Jaargang 10 (1990)

recensies 289 het omgaan met suïcidale patiënten, het opzetten van een eigen praktijk en het uitvoeren van research in de ambulante geestelijke gezondheidszorg. Zoals wel vaker met dergelijke handboeken is de kwaliteit van de hoofdstukken nogal wisselend. In een aantal hoofdstukken beperken de auteurs zich tot een – vaak gedegen overzicht van het onderzoek dat naar etiologie en de diverse behandelingen is verricht; in andere hoofdstukken wordt echter slechts mondjesmaat op research gaan en ligt het accent meer op de praktische toepassing beeld de hoofdstukken over seksuele stoornissen en de suïcidale patiënt) of heeft het hoofdstuk een meer beschouwend karakter (bijvoorbeeld het hoofdstuk over adolescentie). Het geheel maakt hierdoor een wat onevenwichtige indruk. Een ander probleem is dat de literatuur niet altijd up to date is; literatuur na 1987 komt men nauwelijks tegen. Dit komt vermoedelijk doordat de redactie wege het project verrast werd door het invoeren van D s M -III-R, wat de uitgave van het boek vertraagd heeft. Een handboek staat of valt met de objectieve weergave van de beschikbare onderzoekgegevens. Helaas moet gezegd worden dat niet alle hoofdstukken even objectief geschreven zijn. Met name het hoofdstuk van Sheehan & Raj over de paniekstoornis is exclusief biologisch georiënteerd en de resultaten van onderzoek naar het effect van psychofarmaca worden, althans naar mijn smaak, mooier voorgesteld dan ze feitelijk zijn. De lezer zal vergeefs zoeken naar de cognitief-gedragstherapeutische behandeling van paniekstoornis. In een tweetal hoofdstukken wordt depressie besproken. Hoewel ook hier het accent op de biologische benadering ligt, wordt de cognitieve therapie van Beek wel besproken. Verwijzing naar de peutische benadering ontbreekt echter. Het aardige van een dergelijk boek is dat het voor elk wat wils heeft; de keerzijde is echter dat niemand echt aan zijn trekken komt. PAUL M.G. EMMELKAMP B. Rossen, Zedenangst. Het verhaal van Oude Pekela. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1989, 223 blz. In mei 1987 speelden twee jongetjes van vier en vijf jaar met elkaar, waarbij de één een takje stak in de anus van de ander. Dat leidde tot een beetje bloed in de onderbroek van het slachtoffer. De moeder constateerde dit en ging ermee naar haar huisarts. Deze sprak van

290 Dth 3 jaargang 10 augustus 1990 anale verkrachting, waarmee de affaire ‘Oude Pekela· begon. De huisarts liet het namelijk niet bij deze constatering maar had middellijk theorieën klaar over bendes die vele kinderen zouden hebben verkracht en voor pornodoeleinden misbruikt. Hij werd hierin krachtig gesteund door zijn vrouw, eveneens huisarts. Het echtpaar begon een ware kruistocht. Zij lieten kinderen medisch onderzoeken en als het onderzoek niet opleverde wat verwachtten, dan deugden de onderzoeken niet. Zo werd bijvoorbeeld het boven gememoreerde jongetje met bloed aan zijn anus in het huis in Leeuwarden onderzocht waarbij ondubbelzinnig werd toond dat geen verkrachting had plaatsgevonden. Toch bleef de huisarts van mening dat de jongen verkracht was. Het huisartsenpaar begon allerlei ouders vragen te stellen over eventuele vreemde schijnselen bij hun kinderen. Aangezien die er altijd wel in enige mate zijn lukte het hun prima, vele ouders ongerust te maken. Op hun beurt was het dan een koud kunstje voor de ouders om hun kinderen weer de zenuwen op het lijf te jaren en te doen geloven dat zij van alles hadden meegemaakt. Wanneer sommige ouders de huisarts meldden dat er met hun kind niks aan de hand was, werd hun dit niet in dank afgenomen. ‘En toch is jouw kind er ook bij betrokken’, kregen zij te horen. De afloop van de affaire is bekend. Een groot en langdurig zoek van de politie bracht geen enkel feit aan het licht dat de these van misbruik op grote of zelfs kleine schaal ondersteunde. De uitspraken van de kinderen waren strijdig met elkaar en konden veelal onmogelijk kloppen. Zij bleken voornamelijk te zijn uitgelokt door artsen, hun ouders, RIAGG-medewerkers, andere kinderen enz. Pas na lange tijd durfde de politie officieel naar buiten te brengen wat ze allang wist, namelijk dat er geen seksueel misbruik was weest, laat staan dat er grote bendes hadden geopereerd in Oude Pekela. Rossen, de schrijver van Zedenangst, is een Australiër die ten tijde van de Pekela-affaire massapsychologie studeerde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij plaatst de zaak ‘Oude Pekela’ in de geschiedenis van heksenjachten en andere affaires waarin de angst voor bruik tot verdachtmakingen, veroordelingen en straffen van schuldige slachtoffers heeft geleid. Van een aantal daarvan geeft hij korte voorbeelden. Het grootste gedeelte van het boek betreft echter zijn analyse van het feit dat twee kinderen die seksspelletjes met elkaar spelen de aanloop kunnen zijn van een langdurig proces van verminking van de waarneming, verdraaiing en verdachtmaking, dat lokaal, nationaal en internationaal stof doet opwaaien. Hij analyseert

recensies 291 op een vrij nuchtere wijze, zonder al te veel theorie. Voor de baarheid is dat een voordeel, anderzijds mis ik bepaalde theoretische kaders. zoals de theorie over de gewelddadige minderheid van de eminente massapsycholoog Kurt Bashwitz (Bashwitz, r95r). Deze stelde dat extreme minderheden vaak geweld kunnen gebruiken doordat de niet-gewelddadige meerderheid niet weet dat zij een meerderheid is. Zij is bang haar mening te uiten omdat ze dan zelf slachtoffer zou kunnen worden. Bashwitz illustreerde deze theorie onder andere aan lynchpartijen in de zuidelijke Verenigde Staten. In Oude Pekela gaat de theorie ook op. De burgemeester van Oude Pekela. de heer Smidt. stond sceptisch tegenover de kruistocht en het fanatisme van het artsenpaar en de uitspraken van de psychiater Mik die speciaal was verzocht een onderzoek in te stellen. Hij probeerde met nuchterheid een matigende invloed uit te oefenen. Daarmee liep de burgemeester echter zelf het gevaar verdacht en aan sancties blootgesteld te worden. Het duurde niet lang of men beschuldigde hem ervan onder één hoedje te spelen met Mafia-bonzen in Den Haag die grof geld zouden verdienen aan de kinderporno. Het nemen van grote complotten past bij heksenjachtachtige fenomenen. Een gelijksoortige positie was weggelegd voor de Officier van Justitie. die lange tijd zijn mening dat er niks aan de hand was voor zich moest houden. Hij mocht niet de indruk wekken dat de politie de zaak niet serieus onderzocht. Er was nog een andere huisarts in het dorp. Deze stond van het begin af aan sceptisch tegenover de kruisvaartmentaliteit van zijn collega-artsen en riep op tot nuchterheid. Deze man verdient een pluim, maar hij kon het tij in zijn eentje niet keren. Behalve de verwijzing naar Bashwitz miste ik de beroemde studie When prophecy faits van Festinger, Riecken & Schachter (1956). Deze beschrijven een sekte die voorspeld heeft dat de wereld op een bepaalde datum zal vergaan. De leden van de sekte gaan op die dag op een berg zitten om gezamenlijk het einde van de wereld te ven. Het feit dat de wereld niet verging leidde niet tot enige afname van de gelovigheid bij de sekteleden. Integendeel, zij werden nog fanatieker en produceerden allerlei verklaringen waaruit duidelijk moest worden om welke redenen de voorspelling niet was men. In Oude Pekela gebeurde dit in zekere zin ook: alle feiten die contradictoir waren aan de hypothese dat er bendes opereerden werden genegeerd, of uitgelegd als bewijs van de sluwheid en vangrijkheid van de complotten. Veel aandacht is er in het boek van Rossen voor de rol van de media. die zich met over het algemeen vooral tendentieuze geving op de affaire stortten. Dat De Telegraaf daarin voorop heeft

292 Dth 3 jaargang ro augustus 1990 gelopen zal niet verbazen. Maar dat ook Vrij Nederland volgens Rossen – een zeer kwalijke rol heeft gespeeld met een overvloed aan hetze-achtige, insinuerende onwaarheden (Margalith Kleiwegt, Rinus Ferdinandusse) zal sommigen misschien wel verbazen. Mij overigens niet. De NRC komt er veel beter af. Deze krant nam van het begin af een sceptische houding aan en riep steeds op om vooral op feiten af te gaan. Zij liet ook deskundigen aan het woord die een matigende invloed trachtten uit te oefenen en probeerden de nadelige effecten van de massahysterie in te dammen. Zo wees Rita Kohnstamm erop dat de ouders in Oude Pekela nu een kapstok zouden hebben om elk probleempje van een kind aan op te hangen. Problemen met een andere oorzaak, die eventueel verholpen zouden kunnen worden, worden dan niet meer herkend maar wel versterkt: de bekende gen van misattributie. Rossen beschrijft bovendien vele voorbeelden van wat hij ïatrogene effecten van de affaire noemt: kinderen die door het ondervragen en het onderzoek verschijnselen gingen tonen die lijken op wat men misschien na werkelijk seksueel misbruik zou kunnen verwachten: zich in zichzelf keren, nachtmerries, plassen, driftbuien. Zedenangst bevat enkele tekortkomingen. Zoals ik al heb vermeld, is het theoretisch kader wat zwak. Bovendien is de inhoud niet matisch geordend. Het bestaat uit dertien hoofdstukken die schillende onderwerpen zouden moeten bevatten, maar in elk stuk komt dezelfde soort feiten weer terug in de vorm van kranteknipsels, citaten e.d. Het boek zou sterker zijn geweest indien in enkele hoofdstukken het verloop van de affaire was geschetst en wanneer in de andere hoofdstukken bepaalde theoretische thema’s besproken zouden zijn. Verder zou een epiloog wel op zijn plaats zijn geweest. Als lezer ben je immers nieuwsgierig hoe het de ‘Pekelders’ verder is vergaan. Is bijvoorbeeld het fanatieke huisartsenpaar nog in functie? Maar strikt genomen kan men stellen dat het daar in dit boek juist niet om gaat. Hoewel Zedenangst op sommige punten niet optimaal in elkaar zit kan ik het toch aanbevelen. De feiten worden boeiend beschreven en het boek geeft alles bij elkaar toch inzicht in het proces dat zich in Oude Pekela heeft afgespeeld. Dat is niet alleen interessant voor onderzoekers in de massapsychologie maar ook voor hulpverleners in de medische wereld en die in de geestelijke gezondheidszorg. Het is goed er aan herinnerd te worden hoe gemakkelijk sommige verleners in staat zijn het gezonde verstand uit te schakelen wanneer zij in de ban raken van een of ander(e) theorie of verschijnsel, en hoe

recensies 293 zij met suggestieve technieken daarbij onbedoeld slachtoffers kunnen maken in plaats van slachtoffers te helpen. ALFRED LANGE Referenties Bashwitz, K. (1951). Denkend mens en menigte; bijdrage tot een exacte sapsychologie. Den Haag: Leopold (Oorspronkelijke titel: Du und die Masse). Festinger, L., H. Riecken & S. Schachter (1956). When prophecy faits. neapolis: University of Minnesota Press.