Jaargang 11 (1991)

discussie K westbaarheid en sociale vaardigheden bij patiënten met sche schizofrenie In Dth 4 (9), 306-339 vatten Appeloo et al. chronische schizofrenie op als een handicap die voortvloeit uit een onevenwichtigheid tussen draaglast (stress) en draagkracht (cognitieve functiestoornissen). Van Loenen Martinet-Westerling reageert in Dth 2 (ro), 184-185 als volgt: in een aantal gevallen blijken chronische schizofrenen onder extreme stress juist uitstekend te kunnen functioneren. Vaak zelfs beter dan hun ‘gezonde’ lotgenoten. In hun antwoord stellen loo en Emmelkamp dat de waarnemingen van Van Loenen Westerling uitzonderingen zouden zijn die de regel (eventueel) tigen. Mijn eigen ondertussen dertigjarige ervaring met chronische naamde ‘defect’-schizofrenen toont aan dat er geen sprake is van een uitzondering, doch dat de regel eerder zo is dat chronisch frenen in moeilijke tot extreme omstandigheden hun schizofrenie als het ware ‘vergeten’ en volstrekt adequaat handelen. Van Loenen Martinet-Westerling vraagt of de door haar nomen verschijnselen ook ‘buiten Rotterdam’ aan andere werkers in de geestelijke gezondheidszorg zijn opgevallen. In dit verband kan ik – hoewel Poortugaal niet zo ver van Rotterdam ligt – toch wel het een en ander mededelen. De onlangs overleden ex-directeur van het Delta7ickcnhuis. dr. F. J. Tolsma, vertelde hoe in 1953 een paviljoen met chronisch frenen onder water kwam te staan. Toen de moeizaam de verpleging ten slotte ter plekke was – de telefoonverbindingen waren namelijk uitgevallen -, bleken de schizofrene patiënten zelf al de evacuatie op een doeltreffende manier georganiseerd te hebben; daarbij waren ook rolstoelpatiënten niet vergeten. Dit betreft een oudere waarneming, voor zover mij bekend nimmer beschreven. Zelf heb ik het volgende meegemaakt. Tijdens een boottocht van het Deltaziekenhuis sprong een de, een indertijd zogenoemde ‘hystero-psychopaat’, overboord. Het betrof een theatrale en aandachtvragerige zelfmoordpoging. Terwijl een menigte psychiaters, psychologen, verpleegkundigen en tiënten verbijsterd over de reling staarde, dook een chronisch freen in het water en redde in enkele minuten zijn medepatiënt. Een volledig verwarde chronisch schizofrene vrouw met een naamd schizofrasie-syndroom (ik beschreef haar eens in een andere context: Van Epen, 1969) kreeg bezoek van haar twee zusters, die vele jaren geleden naar Canada waren geëmigreerd. Gedurende het

discussie 67 bezoek, en ook nog gedurende de twee dagen die erop volgden, was zij ‘volledig normaal’. Van schizofrene symptomen zoals warring was niets meer te merken. Als gevolg van deze en talloze andere voorbeelden ben ik in de jaren zeventig gaan denken dat defect-schizofrenie niet de lijkheid tot adequaat reageren behelst, doch dat slechts sprake is van een zodanige psychotische preoccupatie dat de mogelijkheden tot normaal reageren geblokkeerd zijn. Uitgaande van deze gang ben ik begonnen schizofrenen in therapeutische situaties te confronteren met de realiteit, soms op een harde manier, teneinde ze uit hun indolente toestand te doen ontwaken. In veel gevallen waren de therapeutische interventies succesvol. Ik geef een voorbeeld. Een chronisch psychotisch schizofrene man van 45 jaar (meer dan twintig jaar in de inrichting) vertelde altijd en overal aan iedereen over stukken van zijn eindeloos lijkende waansysteem. Hij werd zelfs door zijn gestoorde paviljoensgenoten als volkomen gek beschouwd. Op grond van het feit dat hij zo nu en dan onverwacht adequate reacties vertoonde, hadden wij de indruk dat er meer met hem mogelijk was. De therapie die werd toegepast ging als volgt: de loog knielde aan zijn rechterzijde, ikzelf aan zijn linkerzijde. De man zat op een gewone stoel. Als hij zijn waanideeën uitte begonnen wij simultaan ‘in stereo’ zo hard mogelijk tegen hem te schelden, ken, tieren en razen, op een afstand van tien tot twintig centimeter van zijn oren. Besprak hij normale, zakelijke dingen, bijvoorbeeld betreffende zijn situatie op het paviljoen, zijn tochtjes naar dam en de contacten met zijn familie, dan waren wij vriendelijk en moedigden wij hem aan. Zodra er waanideeën in zijn uitingen doken, begonnen wij weer te schelden. Na tien zittingen uitte hij geen waanideeën meer en binnen drie maanden kon hij worden ontslagen. Hij handhaaft zich nu al meer dan veertien jaar in de maatschappij, krijgt nog wel medicatie, maar woont zelfstandig. Nooit praat hij meer over zijn waansysteem. Uitgaande van de principes van de ontdekkende en confronterende therapie in grote groepen, zoals die zich in de therapeutische schap De Keet in het Deltaziekenhuis ontwikkeld hadden voor de behandeling van chronische heroïneverslaafden, hebben wij in de jaren zeventig een parallelprogramma opgezet voor chronisch zofrenen. Het wel en wee van dit programma beschrijf ik uitvoerig in mijn recent verschenen boek over ontdekkende en confronterende therapie in grote groepen. Kortheidshalve wil ik daarnaar verwijzen (Van Epen, 1990). In de reactie van Appeloo & Emmelkamp op het commentaar van Van Loenen Martinet-Westerling gaan zij naar mijn mening de mist

68 Dth l jaargang l 1 februari 1991 in als zij stellen: ‘Zij geven slechts aan dat een patiënt in het nauw soms gekke sprongen maakt’. Het zijn namelijk geen gekke doch uiterst adequate sprongen! Sprongen die een uiting zijn van de de stukken van de zogenaamde schizofrene pcsoonlijkheid. Wij menen dan ook dat Appeloo & Emmelkamp hun schizofrene ten tekort doen, hoewel wij volledig overtuigd zijn van hun griteit. Zij onderschatten de draagkracht en de neiging tot gezond reageren van hun patiënten; wij raden hun dan ook aan om eens serieus na te denken over een ‘stress-shock-behandeling’. Een lijke therapie is al eerder met succes toegepast! Ten slotte ben ik van mening dat Van der Velden met zijn reactie in het Ten Geleide op een geestige manier de spijker op de kop slaat! HANS VAN EPEN psychiater-psychotherapeut, Therapeutische Gemeenschap ‘De Keet’, Deltaziekenhuis, Poortugaal. Referenties Epen, J. H. van (1969). Schizophasie. Nederlands Tijdschrift voor Psychiatrie. Il, 341-352. Epen, J. H. van (1990). Schets voor een nieuwe psychiatrie. Houten: Bohn Stafieu Van Loghum. Tegendraads De stylistisch mooie. maar vileine notitie van de hoofdredacteur in Dth nummer 3 augustus 1990 (Van der Velden, 1990) plaatste ons voor de keus om niet te reageren, maar wie zwijgt stemt toe, of wel te reageren, maar qui s’excuse, s’accuse. Zijn notitie heeft een kenbaar betrekkingsaspect. Discussies op betrekkingsniveau staan veelal in het teken van machtsstrijd (Watzlawick e.a., 1978; Lange, 1985). Omdat wij geen positieve bijdrage verwachten aan de ve therapiestroming van een betrekkingsgekleurde polemiek. ken we ons tot het melden van onze afkeuring en, na ampele weging, een reactie op enkele inhoudelijke punten. Over juist verwijzen, bestaat geen consensus. Sommigen refereren de auteur van een eerste artikel, anderen juist de auteur van het laatst verschenen artikel. ‘Volledige’ literatuurverwijzingen worden door redacties meestal ingekort. Bij algemeen ingeburgerde pen als oedipus complex hoeft Freud niet meer genoemd te worden. Meegaan met de weerstand en het directieve equivalent ‘Judo’ zijn