4 De plaats van het delictscenario in de behandeling van seksueel agressieve delinquenten Daan van Beek & Jules Mulder SAMENVATTING In de behandeling van seksuele delinquenten heeft de persoonlijkheid van de pleger sterk de nadruk gehad. Het delict zelf nam in de behandeling geen centrale plaats in. In dit artikel wordt het belang van het delict als behandelingsthema onderstreept. Een methodiek wordt beschreven waarin motivationele, diagnostische en behandelingsaspecten van het delict naar voren komen. De auteurs beargumenteren dat voor een adequate nostiek en behandeling van seksuele delinquenten aandacht voor de lijkheid van de pleger, de aard van het delict èn het delictpatroon van belang is. Inleiding In de intramurale behandeling van seksueel agressieve delinquenten, zoals die in de Europese traditie plaatsvond, heeft de nadruk gaans in de eerste plaats gelegen op de persoonlijkheidsstoornis van de pleger. Het delict werd opgevat als een symptoom van deze nis. Vanuit deze psychodynamische optiek zou het symptoom (de delicten) vanzelf verdwijnen als de stoornis zou zijn genezen. Het delict zelf nam in de behandeling geen centrale plaats in (Bronisch, 1983; Leeuwestein, 1989; Morgenthaler, 1974). Met de opkomst van de gedragstherapie kwam het accent in de behandeling vooral te D. J. v AN BEEK (1949) is als klinisch psycholoog en psychotherapeut zaam in de Dr Henri van der Hoeven Kliniek te Utrecht. Hij is supervisor van de Vereniging van gedragstherapie, gewoon lid van de Vereniging voor Klinische Psychotherapeuten en aspirant-lid van de Nederlandse vereniging voor gezins- en echtpaartherapie. Hij publiceerde o.a. over een token my-programma in een residentiële setting en over gedragstherapie en krachting. J. R. MULDER (1950) is als sociaal psycholoog en psychotherapeut werkzaam in de Dr Henri van der Hoeven Kliniek te Utrecht. Hij is lid van de Nederlandse vereniging voor groepspsychotherapie en de Vereniging voor klinische psychotherapeuten en aspirant-lid van de Vereniging van therapie. Hij publiceerde over de omgang met seksualiteit en intimiteit in de inrichting. Dth 1 jaargang II februari I 991 p. 4- 18
Behandeling seksueel agressieve delinquenten 5 liggen op het delict zelf. Hierbij kregen vooral die factoren de druk, die het ‘delictgedrag’ in stand houden en de kans op herhaling vergroten, de ‘self-propelling force’ (Abel, 1976; Barlow, 1973; nell et al., 1977; Marshall, 1973 en 1978). De lcergcschiedenis werd wel van belang gevonden, maar alleen waar die nu nog als houdende factor een rol speelde. De opvatting ‘no cure, but control’ werd populair. Dit wil zeggen dat de kans op herhaling blijft staan; het doel van de behandeling is niet genezing, maar het onder controle brengen en houden van het risico van herhaling (Knopp, 1984). In de afgelopen jaren is in het veld van de forensische psychiatrie het inzicht gegroeid dat zowel onderzoek naar de persoonlijkheid als naar het delict van de pleger van belang is om tot een juiste taxatie te komen en om een daarop afgestemd behandelingsplan op te stellen (Schorsch, 1985). Onzes inziens is het evident dat de aanloop en het verloop van het delict belangrijke informatie verschaft over de tuele persoonlijkheidsstoornis van de pleger en vice versa. Tevens zullen in de behandeling van de pleger bij het bewerken van chische en interpersoonlijke problematiek ook expliciet de digheden rond het delict een plaats moeten krijgen. Door de aard van deze populatie – veelal weinig gemotiveerd voor behandeling, sterk geneigd tot ontkennen en bagatelliseren van eigen problemen en anderen verantwoordelijk stellend voor hun fouten – bleken de mogelijkheden voor behandeling, zelfs in een residentiële setting, beperkt. Tot op heden zijn er in den lande nauwelijks thodieken ontwikkeld om het delict (als symptoom) op systematische wijze in de diagnostiek en behandeling van plegers van seksueel geweld te betrekken (Van Beek & Boerwinkel, 1987). In dit artikel wordt een methode beschreven zoals die in de Dr Henri van der Hoeven Kliniek is ontwikkeld om het delict in het totaalpakket van de behandeling te integreren, bespreekbaar te ken en de motivatie van de plegers te verhogen. Het delictscenario Onder het begrip delictscenario wordt verstaan een reerd interview om cognitieve, emotionele, gedragsmatige en nele factoren voorafgaand, tijdens en na het delict in kaart te gen als ware het een scenario* van die gebeurtenis (Van Beek. 1989). * Een scenario is volgens Van Dale: een schema van de opeenvolging van scenes van bijv. een toneelstuk. Ook: een draaiboek, de te veronderstellen loop van de gebeurtenissen.
6 Dth 1 jaargang r r februari 1991 In tegenstelling tot de bekende topografische analyse uit de therapie (Brinkman, 1978; Burger, 1980), waar alleen de gebeurtenis zelf wordt bekeken, heeft het scenario ook betrekking op de tenissen tijdens de zes uur voorafgaand aan het daadwerkelijke delict. Waarom deze uitbreiding tot zes uur? Ten eerste is het door mogelijk meer inzicht te krijgen in de dynamiek tussen de situatie waarin de pleger zich bevindt c.q. begeeft, en zijn voelen, denken en handelen in deze situatie. Deze informatie heeft sche waarde voor eventueel later toe te passen nieken. Met name voor de toepassing van zelfcontroletechnieken is het van groot belang dat de pleger de keten van situaties, emoties, gedachten en gedrag voorafgaand aan en tijdens het plegen van het delict leert herkennen. Hoe eerder hij leert in de keten te ren, hoe meer kans hij heeft een delict te voorkomen. Ten tweede zijn plegers veelal terughoudend in het praten over hun delicten. Door deze werkwijze worden zij geleidelijk meer blootgesteld aan voor hen als bedreigend ervaren confrontaties met zichzelf. Met andere woorden: de weerstand tegen het spreken over de delicten wordt gereduceerd. Ten derde moeten deze mannen dikwijls eerst leren om de procedure toe te passen. Soms kunnen zij geen scheid maken tussen observaties en interpretaties. Soms slagen zij er nog niet in de zelfobservatie vol te houden. Soms ontbreekt het hun ook aan ‘emotie’ -vocabulaire. Een analyse van de periode vooraf biedt de gelegenheid om zich deze vaardigheden enigszins eigen te maken. De keuze voor zes uur voorafgaand aan het delict is arbitrair en vooral op pragmatische gronden gekozen. Soms moeten de uren ervoor, of gebeurtenissen in de weken ervoor, in de bespreking trokken worden. Tijdens het opstellen van het delictscenario kan de pleger bijvoorbeeld de opdracht krijgen om bepaalde moeilijkheden in de actuele situatie te beschrijven. Het leven gaat door en noopt de therapeut om gebeurtenissen in het heden in de behandeling te trekken, echter zonder dat hierdoor de confrontatie met het delict vermeden wordt. Het maken van een delictscenario In het maken van het delictscenario kunnen vier fasen worden scheiden, die van elkaar verschillen wat betreft de inhoud, de ding die de therapeut inneemt en de verwachtingen die aan de pleger gesteld worden.
Behandeling seksueel agressieve delinquenten 7 I. De educatieve fase Belangrijke doelen in deze fase zijn het motiveren en het instrueren van de pleger. Hem worden het hoe en waarom van het rio uitgelegd, alsook de werkwijze die gevolgd wordt bij het opstellen van het delictscenario. De houding van de therapeut is enerzijds die van deskundige/ docent, en anderszijds die van iemand die kan meevoelen met de moeilijkheden die de pleger ervaart bij het meewerken aan het stellen van zijn delictscenario. Hij legt op een actieve, structurerende en beeldende wijze uit wat de bedoeling is van het maken van een delictscenario (maakt gebruik van het bord, tekent het grondpatroon van de werkwijze, maakt rijkelijk gebruik van analogieën). Hij nodigt de pleger uit tot vragen en kritische kanttekeningen (‘Is het duidelijk? Heb je nog vragen? Ben je het met me eens? Wat is jouw visie op het geheel?’). Hij is duidelijk over de grote moeilijkheidsgraad van de onderneming: veelal een pijnlijke confrontatie met zichzelf, met gevoelens van schaamte, en de neiging om te vermijden of te zwijgen. Hij accentueert echter ook het grote profijt van het maken van het delictscenario: meer inzicht in het delict en in zichzelf, meer greep op eigen gedrag, minder kans op recidive, eerder op lof of uit de terbeschikkingstelling (rns ), et cetera. De pleger wordt niet onder druk gezet om mee te werken (‘Soms toch nog te moeilijk, misschien is het beter het later te doen’.). 2. De ‘oefen’fase In deze fase is vooral van belang dat de pleger zich de werkwijze eigen maakt en dat hij leert zelfstandig de componenten te scheiden en uit te werken. Leemtes in vaardigheden om een nario op te stellen worden in deze fase opgevuld. Tevens kunnen de eerste tekenen van vermijdingsgedrag worden aangepakt (niet meer kunnen herinneren, geen huiswerk maken, verzuimen e.d.). De pleger wordt in deze fase uitgenodigd zich het laatst gepleegde delict in herinnering te roepen. Vanaf het moment waarop het delict wordt gepleegd, dient hij vervolgens zes uur terug in de tijd te gaan. Dat tijdstip vormt het begin van het delictscenario. De pleger wordt vervolgens gevraagd over het eerste uur te vertellen: waar hij is, wat hij voelt, denkt en doet. Hij moet dit op een zodanige manier doen dat de therapeut zich de gebeurtenissen en situaties in gedachten kan voorstellen. Men kan hier spreken van een geleide-fantasie-oefening. De therapeut ondersteunt en vraagt toelichting van de pleger door wat-, waar- en hoe-vragen te stellen. Vragen naar het waarom van
8 Dth I jaargang 11 februari 1991 zijn gedrag, gevoelens en gedachten wordt uifdrukkelijk vermeden, en als een uitwijken uit de te beschrijven situatie gezien. Er wordt in de tegenwoordige tijd gesproken. De therapeut waakt ervoor dat belangrijke thema’s aan de orde komen (zie de checklist in de ge). Als de pleger met hulp van de therapeut het eerste uur heeft steld, krijgt hij als huiswerkopdracht mee in een schrift zelf het de uur te beschrijven. Voor het geval er leemtes blijken te bestaan in de vaardigheden van de pleger kunnen deze in de bijeenkomst den geoefend of als aandachtspunten worden toegevoegd bij het huiswerk. Zo beschrijven sommige plegers bijvoorbeeld alleen feiten of juist vooral gedachten; weer andere richten zich uitsluitend op hun emoties of verliezen zich in verklaringen voor hun gedrag. naamde geheugenproblemen (‘Ik weet het niet meer’) worden in deze fase nog niet al te zwaar opgenomen. De gebruikelijke reactie is dat het opstellen van een delictscenario zoiets is als het leggen van een puzzel: wc proberen de puzzel zo volledig mogelijk te krijgen, zodat er een zo goed mogelijk beeld komt van het delictscenario. Dat kan ook als er stukjes ontbreken, al wordt dan het risico groter van een foutief beeld, met alle gevolgen die dat voor de pleger zelf heeft. Ook stelt de therapeut gerust en laat de weg open voor ‘geheugenherstel’ (‘We zien wel hoc ver we komen, al doende komen soms de vermiste stukjes tevoorschijn’). In de volgende bijeenkomsten wordt meestal per keer een uur van het delictscenario besproken. Voor het delict zelf worden meestal twee zittingen uitgetrokken. Het werktempo hangt vanzelfsprekend sterk af van de mogelijkheden van de pleger. In deze oefenfase wordt nog niet naar inhoudelijke volledigheid gestreefd. Voorop staat het verwerven van de vaardigheid om met de procedure te werken, en om de pleger te laten wennen aan het ken over gebeurtenissen, gevoelens en gedachten rondom, tijdens en na zijn delict( en). De therapeut confronteert nog niet krachtig bij vermijding door de pleger; hooguit laat hij twijfel horen bij het gedrag van de man (‘Is dat nou zo? Ik mis hier wat. Dat kan ik me niet voorstellen’). Hij prijst de inzet van de pleger. Huiswerk niet maken en verzuimen wordt geduid als ‘Het is nog erg moeilijk, hè?’ De man wordt uitgenodigd om toch door te zetten. of om samen met de therapeut zijn huiswerk te maken. Hij kan daarbij wat ceerd worden (‘Misschien is het nog wat te vroeg’). Ten slotte moet de therapeut soms besluiten dat het opstellen van een delictscenario nu nog een te grote opgave is. Deze fase wordt afgesloten als het delictscenario in grote lijnen op papier staat. De duur van deze fase kan sterk uiteenlopen.
Behandeling seksueel agressieve delinquenten 9 Pleger A.; zes uur voor een pedoseksueel delict: ‘Ik word wakker. Ik voel me vrolijk, het is lekker weer, ga naar buiten. Ik kleed me aan en zet thee. Terwijl ik thee drink bedenk ik wat ik ga doen vandaag. Ik wil eerst gaan fietsen en ’s middags vissen. Ik kijk in de tv-gids wat er vanavond op tv komt. Pa slaapt nog. Hij zal me in mijn plannen niet houden. Ik ben wel makkelijk over te halen maar niet te dwingen. Ik ga zo maar wat fietsen. In het winkelcentrum is een fotozaak. Daar kijk ik naar een camera die te duur voor me is. Ik fiets verder langs de fiats en voel me steeds vrolijker, uitgelaten.’ In dit voorbeeld wordt de pleger geprezen dat hij zijn gedachten, gevoelens en handelen in deze situatie beschrijft. De verschillende aspecten worden in de tekst door de therapeut aangestreept. ‘Ga zo door’, is de boodschap. 3. De confrontatiefase In deze fase wordt het delictscenario verder uitgewerkt. Doel is om de puntjes op de i te zetten, de inhoud zo volledig mogelijk te maken en de nog aanwezige weerstand verder te laten afnemen. Tevens is het doel het delictscenario meer emotionele lading te geven, de pleger meer verantwoordelijkheid voor zijn gedrag te laten dragen. De verstrekte informatie wordt vergeleken met beschikbare informatie uit andere bronnen (bijv. proces-verbaal, psychiatrische rapportage). De pleger wordt met eventuele inconsistenties geconfronteerd. Aan de hand van de checklist worden belangrijke thema’s nader zocht. Uitvoerig wordt onder andere ingegaan op seksueel-agressieve fantasieën. De pleger wordt voortdurend op zijn heid ten aanzien van zijn denken, voelen en handelen gewezen. Op het delict zelf wordt heel gedetailleerd ingegaan (processen-verbaal zijn daarbij onmisbaar; zowel de verklaringen van de pleger als van het slachtoffer). Vermijden wordt niet meer toegelaten (‘Hoor eens, je slachtoffer verklaart hier dat je haar keel dichtkneep. Jij hebt meer reden het te ontkennen dan zij om het te verzinnen, dus laten we er geen doekjes om winden’). De confrontatie, ook al gaat die gepaard met schaamte, angst of woede, is nodig. De therapeutische relatie blijft zich kenmerken door respect voor de man, ondanks zijn niet te accepteren gedrag. Pleger B.; zes uur voor een verkrachting: ‘Ik ben thuis, en wel op mijn kamer. Ik sluit me al een tijd af van alles en iedereen.
ro Dth r jaargang 11 februari 1991 houd me voornamelijk bezig met pornomateriaal en ben seksueel erg geprikkeld; ik ben zo geil dat ik alleen nog maar oog heb voor alles wat met seks te maken heeft. Ik ben zo in mijzelf gekeerd dat ik alleen nog mijn eigen belevingen, lens, haat en bedoelingen kan ervaren. Ik zit hier zo diep in dat ik mijn onrust niet meer kan stoppen. Ik moet mijn heid ergens kwijt en kan dit niet meer met boekjes alleen; van het geld dat ik nog heb kan ik niet naar een pornobioscoop en ik besluit dat dit geld maar van Jan af moet komen. Ik voel alleen maar de behoeftes van mezelf en sta niet meer stil bij wat anderen vinden of voelen of ervan zullen denken. Ik ben alleen thuis; pa is op zijn werk, Jan op school en ma is boodschappen doen. Mijn hersens werken op volle toeren en ik heb al mijn zinnen gezet op het geld van Jan. Ik weet dat hij zijn geld bewaart op zijn kamer en dat het in zijn geldkistje zit. Godverdomme, die klootzak, denk ik en doe al het mogelijke om het open te krijgen. Dit lukt en ik besluit het geld er zo uit te pakken dat het het minst opvalt. Ik pak mijn jas en ren naar de deur; ik zit zo gespannen en gericht te fantaseren over de sexshop dat ik bijna uit mijn vel spring. Ik sluit de deur af en ren naar de box beneden om mijn mer eruit te halen, een Kreidler (automaat). Ondanks alles voel ik voor de brommer een enorme trots, even is deze mer een. Alleen het gevoel de brommer in mijn handen te hebben is genoeg om me ook even trots te voelen.’ In deze therapiesessie wordt de pleger nadere precisering gevraagd van zijn seksuele preoccupatie en de daaraan schijnbaar ten slag liggende onrustgevoelens. De boodschap is hier: ‘Laat nog meer tot je doordringen wat er op dat moment gebeurt.’ In het geval dat de pleger meerdere delicten heeft gepleegd wordt een steekproef genomen uit deze delicten (waarbij in ieder geval het eerste delict hoort, omdat het eerste delict als model voor en zetter tot volgende delicten kan fungeren) en volgt een verkorte versie van de beschreven procedure. De delicten worden vervolgens met elkaar vergeleken op overeenkomsten en verschillen. Na het doorwerken van deze fase worden hypothesen uitgewerkt over ren die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het gepleegde delict of de gepleegde delicten (zie figuur I). De doelstelling van deze fase is tweeledig: de man leert meer en meer de verantwoordelijkheid voor de door hem gepleegde delicten op zich
I2 Dth I jaargang II februari I99I te nemen en gaat begrijpen dat het risico op delicten in de toekomst niet zonder meer uit te sluiten is. Hij zal de verantwoordelijkheid ook moeten gaan dragen voor zijn eigen gevaarlijkheid en zal zowel in de sfeer van het aanleren van gedragsalternatieven, als in het zichzelf opleggen van restricties aan de slag dienen te gaan om haling te voorkomen. 4. De behandelfase Het hierboven beschreven proces van confrontatie met eigen doen, denken en voelen, het plaatsen ervan in een cognitief kader, en het gaan nemen van verantwoordelijkheid daarvoor, is natuurlijk al een essentieel onderdeel van de behandeling van de pleger. Uit het stellen van het delictscenario vloeit als consequentie datgene voort waarop de behandeling zich vervolgens specifiek zal richten. De relatie met de therapeut wordt meer ‘samenwerkend’. De durende confrontatie is niet meer nodig. Vanuit het werk, dat samen gedaan is, wordt een aantal behandelingsafspraken gemaakt, mee de pleger aan de slag gaat. Dit hoeft zeker niet allemaal bij dezelfde therapeut plaats te vinden. Sommige problemen worden individueel aangepakt (zoals het doorwerken van jeugdtrauma’s en de behandeling van seksuele dysfuncties); mogelijk zijn relatiegesprekken nodig, of er kunnen groepszittingen in de ling passen (bijvoorbeeld sociale-vaardigheidstraining, seksuele lichting). Wel is het van belang dat met de therapeut de vooruitgang geëvalueerd wordt, dat het gevoel van verantwoordelijkheid en het gevoel van ‘mastering’ bij herhaling door hem benadrukt wordt, en ten slotte dat met hem het terugval-preventieprogramma opgezet en doorgewerkt wordt. Bij dit laatste staat het vergroten van de (zelf-) controle over de neiging om onder bepaalde omstandigheden terug te vallen op de voorgrond. De waakzaamheid van de man voor de eigen potentiële gevaarlijkheid moet geoefend worden en lange tijd zal de therapeut van tijd tot tijd deze waakzaamheid moeten troleren en benadrukken. Functies van het delictscenario I. Het delictscenario vormt een diagnostisch middel Het delictscenario geeft concrete informatie over de wijze waarop de man met spanningsvolle situaties omgaat, hoe hij conflicten in zelf en met anderen hanteert, welke rol seksualiteit en agressie spelen
Behandeling seksueel agressieve delinquenten l 3 in het delict, en of er sprake is van een bepaald patroon van delicten plegen. Bovendien geeft het scenario informatie over de houding die hij aanneemt ten opzichte van de delicten: Ontkent hij? Bagatelliseert hij? Is er sprake van (ernstige) cognitieve vervormingen? Voelt hij zich Voelt hij zich schuldig? Heeft hij empathisch vermogen ten opzichte van zijn slachtoffer(s)? De antwoorden op de diagnostische vragen over het delictscenario maken het mogelijk om de pleger te plaatsen in een classificatieschema. Bijvoorbeeld: is hij een woede-, machts-, of sadistische verkrachter? Is hij een regressieve of gefixeerde pedofiel? (Groth, 1979; Burgess, 1985). Het rio biedt daarmee zowel inzicht in de factoren die direct gerelateerd kunnen worden aan het delict, of die daar als een ’trigger’ voor fungeren, als in de persoonlijkheid van de pleger. Dit is van belang, omdat het aanwijzingen geeft voor te verwachten problemen en de positieve en negatieve krachten tijdens het therapeutisch proces en in de therapeutische relatie. Maar tevens kunnen door kennis over het delict en de situationele en persoonlijkheidsfactoren voorspellingen worden gedaan over de kans op recidive en gevaarlijkheid. 2. Het vergroot de motivatie van de pleger Door op een systematische wijze zijn voelen, denken en handelen in situaties voorafgaand, tijdens en na het door hem gepleegde delict te beschrijven, krijgt de pleger een cognitief kader aangereikt waarin duidelijk wordt dat een delict niet iets is dat hem overkomt, en dat hij er meer inzicht in kan krijgen hoc hij zichzelf in een delictsituatie brengt en houdt. Tevens wordt hem verteld dat hij met dit inzicht kan leren controle te krijgen over zijn neiging om delicten te plegen. De concrete, beschrijvende werkwijze, waarin de therapeut actief structurerend de pleger ondersteunt in het opbouwen van zijn scenario, sluit goed aan bij de passief afwachtende houding die hij veelal inneemt als hij voor een moeilijke opgave staat. Hij wordt niet geheel aan zichzelf overgelaten om de klus te klaren, maar wordt als het ware bij de hand genomen, teneinde in samenwerkingsverband tot een bevredigend resultaat te komen. Pleger C. vertelt het door hem gepleegde pedoseksuele delict zonder enig voorafgaand signaal gepleegd te hebben. Hij had juist een goede dag! Bij het maken van het delictscenario blijkt dat hij op de dag van het delict op vijf momenten in zijn gedrag sterk afweek van zijn gebruikelijke routine. Hij gaat het delictscenario als een puzzel zien; als een speurtocht naar eigen motieven en schijnbaar onbewuste keuzen.
14 Dth 1 jaargang l l februari 1991 3. Het delictscenario maakt specifiek op de delicten gerichte behandeling mogelijk Door de informatie uit het delictscenario bestaat de mogelijkheid specifieke behandelingsmethodieken in te zetten voor specifieke problemen, vooral in het kader van terugval-preventieprogramma’s. Enige voorbeelden zijn: zelfcontroletechnieken, training, sociale-vaardigheidstraining, seksuele voorlichting en thietraining (Laws, 1989). Daarnaast kunnen de afweermethoden van de pleger worden bestreden door middel van confrontatie met het proces-verbaal, met slachtoffers en dergelijke (Knopp, 1984). Pleger D. gaat aan het eind van het maken van het nario accepteren dat de mogelijkheid bestaat dat de prikkel om weer een seksueel delict te plegen nog heel lang terug kan komen. Hij draagt een geplastificeerd kaartje in zijn monnee met daarop de zin: ‘Ik wil geen onschuldige tot slachtoffer maken en vrouw en kinderen verliezen’, met achter het telefoonnummer van zijn reclasseringsambtenaar. 4. Het delictscenario is zelf een onderdeel van de behandeling Doordat de pleger gaat zien hoe hij stapsgewijs naar een delict leeft, en daarbij een aantal besluiten neemt die dit dichterbij brengen, wordt door hem de eerste stap gezet naar het nemen van woordelijkheid voor het seksueel gewelddadig gedrag en voor het herhalingsgevaar dat blijft bestaan (Mulder, 1991). Seksuele delicten zijn het resultaat van een aantal handelingen, gedachten, fantasieën en gevoelens waar hij voor kiest, of tenminste invloed op kan oefenen. Nog pas kort bezig met het bespreken van de delicten komt pleger E. onverwachts voor een vrijwel bloot spelend kind te staan. Hij voelt seksuele opwinding en bedenkt dan a. dat hij niet voor niets in behandeling is en nu anders wil en b. dat een delict hoogstwaarschijnlijk toch uit zal komen. E. wordt geprezen voor zijn beheersing; hij merkt dat hij bewuster met de risico’s omgaat en ontdekt aanknopingspunten voor con tro Ie-oefeningen.
Behandeling seksueel agressieve delinquenten IS Beperkingen De methode heeft een beperkte bruikbaarheid. Voor de meeste formatie is de behandelaar afhankelijk van de pleger, zeker waar het cognities en emoties betreft. Hoe beter de man gemotiveerd is voor behandeling, hoe groter de kans dat hij hier eerlijk over zal zijn. Volledige eerlijkheid is echter zelden haarbaar. De meeste plegers brengen de gebeurtenissen voor en tijdens het plegen van het delict vervormd naar voren. Ze houden informatie achter, of stellen die onjuist voor. Soms doen zij dit opzettelijk, soms zonder het zich te realiseren. Door de beschreven werkwijze wordt getracht de invloed daarvan zo klein mogelijk te maken. Daarbij blijft het gebruik ken van andere informatiebronnen onmisbaar bij de behandeling van seksuele delinquenten, zoals de processen-verbaal met de gen van dader en slachtoffder kort na het delict, en informatie van mensen uit de directe omgeving van de pleger. Ten slotte is het gelijk gebruik te maken van fysiologische meetinstrumenten. Een voorbeeld daarvan is de penisvolumemeter. In Nederland is dit nog een zeer controversieel middel; in de Verenigde Staten behoort het tot het standaardpakket van de behandelaar van seksuele ten. Het opstellen van een delictscenario vraagt veel van de pleger. Het doet onder andere een beroep op hem om pijnlijke en lustvollc inneringen boven te laten komen, en daar samen met de therapeut naar te kijken, maar ook op zijn incasseringsvermogen bij frontatie. Bovendien is een minimale zelfdiscipline vereist om voorbeeld huiswerkopdrachten tot een goed einde te brengen. om, de man zal aan een aantal minimale eisen moeten voldoen alvorens hij kan beginnen aan het opstellen van een delictscenario. Ten eerste zal hij (gedeeltelijk) zijn delicten moeten bekennen. Ten tweede zal hij voldoende capaciteiten moeten hebben om de re van het delictsccnario te kunnen begrijpen en uit te voeren. Ten derde zal hij in staat moeten zijn de confrontatie met zijn gedrag aan te gaan zonder bijvoorbeeld psychotisch te worden. Voor het stellen van een delictscenario is ten slotte nodig dat hij niet te star of afwerend zal zijn, en ook niet te snel zal ontremmen in seksueel of agressief gedrag. De persoon van de therapeut De ‘ideale’ therapeut zal zich manifesteren als een flexibele persoon die. afhankelijk van de fase van de procedure en de momentane
16 Dth 1 jaargang r r februari 199 r mogelijkheden van de pleger, zich dusdanig opstelt dat hij de lijkheden van de patiënt optimaliseert om tot een zo goed mogelijk delictscenario te komen. Dit houdt onder meer in dat hij over tische kwaliteiten beschikt en een empathische houding weet te bineren met (harde) confrontaties zonder afwijzing. Tevens dient hij zowel congruent als paradoxaal te kunnen werken met nieken (Evers & Rijnders, 1986; Lange, 1981). Hij toont zich trokken zonder in de pleger ‘op te gaan’. Ook voor de therapeut is het opstellen van een delictscenario soms emotioneel. Hij wordt geconfronteerd met gevoelens van walging, agressie en (verboden) seksuele opwinding. De therapeut zal met deze gevoelens om moeten leren gaan, opdat het therapieproces er niet door verstoord wordt. Het moge duidelijk zijn dat training voor dit werk onontbeerlijk is. Besluit Het is onze ervaring dat het werken met het delictscenario een zinvol en noodzakelijk onderdeel kan zijn in de behandeling van seksuele delinquenten. De hierboven beschreven methodiek is bedoeld als een ‘ideaal model’, waar in de praktijk van afgeweken kan worden. Het is een richtlijn, een houvast, voor de behandelaar en voor de pleger. Iedere pleger is anders, iedere delictgeschiedenis vraagt om passingen. De bereidheid van de pleger om geconfronteerd te worden met het eigen delictgedrag en het nemen van verantwoordelijkheid voor dit gedrag vormen een kernthema in het werken met seksuele delinquenten. Aan de behandelaar is het hem daartoe te motiveren en hem daarin te begeleiden. ABSTRACT In the treatment of sexual delinquents the personality of the offender had a strong emphasis. The offense itself did not play a major role in treatment. In this article the importancc of the offense as an object of ment is underscored. A method is presented in which motivational, diagnostic and treatment aspects of the offense are recognized. The authors be lieve that a thorough diagnosis and treatment of sexual delinquents implies ha ving attention for the personality of the offender as well as for the offense or the offense pattern. Referenties Abel, G.G., Blanchard, E. B. & Becker, J. V. (1976). Psychological treatment of rapists. In: Walker, M. J. & Brodsky, S. L. (eds.), Sexual as.muit (pp. 99-115). Londen: Lexington books.
Behandeling seksueel agressieve delinquenten I 7 Barlow, D. H. (1973). Increasing heterosexual responsiveness in the treatment of sexual deviation: A review of the clinical and experimental evidence. Behavior Therapy, 4, 655-671. Beek, D. 1. van & Boerwinkel, A. R. (1987). Residential treatment of violent sex-offenders. Paper presented at the qth congress of the European ciation for Behaviour Therapy, Amsterdam. Beek, D. J. van (1989). Gedragstherapie en verkrachting. Justitiële kenningen. r5, (9), 63-75. Bronisch, Th. (1983). Auswirkungen neuerer psychoanalytischer Theorien und Therapie Konzepte auf die Behandlungstechnik von ten. Psychiatrische Praxis. JO, 75-77. Brownell, K. D., Hayes, S. C. & Barlow, D. H. (1977). Patterns of priate and deviant sexual arousal: The behavioral treatment of multiple sexual deviations. Journal of Consulting and Clinical Psycho/ogy, 45, (6), l 144-1155. Burgess, A. W. (1985). Rape and sexual assault. A research handbook. don: Garland Publishing Ine. Brinkman, W. (1978). Het gedragstherapeutisch proces. In: Handboek dragstherapie. Afl. 3. A.8.(1-31). Burger, A.W. (1980). Functie analyse van neurotisch gedrag. Amsterdam: F. van Rossum. Evers, R. & Rijnders. P. (1986). Gedragstherapie en het gebruik van standsreductie-methoden. Gedragstherapie, 19 (4), 279-29r. Groth, A. N. & Birnbaum. H. J. (1979). Men who rape: The psycho/ogy of the offender. New York: Plenum Press. Groth, A. N. & Loredo. C. M. (1981). Juvenile sexual offenders: Guidelines for assessment. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 25 (3). 265-272. Knopp, F. H. (1984). Retraining adult sex offenders: Methods and models. New York: Safer Society Press. Lange, A. ( 1981 ). Het motiveren van cliënten in directieve (gezins)therapie. Directieve Therapie, I (1), 57-74. Laws, D. R. (1989). Relapse prevention with sex ojjenders. New York: ford Press. Leeuwestein, S. U. (1989). De behandeling van agressief-seksueel gestoorde delinquenten in de Dr. S. van Mesdagkliniek. Justitiële Verkenningen, 15 (9), 76-92. Marshall, W. L. (1973). The modification of sexual fantasies: A combined treatment approach to the reduction of deviant sexual behavior. Behaviour Research and Therapy, II, 557-564. Marshall. W. L. & Barbaree, H. E. (1978). The reduction of deviant arousal; Satiation treatment for sexual aggressors. Crimina/ Justice and Behaviour. 5 (4), 294-303. Morgenthaler, F. (1974). Die Stellung der Perversionen in Metapsychologie und Technik. Psyche, 28 (12). rn77-1098. Mulder, J. R. (1991). De plaats van agressie in seksueel geweld. bundel, in druk.
I 8 Dth 1 jaargang 1 1 februari 199 I Schorsch, E., Galedary, G., Haag, A., Hausch, M. & Lohse, H. (1985). Perversion als Straftat. Dynamik und Psychotherapie. Berlin: Springer Verlag. Bijlage. Checklist bij het gebruik van het delictscenario Situatiekenmerken die aan de orde moeten komen: – plaats (omgeving van delict); – tijd (uur, dag, maand); – sociale context (met of zonder anderen; met anderen: ouderen of jongeren, leider of volger); Steeds: is er een vast patroon? Daderkenmerken: – emotionele toestand (woede, angst, depressie, machteloosheid; spanning versus verveling); – intra/interpersoonlijke conflicten; (hetero )sociale vaardigheden (oplossen versus vermijden/ontsnappen); fantaseren (agressieve en/of seksuele fantasieën) (plannen van delict( en)) (rol van eerdere delicten); – pornografiegebruik (aard van de pornografie; effect op dader); alcohol/drugsgebruik (effect op dader); – houding/positie t.o.v. mensen (hoort erbij – geïsoleerd; toegewend – andig; macht – machteloosheid); – (seksuele) identiteit (zelfbeeld. mannelijkheid); – empathisch vermogen. Dader/slachtofferkenmerken: – bekende versus onbekende; – leeftijdverschil; – wat voor seksueel gedrag vindt plaats (al of niet afwijkend van conventio- nele seksualiteit); – eerste delict of is er sprake van een reeks; – mate van agressief gedrag (verbaal en/of fysiek geweld); – betekenis van seksueel en agressief gedrag (seks om agressie versus agressie om seks); – seksuele dysfuncties (impotentie e.d.); – aard van fantasieën (tijdens en na delict); emotionele toestand (tijdens en na delict); – aard van conversatie tussen dader en slachtoffer; – duur van het delict; – interpretatie van gedrag dader door slachtoffer en vice versa; – fysieke, sociale, intellectuele en/of psychologische ongelijkheid.