Jaargang 1 (1981)

recensie MODELBOUW IN PSYCHOTHERAPIE Richard Bandler & John Grinder, Patterns of the Hypnotic Techniques of Milton H.Erickson,M.D.,Volume r.Meta tions.Cupertino (Cal.),1975;265 pag.;$ 17,95. Nederlandse vertaling (David Grabijn), Hypnotherapie: het gebruik van taal volgens de methoden van Milton H. Erickson. De Toorts, Haarlem, 1979,246 pag.;f 46,75. John Grinder, Judith DeLozier & Richard Bandler, Patterns of the Hypnotic Techniques of Milton H.Erickson,M.D” Volume 2. Meta Publications, Cupertino (Cal.), 1977, 246 pag.;$ 17,95. Inleiding Richard Bandler & John Grinder hebben in de afgelopen vijf jaar zeven boeken geschreven en hopen daar in de nabije toekomst nog vier titels aan toe te voegen. Ondanks deze enorme produktie is er in Nederland tot nu toe vrij weinig aandacht besteed aan hun ideeën. Daarom zal in deze boekbespreking ook bij hun uitgangspunten en meer algemene opvattingen worden stilgestaan. Bandler & Grinder zijn beiden eclectische therapeuten; zij werken met principes en technieken uit de Gestalttherapie, therapie, communicatietheorie en hypnotherapie. Bandler is therapeutisch geschoold, o.a. door Perls, terwijl Grinder een linguïstische achtergrond heeft. Beiden zijn verder gezinstherapeutisch opgeleid door Satir. Hoe vruchtbaar de samenwerking tussen de gebieden van therapie en linguïstiek kan zijn, wordt steeds weer in hun boeken aangetoond. Het doel dat Bandler & Grinder met hun boeken nastreven is het strueren van modellen uit het werk van bekwame therapeuten. Zo hebben zij de benaderingen van Milton Erickson, Virginia Satir en Fritz Perls nader geanalyseerd. Hoe magisch of onnavolgbaar het therapeutisch werk van deze mensen soms ook lijkt, we beperken ons eigen potentieel als hulpverlener wanneer wij dit simpelweg aan genialiteit, talent of intuïtie toeschrijven. Volgens Bandler & Grinder bezit hun ‘magie’ een duidelijke structuur. Door deze structuur in formele modellen te vertalen, willen zij tot expliciete therapeutische strategieën komen. Zij pretenderen dat het expliciete karakter van deze modellen ze voor iedere therapeut leerbaar maakt. De leerbaarheid van hun modellen wordt door Bandler & Grinder vergroot door vele uitgewerkte stap-voor-stap-procedures, die af en toe aan geprogrammeerde instructie doen denken. Verder menen Bandler & Grinder ook dat hun modellen universeel toepasbaar zijn; m.a.w. dat ze in iedere vorm van therapie geïntegreerd kunnen worden en de teit daarvan zullen bevorderen. Theoretisch gaan Bandler & Grinder uit van het standpunt dat mensen niet in direct contact staan met de werkelijkheid, maar een beeld van de werkelijkheid hanteren, een model. Zij volgen hiermee het axioma van de

186 Dth 2 jaargang I mei 1981 semanticus Korzybski, die heeft gesteld dat de kaart niet het gebied is (‘The map is not the territory’). Het kenmerkende van een model is dat het de werkelijkheid reduceert. Dit heeft het positieve aspect dat er heid uit chaos wordt geschapen, het negatieve aspect is dat er soms essentiële elementen wegvallen. Volgens Bandler & Grinder gebruiken mensen, die in therapie komen, een verarmd model van hun werkelijkheid. Ze komen in therapie met pijn; ze ervaren weinig of geen keuzemogelijkheden in voor hen rijke zaken. Dit betekent niet dat er geen keuzes meer mogelijk zijn, maar dat cliënten deze keuzes niet meer zien. Ze kunnen niet meer het rijke onderscheid maken tussen hun (verarmd) model en de werkelijkheid. Bandler & Grinder zeggen dat zij in therapie mensen willen helpen te veranderen, in die zin dat ze een verruiming van keuzemogelijkheden in hun model van de wereld ervaren. Volgens hen streven alle scholen dit na. In hun eerste boek, ‘The Structure of Magie, Vol. r’, ontwikkelen Bandler & Grinder een therapeutisch model, dat zij zien als een expliciet en strategisch middel om een helder beeld van het werkelijkheidsmodel van de cliënt te verkrijgen. Zij noemen hun model dan ook een meta-model. Dit meta-model bestaat eigenlijk uit een aantal technieken om heden in het taalgebruik van de cliënt op het spoor te komen en vulling mogelijk te maken. Deze onvolledigheden in het verarmde model van de cliënt komen tot stand door middel van drie mogelijke leringsprincipes, te weten de processen van generalisering, vervorming en weglating. Met hun ‘concretiseringstechnieken’ (mijn term) bereiken zij dat de cliënt een grotere vrijheid in het hanteren van mogelijke alternatieven krijgt. Wanneer een cliënt bijv. zegt ‘Ik ben bang’, kan deze ongespecificeerde uitspraak via concretisering uitkomen op ‘Telkens neer mijn vader zijn wenkbrauwen optrekt en mij aankijkt, maakt mij dat bang.’ Door deze specificering treedt de respons van bang worden vaak niet meer automatisch op: er is een keuze mogelijk. In feite komt het therapeutisch werken met het meta-model neer op het herverbinden van het gesproken woord met de ervaring waarvan het een beeld geeft. En ieders ervaring is volgens Bandler & Grinder de meest volledige lijkheid die iedereen kent. In het vervolg op hun eerste boek geven Bandler & Grinder een verdere uitwerking van de manier waarop de ervaring gestructureerd wordt (Grinder & Bandler, 1976). Zij stellen dat de zintuigen de kanalen van waarneming zijn, waarlangs wij onze informatie over de wereld verkrijgen. Via elk zintuig vormen wij zo een ‘kaart’ van de wereld, met specifieke informatie. Niet alle zintuigen zijn hierin echter even belangrijk. Mensen organiseren hun ervaring voornamelijk op basis van gezichts-, gehoor- en tast-, reuk- en smaakindrukken. Zo kunnen mensen dus een visuele, een auditieve en een kinesthetische kaart hebben. Iedereen ontwikkelt evenwel een voorkeur voor één bepaalde kaart, door Bandler & Grinder het meest gewaardeerde weergave-systeem noemd. Mensen zijn dus ofwel primair visueel, ofwel primair auditief,

Recensie 1 87 ofwel primair kinesthetisch ingesteld. Welk zintuig iemand bij voorkeur gebruikt, kan vastgesteld worden aan de hand van diens taalgebruik. Dit biedt een therapeut de mogelijkheid om echt de taal van de cliënt te spreken. Patterns l In ‘Patterns of the Hypnotic Techniques of Milten H.Erickson,M.D” Volume 1’ passen Bandler & Grinder hun kwaliteiten als modelbouwers toe op het uiterst complexe werk van Milten Erickson. Erickson zelf is wel tevreden over deze analyse van zijn methoden. Hoewel hij het een verre van volledige beschrijving acht, is het een betere uiteenzetting dan hij zelf kan geven. Zoals hij in zijn voorwoord zegt: ‘I know what I do, but to explain how I do it is much too difficult for me.’ Bandler & Grinder zien hun boek dan ook als een plattegrond van de intuïties van Erickson. wel diens gedrag tijdens zijn werk zeer complex is, is het tegelijkertijd toch zeer systematisch. In dit eerste deel van een serie boeken hierover presenteren Bandler & Grinder alleen de eenvoudige patronen in het verbale gedrag van Erickson. Zij onderscheiden twaalf eenvoudige patronen, die apart of met meer tegelijk gehanteerd kunnen worden. Deze patronen worden in het eerste deel van het boek geïdentificeerd (aan de hand van artikelen van Erickson zelf), in het tweede deel wordt de lezer er meer vertrouwd mee gemaakt en tenslotte worden in het derde deel stap-voor-stap-procedures ontwikkeld om deze patronen zelf te strueren. Met hun beschrijving van deze patronen bieden Bandler & Grinder echter geen nieuwe standaardtechniek voor hypnose. De door hen geïdentificeerde patronen in het taalgebruik van de hypnotherapeut vormen eerder ‘micro-technieken’ (mijn term), waarmee een effect van ambiguïteit beoogd wordt. Als zodanig kunnen deze patronen bijv. werkt worden in bestaande procedures van trance-inductie zoals fixatie of handlevitatie. Wanneer de hypnotherapeut bijv. zelf ficeerde taal hanteert zoals ‘je zult een bepaalde sensatie in je hand waarworden’, wordt daarmee de mogelijkheid van respons voor het ject gemaximaliseerd. Verder kunnen ze, als middelen om op impliciete wijze boodschappen over te brengen, ook in gewone therapeutische sprekken gebruikt worden. Een zin met een gegeneraliseerde referentiële index zorgt er bijv. vaak voor dat de aangesprokene de inhoud op zijn of haar eigen ervaring betrekt. Zo is het praten over moeders in het algemeen of over je eigen moeder een goede manier om cliënten over hun moeder te laten praten. Ook kan een uitspraak als ‘Mensen kunnen zich prettig voelen”.’ er toe leiden dat de cliënt zich prettiger gaat voelen. Bandler & Grinder leggen een interessante verbinding tussen hun dere ideeën over therapie en het werken met hypnose. In beide contexten gaat het om de toegenomen vaardigheid van cliënten om delen van hun ervaring onder controle te brengen. In hypnose bereiken cliënten, met hulp van de therapeut, letterlijk de beheersing over delen van hun stelsel die gewoonlijk geacht worden zich buiten de bewuste controle te

1 88 Dth 2 jaargang 1 mei 198 1 bevinden. Zo kunnen cliënten, in bijna ongelooflijke mate, de beschikking krijgen over het voortdurende proces van hun directe ervaring van de wereld en hun voorstelling daarvan. Er is echter ook een groot verschil. Via het eerder ontwikkelde model kan een therapeut een helder beeld krijgen van het verarmde model van de cliënt en via directe technieken aanvulling mogelijk maken. Het model van de cliënt is verarmd of vager geworden door het gebruik van de modelleringsprincipes van generalisering, vervorming en weglating. In hypnose nu hanteert de therapeut bewust zelf deze modelleringsprincipes en gebruikt hij op welomschreven wijze impliciete, indirecte, ficeerde en onwelgevormde taal. Hierdoor wordt de cliënt in een situatie vol vaagheid en ambiguïteit gebracht, wat een gunstige uitgangssituatie voor hypnotische trance vormt. In feite is de manier van werken met hypnose tegengesteld aan de manier volgens het meta-model. Dit keerde meta-model hebben Bandler & Grinder het ‘Milton-model’ noemd. Bandler & Grinder koppelen hun ideeën over hypnose aan de theorie over de twee hersenhelften en hun verschillende functies. Zij behoren mee tot de pioniers die deze boeiende theorie hebben vertaald naar een model voor de therapeutische praktijk. Eerder heeft Ornstein ( 197 2) een nuttige inleiding in deze theorie geschreven, terwijl recent ook andere auteurs er meer of minder uitgebreid melding van maken (Erickson et al., 1976; Watzlawick, 1978). Wel lijkt het raadzaam om het idee van ding en specialisatie van de beide hersenhelften niet te ver door te voeren. Het corpus callosum vormt immers talloze zenuwverbindingen langs informatie wordt uitgewisseld. Tevens is gebleken dat de helften, indien nodig, elkaars taken kunnen leren en overnemen. In verband met deze theorie herkennen Bandler & Grinder in het nosewcrk van Erickson een therapeutische strategie in drie fasen. De eerste fase noemen zij afstemmen (‘pacing’). Hierin geeft de therapeut een continue beschrijving van de zichtbare en onzichtbare ervaring van de cliënt (voor dit laatste bestaan verschillende aanwijzingen). Dit brengt cliënten in een voor hen vage en ambigue situatie. Het betekent ook dat de dominante hemisfeer (linkerhersenhelft) wordt afgeleid. De tweede fase is gebruiken (‘utilization’). Hierin houdt de therapeut op het bewuste niveau (linkerhersenhelft) de cliënt bezig, bijv. door het vertellen van een verhaal. Intussen worden hier op onbewust niveau hypnotische suggesties doorheen geweven, die a.h.w. de ervaring van de cliënt in een andere context plaatsen. Door bewust bepaalde patronen in het taalgebruik te hanteren, kan een therapeut zo het gedrag van een cliënt gaan leiden. De derde fase houdt het benaderen (‘accessing’) in van het onbewuste niveau (rechterhersenhelft). De cliënt kan, met hulp van de therapeut, de controle over zijn gedrag verleggen van de linker- naar de helft. Technieken die gebaseerd zijn op de verschillende kanalen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Een visualisatie-techniek, zoals ‘geleide fantasie’, zal vooral bij visueel-ingestelde mensen goed werken.

Recensie 189 In het algemeen kan gezegd worden dat Patterns I een zinvolle inleiding op het gebruik van specifieke taalpatronen in hypnotherapie betekent. Als inleiding voor hypnotherapie in het algemeen is het minder geschikt. Het zou eventueel goed in combinatie met overzichtswerken gelezen kunnen worden, waarin de diverse standaardmethoden van hypnose worden schreven. Deze komen in Patterns I niet aan bod. Wel biedt het boek een kennismaking met een breed scala van verschijnselen die met hypnose verband houden. Voor de lezer die bekend is met de principes van de municatietheorie (Watzlawick et al., 1967) betekent het als zodanig een uitstekende aanvulling. Toen ik het boek vier jaar geleden voor het eerst las, was ik min of meer overweldigd door de grote hoeveelheid sende ideeën en technieken die de beginneling op dit vlak er in kan dekken. Nu, bij herlezing, vind ik het nog steeds een boeiend en leerzaam boek: Bandler & Grinder presenteren een aantal belangwekkende cipes, al hebben ze geen sluitende theorie of uitgewerkte praktijk te bieden. Wel kan men voor veel praktische tips bij Bandler & Grinder terecht. Behalve uit het werk van Erickson putten zij daarbij ook uit eigen ervaring. Zo noemen zij bijv. de dubbele inductie, waarbij twee peuten tegelijk elk in een ander oor van de cliënt praten. Ze variëren dan systematisch, afhankelijk van het oor, hun stijl van spreken: ingewikkelde taalvormen voor het oor dat verbonden is met de dominante hersenhelft en een vorm van kindergrammatica voor het oor, verbonden met de dominante hersenhelft. Met behulp van deze techniek kan de inductie van trance met grote kracht en snelheid worden uitgevoerd. Overigens is de noodzaak van de variatie in spreekstijl dubieus. Andere hypnotherapeuten hebben effectieve resultaten met deze techniek bereikt zonder zich aan dit criterium te storen (Van der Hart, 1980). Verder vind ik het zeer positief dat eens uitgebreid en expliciet aandacht wordt besteed aan het onderwerp taal en taalgebruik. Dit thema lijkt mij van groot belang voor het gehele veld van de psychotherapie, dat er immers zo van doordrongen is. De nuances en implicaties in ons bruik, alsmede de consequenties van verschillende mogelijke formuleringen van interventies verdienen zeker verdere aandacht en bestudering. Bandler & Grinder houden zich aan de taak die zij zichzelf gesteld hebben. Door een structuur aan te geven in het anders soms zo ‘magisch’ klinkende werk van Erickson helpen ze bovendien mee aan de tie van hypnose en hypnotherapie. Dit bevordert een beeldvorming over hypnose die meer overeenstemt met de huidige (therapeutische) praktijk. Tegelijkertijd wordt hierdoor afgerekend met de onjuiste kijk op hypnose, die het thema dominering/onderwerping centraal stelt; deze verkeerde opvatting wordt helaas nog steeds door toneelhypnotiseurs voor een breed publiek levend gehouden. Een aantal negatieve punten dienen ook genoemd te worden. Door hun drang naar consistentie en systematiek vervallen Bandler & Grinder af en toe in herhaling. Als leerprincipe is redundantie natuurlijk prima, maar in een boek kun je ook verwijzen naar een eerdere paragraaf in plaats van

r 90 Dth 2 jaargang r mei r 98 r een stuk in citaat te herhalen. Zo wordt één citaat van Erickson (van een halve pagina lang) maar liefst acht keer aangehaald. Het feit dat er telkens op enkele andere woorden de nadruk wordt gelegd, had twijfeld op andere manieren in de tekst aangegeven kunnen worden. Een andere opmerking betreft de integraal overgenomen artikelen van Erickson, waaruit Bandler & Grinder zijn taalpatronen identificeren. Deze beslaan (inclusief commentaar) zo’n roe van de 260 pagina’s. Voor lezers die reeds in het bezit zijn van deze drie artikelen (bijv. in Haley, 1967) betekent dit uiteraard een grote overlap. Jammer, hoewel de mentaren van Bandler & Grinder bij deze artikelen interessant en derend zijn. Het was voor mij steeds weer een ontdekking hoe gemakkelijk ik vergat de formele structuren van een verhaal in het oog te houden, wanneer ik geboeid en gefixeerd werd op de inhoud ervan. Het bezwaar van de Nederlandse uitgave vind ik dat de vertaling soms storend is. Een term als ‘psycholinguïsten’ is voor mij bijv. herkenbaarder dan de gehanteerde vertaling ‘psychotaalkundigen’. Een andere storende vertaling is het consequente gebruik van het woord ‘vertroosting’ voor het Engelse ‘comfort’ (zoals ook de supervisor voor de Nederlandse taling herhaaldelijk heeft opgemerkt). ‘Comfort’ is een kernbegrip in het denken en werken van Erickson. Het is voor hem de antipode van het begrip ‘pijn’ en betekent als zodanig veel vaker ‘prettige gevoelens’ of ‘(lichamelijk) gemak’ dan ‘vertroosting’. Tenslotte is de vertaling van de titel misleidend: ‘Hypnotherapie’ pretendeert een overzichtswerk van gangbare methoden te zijn, de specifieke ondertitel ten spijt. Dit is des te ongelukkiger, nu er van Erickson zelf (samen met Rossi) in 1979 een breed opgezet boek is verschenen met de titel ‘Hypnotherapy – An Exploratory Casebook’ (Erickson & Rossi, 1979). Patterns II Zo boeiend en leerzaam als Patterns I is, zo teleurstellend is het om terns of the Hypnotic Techniques of Milten H.Erickson,M.D., Volume 2′ te lezen. Mijn voornaamste kritiek op het boek is dat de inhoud ook in één doorwrocht artikel verwerkt had kunnen worden. Het is tekenend voor de toch wel commerciële instelling van Bandler & Grinder om mee een heel boek te willen vullen. Ook in Patterns Il laten zij Erickson voor een groot gedeelte van het boek aan het woord, met name in de transcripts van de film ‘The Artistry of Milten H.Erickson,M.D.’ (Lustig, 1975). Deze beslaan precies de helft van het boek. Het parallel lopende commentaar van Grinder, DeLozier & Bandler nodigt, in tegenstelling tot dat in Patterns l, totaal niet uit tot lezing of bestudering. Het eerder genoemde bezwaar van herhalingscitaten geldt ook hier. Zo nemen de auteurs pag. 217-222 uit Patterns I integraal over als pag. 56-62 in Patterns ll. Bandler & Grinder lijken schrijvers die het zich makkelijk maken. Patterns Il bestaat eigenlijk uit r 12 pagina’s tekst (waarin citaten uit eigen werk en van Erickson), plus de transcripts met parallel taar, plus nog een overzicht over het geheel van 51h pagina. Bovendien is

Recensie 191 de typografische opzet zo ruim dat er – wegens de indeling in drie deelten en een aantal paragrafen – in totaal 24 blanco pagina’s in dit boek van 246 pag. voorkomen. Kortom, het ‘artikel’ van Grinder, DeLozier & Bandler moet duur betaald worden. Overigens is bekend geworden dat Erickson na dit boek ook minder prijs stelde op de samenwerking met Bandler & Grinder. Wat de inhoud betreft bouwen de auteurs voort op hun ideeën uit Magie Il (Grinder & Bandler, 1976). Mensen structureren hun ervaring op basis van informatie uit de verschillende zintuigkanalen. Een volledige ervaring bevat informatie uit alle zintuiglijke modaliteiten. De ervaring van vuur, bijv. omvat het zien van vlammen en rook, het voelen van hitte en nauwdheid door rook in je longen, het horen van knetterende geluiden, het ruiken van de rook en het brandende materiaal en eventueel de sensatie van roet aan je lippen. Wanneer mensen in therapie komen, hebben zij niet meer de beschikking over de informatie uit alle zintuiglijke gebieden (soms door een rigide gebruik van hun voorkeurszintuig-kanaal). Bandler & Grinder zien een taak voor de hypnotherapeut om de informatie uit de verschillende kanalen t.a.v. dezelfde situatie weer aan elkaar te koppelen. Zo krijgen cliënten meer volledig de beschikking over het proces van hun ervaring. Aangezien in taal tot uitdrukking komt welk soort zintuiglijke matie mensen gebruiken, kan de therapeutische communicatie ook benut worden om deze uitbreiding mogelijk te maken. Bovendien gaan cliënten, als ze zich een bepaalde situatie voorstellen, meer in hun stelling op naarmate er informatie in meer zintuigkanalen wordt boden. En het verleggen van de aandacht van de externe werkelijkheid naar een innerlijke voorstelling is tegelijk een goede beschrijving van wat we trance-ontwikkeling kunnen noemen. Zo hebben de gepresenteerde technieken ook een trance-verdiepend effect. Het uitbreiden van de zintuiglijke informatie waarover de cliënt durend de beschikking heeft, is een strategie die volgens de auteurs ook impliciet in het werk van Erickson aanwezig is. Het is alleen jammer dat de auteurs een ingewikkeld begrip hebben gekozen (‘The 4-tuple’) om deze in wezen eenvoudige opvatting onder woorden te brengen. Doordat Bandler & Grinder in Patterns Il in toenemende mate een eigen laire ontwikkelen, kan wellicht vergeten worden dat zij in feite simpele doch effectieve ideeën en technieken beschrijven. Toch komen de auteurs ook in dit boek weer met een aantal inventieve vondsten. Zo beweren zij dat behalve het taalgebruik van cliënten, ook de richting van hun oogbewegingen (in reactie op vragen of verhalen) geeft of zij visueel, auditief of kinesthetisch zijn ingesteld. ‘Ogen omlaag en naar links’ zou bijv. wijzen op een auditieve instelling, terwijl ‘ogen omlaag en naar rechts’ een voorkeur voor het kinesthetische systeem zou betekenen, etc. Om deze cues waar te nemen, zullen therapeuten zoveel mogelijk extern (op de cliënt) gericht dienen te zijn. Zo verkrijgen

192 Dth 2 jaargang l mei 1981 zij zelf maximale zintuiglijke informatie m.b.t. hun cliënten en kunnen zij deze nonverbale boodschappen tot basis van het veranderingsproces maken. De auteurs hebben verder ontdekt dat de informatie uit het kanaal ‘reuk’ een zeer krachtig middel is om leeftijdsregressie te stelligen. Een andere techniek die zij noemen is het onderbreken van gedragspatronen die in het bewustzijn als één geheel worden ervaren, bijv. een hand geven. De onderbreking laat de ander in verwarring achter, a.h.w. zonder programma; trance is in zo’n geval zeer makkelijk te induceren. Tenslotte wil ik de techniek van de ‘psychological commercial’ melden, die Bandler & Grinder hebben ontwikkeld bij hypnosewerk met kinderen. De therapeut laat het kind in zijn verbeelding kijken naar zijn favoriete tv-programma, terwijl zijn arm-omhoog gebracht door de therapeut – net zo langzaam zakt als het programma duurt. Wanneer nu de therapeut de beweging van de arm stopt, zullen de visuele beelden ook stoppen. Op dat moment kan een ‘commercial’ ingelast worden zoals ‘Hoe verrast zul je zijn als je ontdekt dat je droge bed zo prettig voelt?’ Vervolgens wordt de arm losgelaten en gaan de beelden weer draaien. Ten aanzien van deze ‘commercial’ treedt, evenals bij echte reclame, meestal amnesie op. Dit voorbeeld, typerend voor de USA èn de auteurs, biedt tevens een illustratie van een belangrijk Ericksoniaans principe: het aansluiten bij de belevingswereld van de cliënt. En (of men het er mee eens is of niet) in de USA kijken kinderen veel televisie, inclusief tussentijdse schappen. Grinder, DeLozier & Bandler noemen twee kenmerken van Erickson ter verklaring van diens fenomenale therapeutische successen: a. hij gelooft dat de hulpbronnen die cliënten nodig hebben om de gewenste verandering te bereiken reeds in hen zelf aanwezig zijn, in de vorm van ringen waar zij bewust en onbewust van kunnen leren; b. hij accepteert en benut alle gedragingen (alle communicatie, alle delen) die cliënten presenteren. Vanuit deze twee gegevenheden is een onnoemlijke veelheid van interventies mogelijk. Vanuit deze positie krijgt het begrip stand’ overigens een geheel andere betekenis dan gangbaar is. Volgens de auteurs is weerstand simpelweg een signaal dat het de hypnotherapeut niet gelukt is af te stemmen op een of ander deel van de cliënt. Aan het tweede kenmerk is niet voldaan. Het is dan aan de therapeut om iets anders te doen, niet aan de cliënt. Tenslotte nog een algemene opmerking over Patterns Il. Het is mij volslagen onduidelijk waarom juist de transcripts van de film van Erickson (Lustig, l 97 5) in het boek zijn opgenomen. Deze vertonen lijk geen enkele specifieke band met de bovengenoemde inhoud. Ik moed dat ook hier enig opportunisme in het spel is. Het is niet iedere dag dat auteurs de hand kunnen leggen op ongepubliceerde teksten van zeer bekwame therapeuten. De tekst zelf leent zich uiteraard voor analyse (ook op andere niveaus dan die door Bandler & Grinder bestreken worden), hoewel achter de schijnbare eenvoud van Ericksons woorden een complexi-

Recensie 193 teit schuilgaat waarvan ‘zelfs de ervaren hypnotherapeut nog veel ontgaat’ (Van der Hart, 1979). Patterns Il is eventueel een boek voor therapeuten die reeds met hypnose gewerkt hebben, enigszins bekend zijn met Ericksons benaderingen en Patterns l gelezen hebben (sic!). Het is in het geheel niet geschikt als inleiding op het gebied van hypnose en hypnotherapie. Conclusie Bandler & Grinder schrijven boeiende boeken met frisse en verrassende ideeën en technieken. Ze schrijven er alleen te veel. Om hun ideeënpakket consistent aan te bieden, grijpen ze vaak terug op wat ze al gepubliceerd hebben en citeren ze soms enige pagina’s uit eigen werk. Hun commerciële instelling blijkt reeds uit de nummering: elk boek is weer deel van een serie. In Nederland wordt zoiets wel klantenbinding genoemd. Toch is de kwaliteit van de boeken duidelijk verschillend. Magie l en Patterns l zijn eigenlijk de stevigste bomen in het Bandler & Grinder-bos. Magie Il biedt een interessante aanvulling op Magie!; Patterns Il is minder geslaagd als vervolg op Patterns [. Patterns II! is overigens al aangekondigd: het zal het gebruik van metaforen in hypnotherapie handelen. Een andere serie is Changing with Families, waarvan één deel verschenen is (Bandler et al., 1976). Hierin spitsen Bandler & Grinder hun ideeën toe op het veld van gezinstherapie. De eerste helft van het boek bevat eigenlijk een samenvatting van hun ideeën uit Magie l en Il. Verder is hier de typografische opzet weer zeer ruim gehouden om het boek vol te krijgen: een kleinere bladspiegel, groter lettertype en ruimere regelafstand. om, een magere aflevering in de vervolgverhalen van Bandler & Grinder. Voor diegenen evenwel, die vooral in gezinstherapie geïnteresseerd zijn, kan Changing l een bruikbare introductie vormen op de ideeën van Bandler & Grinder, die ook op dit veld nieuw zijn. De nieuwste serie is pas begonnen: Neuro Linguistie Programming. Deze boeken (Bandler & Grinder, 1979; Dilts et al., 1980) heb ik nog niet gelezen, maar ik heb vernomen dat ze weer wat meer ‘op niveau’ zijn. ‘Frogs into Princes’ vormt overigens het verbatim verslag van een door hen gegeven workshop. Bandler & Grinder ‘live’ dus, zoals ook de omslag vermeldt. Naast hun kwaliteiten als modelbouwers kan hun zakentalent en ciële inslag niet ontkend worden. In de eerste plaats blijkt dit al uit hun boekenseries. Verder hebben Bandler & Grinder expliciet hun diensten ter beschikking gesteld aan de reclamewereld en verrichten zij, vanuit dezelfde principes en modellen, werkzaamheden voor verschillende concerns. Ook schijnen zij zich voor hun trainingsseminars en workshops vorstelijk te laten betalen. Het gerucht gaat dat dit alles hen de bijnamen ‘Bandit & Swindler’ heeft bezorgd. Het inschakelen van andere auteurs bij verschillende delen van de

I 94 Dth 2 jaargang 1 mei 198 r series kan wat misleidend werken. Leslie Cameron en Judith DeLozier zijn namelijk de echtgenotes van de heren Bandler en Grinder. Virginia Satir was één van hun belangrijkste opleiders. Los van deze kritische noten acht ik het zinvol en waardevol dat het werk van een grootmeester-therapeut als Milton Erickson nader wordt geanalyseerd en in kaart gebracht. Eerder heeft Jay Haley zich reeds spannen de ideeën en methoden van Erickson te verbreiden (Haley, 1967; 1973). Ook in recente publikaties van anderen wordt in toenemende mate melding gemaakt van Ericksons werk (vgl. bijv. Rabkin, 1977; Watzlawick, 1978). Naast de verbreiding van zijn ideeën lijkt de tijd rijp voor meer specifieke studies van de benaderingen die Erickson hanteerde. Gelukkig wordt deze analyse door enkele zeer recente publikaties opnieuw ter hand genomen (Erickson & Rosen, in druk; Zeig, 1980). Wellicht zal door Ericksons overlijden in maart 1980 en het International Congress on Ericksonian Approaches to Hypnosis and Psychotherapy in december 1980 deze tendens nog versterkt worden. In ieder geval verdienen Bandler & Grinder met hun boeken over de patronen in het hypnosewerk van Erickson een plaats in deze rij. Door deze patronen in formele modellen te vertalen, bieden ze peuten expliciete instrumenten voor hun werk. Impliciet dwingt het werken met deze modellen hypnotherapeuten om hun intuïtieve vermogens te gebruiken en hun creativiteit verder te ontwikkelen. TON WILKEN, sociaal-pedagoog; werkzaam als free-lance therapeut, trainer en docent; vertaalt Hypnotherapy; An Explorary Casebook van Erickson & Rossi voor Van Loghum S!aterus, Deventer. Referenties Bandler,R. & J.Grinder (1975),The Structure of Magic,Vol.I:A Book about Language and Therapy. Science and Behavior Books, Palo Alto. Ned. vert. Structuur van de magie. Ambo, Baarn, 1977. Bandler,R”J.Grinder & V.Satir (1976),Changing with Families, Vol./. Science and Behavior Books,Palo Alto. Ned. vert. Verandering door gezinsbehandeling, Van Loghum Slaterus,Deventer, 1979. Bandler,R. & J.Grinder (1979),Frogs into Princes: Neuro Linguistic Programming. Real People Press, Moab, Utah. Dilts, R. B” J. Grinder, R. Bandler, J. DeLozier & L. Cameron-Bandler (1980),Neuro Linguistic Programming, Vol.I:the Study of the Structure of Subjective Experience. Meta Publications, Cupertino (Cal.). Erickson,M.H. & S.Rosen,Teaching Tales of Milton H.Erickson. Norton, New York (in druk). Erickson,M.H” E.L.Rossi & S.I.Rossi (1976),Hypnotic Realities:the Induction of Clinical Hypnosis and Farms of Indirect Suggestion. Irvington Pub!” New York.

Recensie l 9 5 Erickson, M.H. & E. L.Rossi (1979),Hypnotherapy: An Exploratory Casebook.Irvington Publ.,New York.Nederlandse vertaling in reiding bij Van Loghum Slaterus,Deventer. Grinder,J. & R.Bandler (1976),The Structure of Magie, Vol.II:a Book about Communication and Change.Science and Behavior Books, Palo Alto. Haley,J. (ed.) (1967),Advanced Techniques of Hypnosis and Therapy: Selected Papers of Milton H.Erickson,M.D.Grune & Stratton,New York. Haley,J. (1973), Uncommon Therapy: the Psychiatrie Techniques of Milton H. Erickson,M. D. Norton, New York. Ned. vert.:Buitengewone therapie.De Toorts, Haarlem, 1975· Hart, 0. van der (1979), Filmbespreking van ‘The Artistry of Milton H. Erickson, M.D.’. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 34 ( 10 ), 694-696. Hart,O. van der (1980),Persoonlijke mededeling. Lustig,H.S.(ed.) (1975),The Artistry of Milton H.Erickson,M.D.Film (16 mm, kleur, geluid, twee delen, totaal 2 uur). Te huur bij de Filmdienst van het Nationaal Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid, Utrecht. Ornstein, R. E. (1972), The Psychology of Consciousness. Penguin Books, New York. Ned. vert.: Het menselijk bewustzijn. Lemniscaat, dam, 1974· Rabkin, R. (1977), Strategische psychotherapie: korte en symptomatische behandeling. Bert Bakker, Amsterdam, l 978. Watzlawick,P”J.H.Beavin & D.D.Jackson (1967),De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Van Loghum Slaterus, Deventer, 1970. Watzlawick,P. (1978), Wie weet is het ook anders: over de techniek van de therapeutische communicatie. Van Loghum Slaterus,Deventer, 1979· Zeig,J.K.(ed.) (1980),A Teaching Seminar with Milton H.Erickson. Brunner/Mazel,New York.