discussie 259 zoek empirisch onhoudbaar te zijn (zie voor een overzicht Verbaten, 1989). De kritische kanttekeningen van de academische psychologie bij het Freudiaanse gedachtengoed werden in analytische kring lang met een weerwoord van de volgende strekking bestreden. De psychoanalyse gaat boven het niveau van een pelijke psychologie uit en onttrekt zich derhalve ten principale aan experimentele toetsing (zie voor een overzicht Grünbaum, 1986). Sinds de jaren zeventig zijn er echter psychoanalytici en teel-psychologen die ter verdediging van de psychoanalyse naar een volstrekt andere argumentatie grijpen. De redenering die zij volgen komt in het kort hier op neer: psychoanalytische concepten dringing, onderbewuste, verdedigingsmechanisme enz.) mogen dan weinig steun ontvangen van het meer traditionele psychologische onderzoek, zij worden daarentegen wel bevestigd door recente wetenschappelijke studies. Een uitgesproken representant van deze, zoals we ze hierna zullen noemen, neurofreudianen is de analyticus Klaus Hoppe (1977). Hij schrijft bijvoorbeeld: ‘Modern neuro- and psychophysiological findings ( … ) seem to confirm psychoanalytic theories’ (p. 270). In dit artikel willen we nagaan of Hoppe’s spraak al dan niet uit de lucht is gegrepen. Te bedenken valt dat neurofreudiaanse ideeën nogal eens opduiken in, bijvoorbeeld, de basisliteratuur over hypnose (Erickson & Rossi, 1983) of modieuze cursussen zoals Neurolinguistic Programming (NLP ). In het nu volgende gaat het ons niet om de kwestie of de analytische theorie in zijn meest uitgewerkte vorm aan allerlei schappelijk criteria voldoet. Ons houdt hier enkel de vraag bezig hoe serieus men die auteurs moet nemen die langs de weg van het ropsychologisch onderzoek een aantal analytische concepten ren te valideren. Om deze vraag te beantwoorden worden hier eerst enkele typische neurofreudiaanse hypothesen besproken. Daarna volgt een korte weergave van het empirisch onderzoek op de neurofreudianen zich Dit onderzoek wordt niet puttend behandeld. Slechts een aantal representatieve en vaak teerde studies passeert de revue. Tenslotte wordt een en ander kritisch onder de loep genomen. Split-brain en verdringing De auteurs die een verbond tussen psychoanalyse en schappen in het verschiet zien liggen ontlenen hun optimisme aan drie bronnen. Ten eerste is er een belangrijke historische bron, name-
260 Dth 3 jaargang IO augustus 1990 lijk Freud zelf. Voordat Freud standaardwerken als Traumdeutung (1900) en Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie (1905) schreef, heeft hij nagedacht over een mogelijke fysiologische verankering van dat soort sleutelconcepten uit de psychoanalyse als ‘verdringing’, thexis’ en ‘onderbewuste’. Freuds ideeën dienaangaande kregen hun beslag in het zogenaamde · Projekt’ ( 1895) dat ook wel onder de naam ‘Psychologie.für Neurologen’ bekend is. Freud beschouwde het Projekt min of meer als mislukt en weet dit aan de gebrekkige fysiologische kennis in zijn dagen. Neurofreudianen (Galin, 1974; Hoppe, 1977) zien in het Projekt echter een belangrijke historische legitimatie van hun streven om psychoanalytische begrippen te rologiseren (zie ook Pribram, 1965). Een tweede bron waarop de Neurofreudianen zich beroepen is het onderzoek naar de functionele verschillen tussen de linker- en de rechterhelft van het menselijk brein. Aan het einde van de jaren zestig leek de neuropsychologie onomstotelijk te hebben aangetoond dat bij de ‘normale’ proefpersonen de linkerhemisfeer is seerd in taal- en rekenkundige operaties terwijl de rechterhemisfeer vooral verantwoordelijk is voor ruimtelijke oriëntatie alsook het herkennen van emotionele stimuli (bijvoorbeeld gezichten) en plexe patronen (bijvoorbeeld melodieën). Naar aanleiding van deze bevindingen laaide er in de neuropsychologie een uitgebreide sie op over de vraag met welk overkoepelend begrippenpaar de verschillen tussen linker- en rechterbrein het beste te typeren zijn (zie voor een verslag o.a. Corballis, r980; Kinsbourne, 1982). Sommige onderzoekers verdedigden de dichotomie verbaal/non-verbaal: de linkerhemisfeer zou zich bij voorkeur richten op het verwerken van verbaal materiaal; de rechterhemisfeer zou daarentegen ingesteld zijn op het verwerken van non-verbaal materiaal. Andere auteurs waren van mening dat de psychologische capaciteiten van beide hemisferen niet beschreven moesten worden in termen van stimulusmateriaal, maar in termen van cognitieve stijl. De linker- en de rechterhemisfeer zouden worden gekarakteriseerd door, respectievelijk, een analytische en een holistische stijl. Weer andere auteurs benadrukten dat het bij de verschillen tussen de hemisferen niet ging om stilistische, maar om technische aspecten van de cognitieve verwerking. Zij spraken een voorkeur uit voor de dichotomie serieel (linkerhemisfeer) -parallel (rechterhemisfeer). Voor de neurofreudianen bood dit hele debat een uitstekende gelegenheid om het neuropsychologische potentiaal van enkele Freudiaanse concepten te demonstreren. Van Freud stamt bijvoorbeeld het onderscheid tussen twee typen van mentale teit: primair en secundair proces. Met ‘primair proces’ werd een primitieve denkstijl aangeduid die non-verbaal, a-logisch en meer
discussie 261 pictoraal van aard is. Met ‘secundair proces’ doelde Freud op een volwassen denkstijl die analytisch en verbaal is. Dromen, maar ook hysterische symptomen (bijvoorbeeld conversies) zouden begrepen moeten worden als een regressie van het secundaire naar het primaire proces. Volgens neurofreudianen als Galin (1974; 1977) en Hoppe (1977) lag het, op grond van het hierboven beschreven chologisch onderzoek, voor de hand om de rechterhemisfeer te schouwen als de locus van het primaire proces en de linkerhemisfeer als het substraat van het secundaire proces. Een derde bron waaruit neurofreudianen hun inspiratie putten is het onderzoek naar de zogenaamde ‘split-brain’-patiënten. In de jaren zestig werden in de Verenigde Staten bij een aantal epileptische patiënten de commissuren (zenuwverbindingen, waaronder het naamde corpus callosum) tussen de linker- en de rechterhemisfeer gesectioneerd. Deze ingreep, commissurotomie genaamd, bleek cesvol, want de frequentie van epileptische aanvallen nam na de operatie sterk af. Een ongewenst neveneffect was wel dat de ten bij tijd en wijle blijk gaven van dissociatief gedrag. Een veel geciteerd voorbeeld in dit verband is dat van een patiënte aan wie met behulp van een tachistoscoop in het linker visuele veld terhemisfeer) een naaktfoto wordt getoond (Sperry, 1968). De tiënte begint daarop te giechelen en te blozen. Gevraagd naar de reden daarvan antwoordt de patiënte dat ze helemaal niets heeft gezien en dat de tachistoscoop maar een rare machine is. Een klaring voor deze dissociatie tussen emotionele reactie (blozen) en verbale uiting (‘niets gezien’) is niet moeilijk te vinden. Door het wegsnijden van het corpus callosum kan bij split-brain-patiënten de verbale linkerhemisfeer niet meer communiceren met de sfeer. In die rechterhemisfeer wordt onder andere de informatie uit het linker visuele veld gerepresenteerd. Deze informatie is nu dus niet vatbaar voor verbalisatie, maar kan wel een emotionele reactie lokken. De eerder genoemde Galin (1974) tekende bij deze casus het volgende aan: ’the episode is very suggestive; if one Deel dit artikel met collega's