overigens waarover hij zich al spoedig kritisch uitliet).

In het laatste en mijns inziens meest interessante deel van dit boek staat de psychotherapeutische benadering die aansluit bij het afwisselend–bewustzijn–paradigma centraal. In de negentiende eeuw werd daarbij doorgaans gesproken van ‘dubbel bewustzijn’ (double conscience). In navolging van De Puységur sprak Deleuze in 1813 van het feit dat de wakende toestand en de toestand van het kunstmatig somnambulisme zo verschillend zijn, dat het om twee verschillende wezens lijkt te gaan. Bertrand beschreef beide toestanden in termen van twee geheugenketens. Daarbij wees hij erop dat de persoon in de wakende toestand alle herinneringen kwijt was aan de ervaringen die hij in het somnambulisme had opgedaan, terwijl hij in het somnambulisme zich weer alles van voorgaande episoden in deze toestand kon herinneren alsmede (in de regel) alles van de wakende toestand. Van hieruit was het spreken in termen van een dubbele persoonlijkheid slechts een kleine stap. Gevallen van meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS) leken daarbij de perfecte, spontane illustraties van de werkelijkheid van het kunstmatig opgewekte verdeelde bewustzijn, waar de magnetiseurs zich zo mee bezig hielden. Crabtree gelooft dat de ontdekking van de magnetische slaap en het diagnostiseren van MPS rechtstreeks met elkaar te maken hadden. Immers, voordien bestond er geen paradigma waarin MPS als psychologisch verschijnsel een plaats had. MPS–patiënten die een floride beeld presenteerden liepen lange tijd de kans gediagnostiseerd te worden als bezeten door duivels of demonen. Daarmee was in tal van gevallen hun lot ook bezegeld. Crabtree presenteert een boeiend overzicht van de negentiende eeuwse geschiedenis van MPS, als verbijzondering van het basisverschijnsel van het dubbele bewustzijn. Daarin vormde Despine’s patiënte Estelle wellicht het meest beroemde voorbeeld, waarop zowel Janet als moderne onderzoekers als Kluft en Fine teruggrijpen. Twee latere negentiende–eeuwse, uitvoerig beschreven gevallen betreffen Félida X en Louis Vivet.

Crabtree laat zien hoe de 19de–eeuwse ontwikkeling van het afwisselend–bewustzijn–paradigma, het klinische en experimentele onderzoek naar de bijbehorende verschijnselen en de behandeling van patiënten met een dubbel of meervoudig bewustzijn culmineerde in het werk van Pierre Janet. Crabtree beschrijft uitgebreid de vroege klinische experimenten die Janet uitvoerde met enkele hysterische patiënten, onder wie patiënten met MPS, en de dissociatietheorie waarin hij het afwisselend–bewustzijn–paradigma vorm gaf. Omdat een overzicht van dit werk eerder is verschenen in dit tijdschrift (Van der Hart, 1988), kan ik hierover kort zijn. Wel wil ik opmerken dat lezing van Crabtree’s uitstekende samenvatting van Janets studies verplicht zou moeten zijn voor experimenteel psychologen die geïnteresseerd zijn in de studie van psychogene amnesie en verwante verschijnselen, die zo kenmerkend zijn voor patiënten met dissociatieve stoornissen. Crabtree besteedt in het kort ook aandacht aan het verwante en zeker ook interessante werk van Janets tijdgenoten Frederic Myers, Alfred Binet, Max Dessoir, William James, Boris Sidis, Morton Prince, en Joseph Breuer. Met elkaar hadden zij een hoogst belangrijke theoretische en klinische benadering, stoelend op dat afwisselend–bewustzijn–paradigma, gemeen, die mede door Breuers compagnon Freud om zeep geholpen is, maar, zoals Crabtree ook beschrijft, een eeuw later weer volop in de belangstelling staat.

Crabtree merkt op dat Freuds theoretische systeem geen weg wist met psychische automatismen en dissociatieve verschijnselen, en dat de psychoanalytische traditie weinig heeft gedaan om dit defect op te heffen. Gegeven dit feit doet de titel van dit boek, From Mesmer to Freud, wat ironisch aan: Mesmer had nog geen benul van het afwisselend–bewustzijn–paradigma, en Freud wilde er niets van weten.

Referenties

Ellenberger, H.F. (1970). The discovery of the unconscious. New York: Basic Books.

Hart, O. van der (1985). De hypnotherapie van Rika van B.: ontdekkende therapie voor de tijd van Janet, Breuer en Freud. Directieve Therapie, 5, 243–264.

Hart, O. van der (1988). Een overzicht van Janets werk over hysterie en hypnose. Directieve Therapie, 8, 336–365.

Icoon

DT-14-3-300.pdf 542.76 KB 389 downloads

In het voetspoor van Ellenberger ...