J.L. Laurence & C. Perry, Hypnosis, will and memory: A psycho–legal history. New York/Londen: The Guilford Press, 1988, 432 p.
Dit boek heb ik met het grootste genoegen gelezen. Tijdens een recente vakantie kon het de concurrentie van spannende detectives en mooie romans ruimschoots doorstaan. Het heeft lang geduurd voor ik aan het boek begon. Dit heeft te maken met het onderwerp. De geschiedenis van de juridische aspecten van hypnose leek me op het eerste gezicht niet bijzonder fascinerend. Zou het om een geschiedenis van de hypnotherapie gaan dan had ik het al lang gelezen. Toch is het een belangrijk terrein – zoals Erik Hoencamp (1990) in een uitstekend artikel heeft aangetoond – waar, zeg ik na lezing, eigenlijk iedere therapeut die hypnose gebruikt over geïnformeerd zou moeten zijn.
Hypnosis, will and memory biedt een fascinerend, gedegen en uiterst leesbaar verslag van de manier waarop de voorstanders van hypnose het verschijnsel in de loop der tijd beschreven en toegepast hebben, de reacties van de tegenstanders daarop, en het oordeel dat staatkundige en juridische autoriteiten hebben ingenomen. Net als Ellenberger (1970) in zijn magistrale werk The discovery of the unconscious doen de auteurs hun best om hun onderwerp steeds in z’n historische context te plaatsen. Voordat bijvoorbeeld uitgebreid wordt ingegaan op de geschiedenis van Mesmer en het dierlijk magnetisme in Frankrijk aan het eind van de achttiende eeuw, wordt de geschiedenis van de magnetische geneeskunde in het algemeen beschreven en wordt aandacht besteed aan bezetenheid en kerkelijke exorcistische praktijken. Het boek bestaat uit vier delen: (1) de oorsprong en ontwikkeling van het dierlijk magnetisme, (2) van Mesmerisme naar hypnose, (3) de gouden jaren van hypnose: 1878 tot 1905, en (4) het tegenwoordige gebruik van forensische hypnose. In het laatste deel gaat het vooral over de vraag in hoeverre in hypnose gegeven getuigenverklaringen waarheidsgetrouw zijn. De auteurs zijn hier overigens erg somber over.
Hoewel tal van elementen uit deze geschiedenis elders al uitvoerig beschreven zijn, blijft het boek voortdurend boeien. Dit komt niet alleen doordat steeds opnieuw voor– en tegenstanders aan het woord worden gelaten, wat een zekere spanning aan het betoog geeft, maar ook doordat de auteurs een rijke schat aan bronnen ter beschikking heeft gestaan, waaruit zij vele boeiende citaten hebben overgenomen. Dit is vooral het geval in de geschiedenis van het dierlijk magnetisme en de hypnose in Frankrijk, waaraan het grootste gedeelte van het boek is gewijd. (Laurence is een Franstalige Canadees die ter voorbereiding van dit boek talloze uren in Franse bibliotheken heeft doorgebracht.) Dit materiaal is in feite zo rijk en bijzonder, dat de auteurs met gemak een heel boek aan deze Franse geschiedenis hadden kunnen wijden – en misschien hadden ze daar ook beter aan gedaan. Hoe interessant en belangrijk de ‘psycholegale’ geschiedenis van hypnose in Noord–Amerika en het huidige gebruik van forensische hypnose ook mogen zijn, ze komen door het accent op de ontwikkelingen in Frankrijk niet volledig tot hun recht. (Het is overigens wel interessant om te zien hoe thema’s die een eeuw geleden in de forensische hypnose actueel waren nu opnieuw aan bod komen – en niet veel beter dan toen gebeurde.) Zou ik enerzijds gezien willen hebben dat het boek geheel aan de ontwikkelingen in Frankrijk was gewijd, aan de andere kant ervoer ik het ook weer als een vervelende beperking dat de auteurs de parallelle ontwikkelingen in het Duitstalige gebied niet bij hun overzicht hebben kunnen betrekken. (Ze kunnen geen Duits lezen.) De Duitse ontwikkelingen komen in de Engelstalige literatuur toch al onvoldoende aan bod. Het komt er dus op neer dat ik het boek zo boeiend vind dat het wat mij betreft dubbel zo dik had mogen zijn.
De auteurs spreken in dit boek als autoriteiten. Ze wekken daarbij iets te veel de indruk dat ze over tal van zaken het laatste woord spreken. Dat is uiteraard niet zo. Met betrekking tot wat ikzelf kon beoordelen – hun uitspraken over Pierre Janet – constateerde ik een drietal onnauwkeurigheden.
Ten slotte is het wellicht aardig om te vermelden dat de auteurs ondanks hun streven zo objectief mogelijk te zijn in hun verslag toch – net als iedere andere auteur overigens – hun persoonlijke voorkeur voor bepaalde historische figuren verraden. Voor hen zijn dat duidelijk De Abbé di Faria, over wie Perry (1978) al eerder geschreven heeft, en H. Bernheim.
Referenties
Ellenberger, H.F. (1970). The discovery of the unconscious . New York: Basic.
Hoencamp, E. (1990). Sexual abuse and the abuse of hypnosis in the therapeutic relationship. International Journal of Clinical and Experimental Hypnosis, 38, 283–197.
Perry, C.W. (1978). The Abbé di Faria: A neglected figure in the history of hypnosis. In: F.H. Frankel & H.S. Zamansky (red.), Hypnosis at its bicentennial. New York: Plenum.