Jaargang 11 (1991)

recenszes Een casuïstische mededeling van Janet Pierre Janet (1895). Achi!le, een geval van hedendaagse bezwering. Vertaling: E. Brand en Candidc ( 1990 ). Uitgeverij K wadraat/Candide, Amsterdam; 45 pagina’s; f 6,90. Uitgeverij Kwadraat/Candide is op het idee gekomen om een aan- tal beroemde, maar desondanks door bijna niemand gelezen teksten op het gebied van de psychologie, de psychiatrie en de criminologie uit de negentiende eeuw – een ‘schatkamer van klinische observaties’ – in het Nederlands uit te brengen. Achille van Pierre Janet (1859- 1947) is het eerste deeltje uit deze reeks. Het ziet er aantrekkelijk uit, is in behoorlijk Nederlands vertaald en voor de prijs die voor dit boekje gevraagd wordt kun je nog geen twee pakjes sigaretten kopen. Om de toegankelijkheid voor de hedendaagse lezer te vergroten is niet de gehele oorspronkelijke tekst vertaald Janet was naar onze begrippen soms nogal wijdlopig -, maar heeft men zich beperkt tot de weergave van een aantal belangrijke fragmenten, die bij elkaar overigens een goed lopend verhaal vormen. De vertalers hebben duidelijk aangegeven welke delen uit het oorspronkelijke werk breken, zodat de meer dan oppervlakkig geïnteresseerde lezer deze gemakkelijk in de oorspronkelijke tekst kan opzoeken – hoofdstuk JO van Névroses et Idéesfixes uit 1925; een herdruk van dit boek verscheen in 1990 bij de Société Pierre Janet/Masson, Parijs. Onno van der Hart heeft in dit tijdschrift (en elders) duidelijk en uitgebreid de aandacht op Janets werk gevestigd – zie bijvoorbeeld Van der Hart, 1986 -, maar het zou overdreven zijn om te zeggen dat Janet onder directieve therapeuten nu algemeen als een grote voorman wordt gezien. Wie dit kleine boekje leest kan nu zelf tot de slotsom komen dat Janet hoogstwaarschijnlijk toch wel zo’n voorman weest is. Hij verenigt in zich de artisticiteit en vindingrijkheid die door de directieve therapeuten van het eerste uur zozeer werd gewaardeerd, en de drang naar exactheid, discipline en systematisch onderzoek die in de tegenwoordige directieve therapie zo hoog staat aangeschreven. Achille is een gevalsbeschrijving, als genre vergelijkbaar met de suïstische mededelingen die regelmatig in ons tijdschrift verschijnen, maar dan een stuk gedetailleerder en meer uitgebreid. Achille was een gelukkig getrouwde koopman, afkomstig uit een milieu waarin drankzuchtigen en gering begaafden waren oververtegenwoordigd, die op zijn drieëndertigste. na een zakenreis, in het psychiatrisch

recensies 75 ziekenhuis de Salpêtrière belandde, omdat hij ervan overtuigd was door de duivel bezeten te zijn. Tot zijn ontsteltenis kwamen vervloekingen van ‘God, de heiligen en het geloof over zijn lippen, alsook verschrikkelijke uitspraken als ‘Priesters zijn ellendelingen’, hoewel het geenszins bij hem paste zich zo te uiten en hij wanhopig volhield dat niet hij, maar de duivel, die in hem zou huizen, deze woorden zei. De duivel liet hem voorts vreemde, stuiptrekkende bewegingen maken, die Achille geheel putten. Janet probeerde Achille te troosten, wat niet hielp, hij liet een geestelijke met Achille praten, wat ook niet hielp, en hij trachtte Achille te hypnotiseren, wat niet lukte – dit alles tot groot genoegen van de duivel. Ten slotte slaagde Janet er op een ingenieuze manier in om met de duivel zelf in contact te komen. ‘Niet iedereen krijgt de kans zich met de duivel te onderhouden’, schrijft Janet, ‘ik moest er maar van profiteren. Om de duivel te dwingen me te gehoorzamen, maakte ik gebruik van zijn ijdelheid, een eigenschap die altijd al als de zwakke plek van duivels heeft gegolden’. ‘Ik geloof niet in je macht’, gaf ik hem te verstaan. ‘En ik zal er niet in geloven ook, tenzij je me daarvan het bewijs levert.’ ‘Welk bewijs?’, vroeg de duivel( … ). ‘Hef Achille’s linkerarm op zonder dat hij het zelf weet.’ De linkerarm van Achille ging blikkelijk de hoogte in. Dan volgen enkele andere krasse staaltjes van het kunnen van de duivel. Janet vervolgt: ‘Ik vroeg de duivel of hij, als het ultieme bewijs van zijn macht, Achille in zijn stoel kon doen inslapen en wel zo diep dat hij er geen weerstand tegen zou kunnen bieden. Ik had tevergeefs geprobeerd de patiënt te notiseren. Dit keer, gebruik makend van zijn grote mate van heid en me rechtstreeks tot de duivel richtend, slaagde ik daar makkelijk in. ( … ) De duivel wist niet in welke val ik hem had gelokt: ik had de door hem in slaap gebrachte Achille nu in mijn macht. Heel voorzichtig bracht ik hem ertoe me te antwoorden zonder te ontwaken en me over zijn moeilijkheden te vertellen.’ Wat deze moeilijkheden waren vertel ik natuurlijk niet. U wilt ook niet dat in de bespreking van een detective de ontknoping wordt verraden. De lezer zal al wel vermoed hebben dat Achille geen hopeloos geval bleek. Acht jaar na zijn behandeling maakte hij het nog steeds uitstekend. Het verhaal over de lotgevallen van Achille wordt afgewisseld met theoretische beschouwingen over bewuste en onbewuste handelingen, suggestie, dagdromen, splitsing of verdubbeling van de persoonlijk-

76 Dth I jaargang II februari I99I heid, het idée fixe en de aard van psychotherapie. Uit het theoretisch gedeelte kan worden opgemaakt dat het denken over de meervoudige persoonlijkheid en andere dissociatieve stoornissen in de afgelopen honderd jaar niet met sprongen is vooruitgegaan (of misschien is het juister om te zeggen dat Janet zijn tijd ver vooruit was). Enorm zijn de verschillen tussen Janet en zijn tijdgenoot Freud. Niet alleen ontbreekt het Janet aan een sluitende ‘verklaring voor alles’, hij heeft ook een heel andere kijk op patiënten en een heel andere toon. Voorbeelden: ‘Er moest iets gebeuren en op aanraden van een arts werd hij naar de Salpêtrière gebracht, de plaats die heden ten dage het meest geschikt wordt geacht om duivels te jagen’ (p. 14); na een theoretische uiteenzetting: ‘We keren nu terug naar de stakker die vreedzaam in zijn “Luel is blijven zitten’ (p. 26); na een beschrijving van de demonen door welke Achille werd vallen: ‘Dat was te veel voor Achille’s kleine hersentjes’ (p. 30). De lezer die zich nog afvraagt of hij zich bij Vandereycken in het boekenantiquariaat zal voegen (zie diens beschouwing elders in dit nummer), zou om te beginnen deze uitgave kunnen lezen. Ze is in de gewone boekhandel te koop. KEES VAN DER VELDEN Referenties Hart, 0. van der (1986). Pierre Janet over hysterie en hypnose. Directieve therapie 6 (3), 223-246. Gedragstherapie bij angststoornissen P. M. G. Emmelkamp, T. K. Bouman & H. A. Scholing (1989). Angst,fobieën en dwang: diagnostiek en behandeling. Deventer: Van Loghum Slaterus. 224 blz. f 49,50. De effectiviteit van (cognitieve) gedragstherapie bij angststoornissen mag langzamerhand bij de overgrote meerderheid van de therapeuten als bekend verondersteld worden. Zo zullen er nog maar weinig analytici te vinden zijn die een patiënt met agorafobie in eerste instantie willen behandelen met een psychoanalytische aanpak (Freud zelf raadde volgens een citaat van de auteurs in hoofdstuk 4, analytici aan de fobische patiënt te behandelen met exposure in vivo). Bij andere disciplines binnen de (geestelijke) gezondheidszorg, zoals bij maatschappelijk werkenden, huisartsen en B-verpleegkundi-