Jaargang 1 (1981)

7 Over Milton H. Erickson Richard Van Dijck 1. Inleiding In het slothoofdstuk van Advanced Techniques of Hypnosis and Therapy beschrijft Haley (1967) een incident dat diepe indruk op hem maakte: ‘Vele jaren geleden trachtte een onderzoeker Erickson via lange gesprekken ertoe te bewegen om generaliserende spraken te doen over zijn therapeutische werkwijze. De jongeman wilde duidelijke formuleringen horen over zijn “methode” en Erickson deed zijn best om hem wijzer te maken. Op een bepaald moment onderbrak Erickson de discussie en nam de jongeman mee naar de voortuin. Erickson wees naar de straat en vroeg wat hij daar zag. Verbaasd zei hij dat hij een straat zag. Erickson vroeg hem of hij nog meer zag. Toen hij alleen maar verbaasd bleef, wees Erickson naar de bomen, die langs de weg stonden. “Zie je iets aan die bomen?”, vroeg hij. Na een tijd aandachtig gekeken te hebben zei de jongeman dat ze allemaal naar oostelijke richting overhelden. “Juist,” zei Erickson tevreden, “allemaal, behalve één. De tweede vanaf het eind helt naar het westen. Er is altijd een uitzondering”.’ Overigens was Haley zelf die onderzoeker. Zijn verhaal over dit incident is mij bijgebleven als een gebeurtenis, die kenmerkend is voor Ericksons manier van behandelen en voor zijn manier van nis overdragen. Het zich concentreren op individuele heden i.p.v. op algemeenheden is een eerste belangrijk kenmerk van zijn aanpak. Een tweede kenmerk is dat hij zijn ideeën liever draagt via het organiseren van ietwat verwarrende ervaringen dan middels discussies of theoretische beschouwingen. Dit artikel is geschreven met erkentelijkheid en bewondering, zoals ook de titel van de bij dit artikel afgedrukte tekening geeft: ‘Dutch homage to Milton Erickson’. Het origineel hiervan werd in november 1 979 aan Erickson aangeboden als blijk van waardering. Ik hoop intussen dat dit artikel niet getuigt van het R. v AN D IJCK (1942), psychiater; hoofd van de psychiatrische teitspolikliniek van de Jelgersrnakliniek te Oegstgeest. Werkadres: Jelgersrnakliniek, Rhijngeesterstraatweg 13, 2342 AN Oegstgeest.

8 Dth I jaargang I februari I 98 I soort bewondering dat geen ruimte laat voor een realistisch besef van de beperkingen die aan ieder werk, dus ook over dat van Milton Erickson, inherent zijn. Dit artikel is vooral bedoeld voor die lezers, die van zichzelf vermoeden dat ook zij niet zouden ben opgemerkt dat niet alle bomen naar het Oosten helden. In deze bijdrage worden een aantal aspecten van Ericksons werk beschreven die als belangrijke vernieuwingen op het gebied van de psychotherapie beschouwd moeten worden. Omdat deze nieuwingen meestal op technisch niveau beschreven worden, leek het mij de moeite waard om na te gaan vanuit welke houding en opvattingen dergelijke technische vondsten tot stand zijn gekomen. Dit onderzoek leidt tot de conclusie dat er in Ericksons benadering weliswaar geen sprake is van een theoretische consistentie, maar dat een dergelijke consistentie er wel degelijk is in zijn therapeutische houding. Hoe uiteenlopend de interventies van Erickson ook mogen zijn, steeds kan deze basishouding erin worden den. In dit artikel worden de belangrijkste elementen van deze houding benoemd en besproken. Vervolgens komt de ongewone wijze waarop Erickson als meester optrad aan de orde. De beschrijving van zijn originele en creatieve manier om inzichten over te dragen leidt tot de vraag in hoeverre anderen een nuttig gebruik van deze inzichten kunnen maken. Aan de hand van een gevalsbeschrijving wordt duidelijk maakt om welke redenen bepaalde elementen uit Ericksons werk wellicht beter niet nagevolgd kunnen worden. Ten slotte worden enkele voorwaarden genoemd waaraan daan moet zijn wil men Ericksons principes wèl op een zinvolle wijze toepassen. Ten behoeve van dit artikel maakte ik in ruime mate gebruik van materiaal, dat ik voor andere doelen over Milton Erickson had verzameld: het voorwoord bij een boek van Jeffrey Zeig (1980) en een voordracht gehouden te Phoenix op 8 december 1980 met als titel: How to use Ericksonian approaches when you are not Milton H.Erickson. 2. Techniek en attitude In een groot aantal van de artikelen van Erickson wordt een paalde, meestal originele, ’techniek’ gepresenteerd. Bijv.: levitatie, de utilisatietechniek, de pantomimetechniek, de singstechniek, de ‘mijn-vriend-John-techniek’, de techniek, de naturalistische technieken, etc., etc. (zie Haley, r 967). Inderdaad heeft Erickson het technische instrumentarium van

Over Milton H.Erickson 9 f ( 1 { .·, . . ” hypnose en korte therapie aanzienlijk verrijkt. Maar, zoals gezegd, het onderwerp van dit artikel is niet de inventarisering en ving van deze technische innovaties, maar eerder de vraag welke therapeutische attitudes en impliciete opvattingen met deze technieken samenhangen. Hiervoor is het nodig enigszins preterend te werk te gaan. Erickson was vaak zeer duidelijk en gedetailleerd in zijn gevalsbeschrijvingen. Hij liet zich ook door anderen ondervragen over de overwegingen die bij elke stap van een bepaalde behandeling een rol hebben gespeeld (zie: Erickson, Ha!ey & Weakland in:Haley 1967;Erickson,Rossi & Rossi,1976; Erickson & Rossi, I 979; Zeig, I 980 ). Op deze manier is de sche kant van zijn gedachtengang behoorlijk gedocumenteerd. De therapeutische attitude die aan deze strategische overwegingen ten grondslag ligt, is echter veel minder expliciet aan de orde gekomen, en zelf heeft Erickson er ook weinig over gezegd. Dus ben ik noodzaakt om aan de hand van deze technische beschrijvingen zelf tot een nadere aanduiding van de ‘Ericksoniaanse attitude’ te komen. Ik gebruik daartoe een drietal voorbeelden.

10 Dth r jaargang r februari r981 2.1. Handlevitatie De handlevitatie is, nadat zij door Erickson werd ontwikkeld, middels een gangbare inductietechniek geworden onder therapeuten. Het is niet een van de technieken die een gewone virtuositeit vereisen zoals vele andere door hem beschreven methodes. Toch wordt handlevitatie over het algemeen wel tot de wat moeilijker technieken gerekend en het is gemakkelijk te grijpen waarom dat het geval is. De methode is als volgt. De patiënt zit op een hoge stoel en de therapeut vraagt hem de handen op de dijen te leggen en zich te concentreren op de sensaties als lingen, jeuk, kleine trekkinkjes e.d., die zich in zijn handen zullen voordoen. Na verloop van tijd wordt hem gesuggereerd dat er een neiging tot bewegen in de handen zal ontstaan, die gaandeweg zal toenemen, zo zelfs dat een hand zal loskomen van het been om eindelijk met het gezicht in aanraking te komen. Het opvallende van deze techniek is dat een totaal onwaarschijnlijke gang van zaken wordt gesuggereerd. Bij de meeste inductietechnieken suggereert de therapeut een gang van zaken die ook zonder zijn ‘hulp’ wel ongeveer zo zou zijn lopen. Bij de klassieke ‘duimnagelfixatie’ bijv. wordt de persoon gevraagd de blik op de nagel van de rechterduim te fixeren terwijl de arm iets boven ooghoogte voorwaarts gestrekt is. Daarna wordt zwaarte in de arm, wazig zien en vermoeidheid van de leden aangekondigd-voor de hand liggende verschijnselen neer men de arm langdurig gestrekt houdt en naar één punt kijkt. Bij de handlevitatie ligt het nog wel in de lijn van de verwachtingen dat zich bijv. lichte tintelingen in de handen gaan voordoen neer men daar eenmaal op gaat letten, maar het is helemaal niet vanzelfsprekend dat de hand de hoogte in zal gaan en dat het, tegen de wetten van de zwaartekracht in, zal lijken of hij zweeft. Om een handlevitatie te doen slagen, moet de therapeut zeker het principe van ‘pacing before leading’ goed weten toe te passen: eerst zeer nauwkeurig observeren hoe het subject reageert, deze reacties (zoals minimale vingerbewegingen, veranderingen in tempo e.d.) overnemen en in verband brengen met de procedure, en vervolgens suggesties geven die de geobserveerde reacties versterken en pas daarna geleidelijk ombuigen in de door de therapeut gewenste richting. Deze manier van werken kenmerkt niet alleen Ericksons ties maar zijn hele therapeutische aanpak. Het eerste element van de attitude van Erickson dat we hierin herkennen is de manier waarop hij begint met nadrukkelijk aan te sluiten bij datgene wat

Over Milton H.Erickson 11 het subject of de patiënt doet, beleeft, denkt en voelt. Dit aansluiten bij de patiënt wordt gevolgd door een tweede fase waarin de therapeut meer sturend optreedt. Twee andere aspecten van Ericksons houding kunnen eveneens uit de handlevitatie worden afgeleid. Subjecten die een tatie hebben uitgevoerd reageren veelal met verbazing, heid of fascinatie en vaak ook het gevoel een prestatie geleverd te hebben. ‘Wat gek, ik had nooit gedacht dat ik dit zou kunnen’, is het typische commentaar van een subject dat voor het eerst een handlevitatie heeft uitgevoerd, een totaal andere ervaring dan de extreme passiviteit waarmee hypnose vaak (ten onrechte) cieerd wordt. Erikson gebruikte hypnose vooral om de patiënt te confronteren met zijn latente mogelijkheden en zag de trance als een prestatie van de patiënt, wat hij dan ook met het geven van plimenten tot uitdrukking bracht. Hypnose was voor Erickson een hulpmiddel om de macht en de kennis van de patiënt over zichzelf te vergroten, niet om de macht van de therapeut te doen toenemen. Deze attitude is vrijwel tegengesteld aan de meer autoritaire houding van Ericksons 19e-eeuwse voorgangers. Hierboven werd gezegd dat handlevitatie een relatief moeilijke techniek is. Waarom dan een moeilijke techniek gekozen als er ook eenvoudige zijn? Ook dat is karakteristiek voor Ericksons ring: niet de weg van de minste weerstand wordt gekozen, deel, er wordt een uitdaging opgezocht. Dit element vinden we trouwens ook terug in de meeste andere technieken die Erickson ontwikkelde. Een belangrijk deel van zijn casuïstiek is gewijd aan patiënten die reeds eerder zonder succes werden behandeld en door anderen als te moeilijk of ongeschikt voor therapie werden schouwd. Veel van de door hem ontwikkelde benaderingen zijn ontworpen om een uitkomst te bieden wanneer de gewone methoden falen. En wanneer een relatief overzichtelijk probleem zich aan hem voordeed, legde hij er een eer in om een kortere, een meer treffende of een meer elegante behandeling te realiseren. 2.2. Het ‘benevolent ordeal’ Het tweede technisch voorbeeld dat ik ter illustratie van Ericksons attitude wil bespreken is het zgn. ‘benevolent ordeal’ of de willende beproeving. De omschrijving is afkomstig van Haley (1963). Volgens Haley wordt elke psychotherapie gekenmerkt door het opleggen van lastige taken binnen de context van heid, maar de meest sprekende en uitgewerkte voorbeelden vond hij bij Erickson. Inderdaad waren Ericksons therapeutische ad-

12 Dth I jaargang I februari I 981 viezen vaak effectief, maar de betrokkene ervoer ze lang niet altijd als een pretje. Een jongen die was opgegroeid met een heilig geloof in de superioriteit van de man, moest zich vernederen door in de bloemenkwekerij van een vrouw mest te vervoeren en andere vuile karweitjes op te knappen; een bezorgde, tot overdreven lijkheid geneigde moeder moest letterlijk op haar kind gaan zitten om het gehoorzaamheid bij te brengen, e.d. Het koppelen van taken met een aversief karakter aan het optreden van symptomen is ook in de gedragstherapie niet ongebruikelijk. Ericksons ‘benevolent ordeals’ hebben in vergelijking daarmee als opvallende teristiek dat ze wel erg ongebruikelijk, gevarieerd en vaak nuttig zijn. Deze karakteristieken hangen samen met zijn streven om elke patiënt als een uniek individu te benaderen om daardoor beter zijn persoonlijke mogelijkheden tot verandering te kunnen aanspreken. Vandaar ook zijn geringe waardering voor theorieën en ties, wat duidelijk tot uiting komt in het volgende citaat: ‘Elk persoon is een uniek individu. Vandaar dat psychotherapie opgezet moet worden met het oog op de unieke behoefte van het individu, eerder dan de persoon aan te passen aan het procrustusbed van een hypothetische theorie over menselijk gedrag’. Met zijn ‘welwillende beproeving’ leert Erickson dat als verandering al niet gepaard gaat met bloed en tranen, dan toch minstens met zweet. Opvallend is dat Erickson zijn patiënten steeds wist te wegen tot het uitvoeren van dergelijke toch wel onwaarschijnlijke taken. Dit hangt samen met het feit dat hij niet alleen een ving, maar ook een welwillende tot zeer welwillende context creëerde. Ook door concrete tegemoetkomingen, zoals het baar stellen van zeer veel tijd wanneer dat nodig was, zelfs het aanbieden van logeergelegenheid en het inschakelen van zijn breide kennissenkring demonstreerde hij ziin verregaande interesse in het lot van zijn patiënten. Behalve dat hij zelf een hoge inzet toonde, wist hij ook de patiënt tot een grote betrokkenheid bij de therapie te brengen. Het keuzeprincipe (vgl. Erickson & Rossi, 1975) en de eerder genoemde positieve benadering behoorden tot de hulpmiddelen die hij gebruikte om de inzet van de patiënt te hogen. Vervolgens werd deze inzet op een nauwkeurig gekozen doel gericht. Als regel werd dit geen gemakkelijke opgave zodat de term beproeving niet misstaat. Anderzijds was Erickson ook steeds bereid om de therapie af te ronden als de patiënt te kennen gaf dat voor hem voldoende andering bereikt was. Hij geloofde niet dat vermindering van klachten alleen duurzaam kan zijn als ze met een persoonlijkheids-

Over Mi/ton H.Erickson 13 verandering gepaard gaat of dat therapie volgens een theoretisch vastgelegd patroon dient te verlopen, en hij bespaarde het zichzelf en de patiënt om aan dergelijke eisen te voldoen. Essentieel in de behandeling was voor Erickson het feit dat hij patiënten aan het werk zette om hun handicaps en beperkingen te overwinnen. Bij zichzelf deed hij dit overigens niet anders. Door twee len was hij vanaf zijn jeugd ernstig lichamelijk gehandicapt en later had hij ook veel last van gewrichtspijnen, die het gevolg waren van spieratrofie. Desondanks bleef hij lange tijd reizen en voordrachten en demonstraties geven, waarbij hij autohypnose gebruikte om zijn pijn tegen te gaan. Als jongen van achttien ondernam hij een tocht met een kano die drie maanden duurde terwijl hij nog aan beide benen paretisch was. Het lijkt mij ondoenlijk om als patiënt kleinzerig te blijven doen over klachten tegenover iemand die op een dergelijke manier met zijn eigen lichamelijke gebreken omgaat. Erickson aarzelde niet om van zijn handicaps ook in de sche situatie op een constructieve wijze gebruik te maken. Hij merkte bijv. zelf op dat het feit dat hij oud was en in een rolstoel zat, het voor vrouwen veel minder bedreigend maakte om dig te zijn over seksuele problemen. In deze attitude ten opzichte van zijn eigen handicaps vinden we veel dat zijn opstelling tegenover patiënten kenmerkt: ken van het positieve, concentreren op wat mogelijk blijft, een ongewone volharding in pogingen die mogelijkheden uit te den, maar tevens een zekere spaarzaamheid in het besteden van energie: gericht zoeken naar binnenwegen, naar het beste moment en trachten niet verder te gaan dan wat haalbaar is. 2.3. Communicatie op meerdere niveaus Een derde technische bijdrage die ter verheldering van Ericksons attitude genoemd kan worden is zijn gebruik van communicatie op meerdere niveaus. Voorbeelden hiervan worden veelvuldig haald en beschreven door Bandler & Grinder (1975). Vaak bruikte Erickson zinswendingen die voor meerdere uitleg vatbaar waren. Eén van de mogelijke betekenissen kon een therapeutische suggestie inhouden. Met zijn ‘interspersal technique’ weefde hij dergelijke suggesties door een verhaal dat ogenschijnlijk heel andere onderwerpen betrof. Ook gebruikte hij veelvuldig symbolisch laden opdrachten of verhalen die een metafore strekking hadden. Deze manier van communiceren hangt sterk samen met de tingen van Erickson over de bewuste en de onbewuste kant van het psychisch functioneren. Hij heeft hierover echter nooit een afgc-

14 Dth l jaargang 1 februari 1981 ronde theorie uitgewerkt en zijn opmerkingen over dit onderwerp hebben een ietwat fragmentarisch karakter. Duidelijk is evenwel dat hij het onbewuste niet zozeer zag als de bekende kolkende ketel met verdrongen driften en blinde impulsen, maar eerder als een bron van overwegend positieve en rationele beslissingen. Hiermee bevindt hij zich in de traditie van Cannon, die van ’the wisdom of the body’ spreekt. Erickson benadrukte de beperkingen en de tionaliteit van het bewuste denken: het schijnbaar rationele kritische denken remt ons vaak in het vinden van oplossingen die we lijk al binnen ons bereik hebben. Het gebruik van communicatie op meerdere niveaus is een manier om dit bewuste, rigide, overmatig sceptische denken te omzeilen. Met een matig interessant verhaal over het kweken en de groei van tomaten, hield hij de aandacht enigszins vast van een aan kanker lijdende groentekweker met therapieresistente pijnen. Daartussen weefde hij ongemerkt suggesties die gericht waren op pijnbestrijding. Deze suggesties werden door de vistisch ingestelde patiënt niet verworpen omdat ze niet werden opgemerkt. Ook het gebruik van aan de patiënt niet toegelichte symboliek of instructies met een verborgen metafoor karakter zijn bedoeld om oplossingen te genereren zonder dat ze onmiddellijk door rigide, negatieve gedachtenketens de grond in worden boord.’; Hetzelfde oogmerk streefde hij na met het oproepen van amnesie tijdens hypnose na het geven van therapeutische suggesties: de scherming van de mogelijke positieve veranderingen tegen kritisch ongeloof uit de bewuste gedachtenwereld. Eerder dan discussies aan te gaan en te trachten eventuele steriele overtuigingen om te buigen, rekende Erickson op de overtuigingskracht van nieuwe ervaringen die zullen optreden bij het uitvoeren van de suggesties. Hij hoopte dat het ‘bewuste’ wel om zou gaan en de verandering zou accepteren nadat ze in de werkelijkheid was gedemonstreerd. Hieruit spreekt een attitude ten opzichte van patiënten die door sommigen zeker als paternalistisch of erger zal worden aangemerkt. Dezelfde Erickson die zoveel moeite doet om patiënten in hun eigen terminologie toe te spreken en zich in hun wereld te plaatsen, gebruikt communicatie op meerdere niveaus om de tische instelling van patiënten te ontwijken. *Het is hier niet de plaats om in te gaan op de precieze inhoud van de cepten ‘bewust’ en ‘onbewust’ zoals Erickson die (zonder ze nauwkeurig te definiëren) gebruikte. Veel van wat hij aan het bewuste toeschreef zijn het soort irrationele cognities, die in de rationeel-emotieve therapie worden geanalyseerd.

Over Mi/ton H. Erickson I 5 Hij vermeed het echter om ideeën of oplossingen op te dringen, en ging meestal indirect en permissief te werk. Met name ten opzichte van personen in trance bepleitte hij veel tact en terughoudendheid bij het aanbieden van suggesties. In hypnose werkte hij ook meer met evocaties, uitnodigingen en voorstellen dan met directe gesties of duidelijke richtlijnen. Hij beperkte zich veelal tot het noemen van mogelijkheden, het attenderen op alternatieven en liet de keuze aan de patiënt over. Met tact, indirectheid en teit voorkwam Erickson dat de patiënten van hun eigen identiteit zouden vervreemden. Speciale maatregelen met dit doel zijn beslist niet overbodig wanneer indringende methodes als communicatie op meerdere niveaus gebruikt worden. Overigens hebben deze maatregelen ook weer een merkwaardig neveneffect. Erickson gebruikte een heid van evocaties, indirecte en half-ingevulde voorstellingen om een bepaald probleem te lijf te gaan. Juist het feit dat de patiënten een veelvoud van dergelijke suggesties kregen aangeboden, van de nadere uitwerking aan henzelf werd overgelaten, leidde ertoe dat zij zich sneller en sterker involveerden dan wanneer hun slechts één nadrukkelijk uitgewerkte oplossing zou zijn schoteld. Hoewel de permissiviteit en indirectheid dus een functie hebben als compensatie voor het overigens zeer indringende treden van Erickson, dragen ze op een ander niveau weer bij tot hogere involvering in het veranderingsproces. Dat wil zeggen: welke concrete oplossing gekozen wordt blijft open, maar de druk om te kiezen en een verandering door te voeren wordt groter. Deze beschouwingen over de houding en visie van Erickson aan de hand van een drietal technische aspecten van zijn werk kan als volgt worden samengevat: (1)Bij de bespreking van handlevitatie kwam aan de orde dat Erickson het veranderingsproces in twee fasen liet plaatsvinden: eerst aansluiten bij de patiënt, daarna sturen. Dit sturen was gericht op het uitlokken van ervaringen die het gevoel van competentie en macht bij de patiënt konden verhogen. Handlevitatie werd ook noemd als een voorbeeld van Ericksons bereidheid om uitdagingen te aanvaarden en moeilijkheden niet uit de weg te gaan. (2) De ‘benevolent ordeals’ die Erickson bedacht vertoonden een grote diversiteit. Dit bleek een illustratie van zijn voorkeur om patënten juist te benaderen via die eigenschappen waarin zij van anderen verschilden. Behalve dat hij zelf een grote inzet toonde in de loop van zijn therapieën, vroeg en verkreeg hij ook een grote betrokkenheid van zijn patiënten, en bracht hij ook hèn ertoe moei-

I 6 Dth I jaargang I februari r 98 r lijkheden niet uit de weg te gaan. De manier waarop hij met zijn eigen lichamelijke handicaps omging is herkenbaar in de manier waarop hij problemen van patiënten benaderde. (3) Het gebruik van communicatie op meerdere niveaus illustreert dat hij meer effect verwachtte van nieuwe ervaringen dan van discussies op bewust niveau. Sceptische en kritische verwachtingen trachtte hij liever te omzeilen dan tegen te spreken. Wel liet hij door het gebruik van indirecte en permissieve benaderingen de concrete keuzes nadrukkelijk aan de patiënt. 3. Erickson als leermeester Erickson is in bredere kring pas bekend geworden nadat in de jaren zestig en zeventig anderen over hem gingen schrijven. Wat hij zelf heeft gepubliceerd is lange tijd niet buiten het toch betrekkelijk kleine gezelschap van hypnotherapeuten doorgedrongen. Dit is niet zonder reden. Hij bedreef een soort therapie dat ver afstond van wat destijds algemeen beschouwd werd als de juiste en sprekende gang van zaken. Hij publiceerde hierover casuïstiek, die, als ze al werd opgemerkt, werd afgewezen omdat ze strijdig was met wat men op grond van gangbare theorieën als vaststaande feiten beschouwde. Zelf heeft Erickson nauwelijks pogingen gedaan om zijn werk met een eigen theoretische verantwoording te bouwen. Men kan zeggen dat Haley, door Ericksons werk te lyseren met behulp van de communicatietheorie, dit werk meer begrijpelijk en daardoor ook meer toegankelijk heeft gemaakt. De kennismaking via Haley (1963, 1973) kan trouwens een gelukkige genoemd worden. Haley formuleert helder en heeft het vermogen de toch wat fragmentarische en incidentele bouwstenen van Ericksons geschriften in een meer overzichtelijk kader te plaatsen. Ericksons werk is later ook vanuit andere referentiekaders ven, m.n. vanuit de systeemtheorie (Watzlawick, Weakland & Fish, 1974) en de psycholinguïstiek (Bandler & Grinder, 1975;Grinder, De Lozier & Bander, 1977). Het getuigt van de rijkdom maar ook van complexiteit van Ericksons werk dat het mogelijk blijkt schillende theoretische invalshoeken te gebruiken terwijl elk daarvan toch maar een partiële indruk geeft van waar het werkelijk om lijkt te gaan. Overigens heeft Erickson weinig inhoudelijk mentaar gegeven op de analyses die van zijn werk gemaakt zijn, daarbij de lezer alle vrijheid en ook onzekerheid latend. Zelf heeft Erickson de laatste jaren in samenwerking met Rossi (Erickson, Rossi & Rossi, I 976; Erickson & Rossi, I 979) opnames

Over Milton H. Erickson 17 van zijn eigen werk becommentarieerd. Deze dialogen bestaan enerzijds uit vragen van Rossi, die blijft aandringen op antwoord, en anderzijds uit toelichtingen van Erickson, die soms heel achtig en verhelderend formuleert, maar ook niet zelden cryptisch en onduidelijk blijft. Ook hier blijkt hoe gering de neiging van Erickson is om zich in enig theoretisch kader te plaatsen. De mentaren die hij geeft zijn vaak niet zozeer te bestempelen als beelden van psychiatrische of psychologische beschouwingen, maar kunnen naar mijn gevoel soms beter getypeerd worden als de uitingen van een heel persoonlijk soort ‘mensenkennis’. Vaak gaat het om intuïtieve, veelal onsystematische inzichten die getuigen van een grote belangstelling voor en een kennis van de meest eenlopende fenomenen uit het dagelijks leven, zoals tradities, geloofsovertuigingen, waardesystemen en lokale of etnische ties in levensgewoonten. Behalve aan het achterhalen van deze antropologisch getinte gegevens hechtte hij veel belang aan soonlijke ideosyncrasieën, privé-opvattingen van patiënten en aan het individu gebonden situationele bijzonderheden. Het ligt voor de hand dat men met dit soort gegevens, hoe belangrijk ook, niet gauw tot een verzameling van generaliseerbare data zal komen. faicksons geringe belangstelling voor theorievorming hield niet in dat hij ook niet in kennisoverdracht geïnteresseerd was. Tot vlak voor zijn dood, toen hij al gestopt was met patiënten te ontvangen, heeft hij seminars gegeven waarbij hij psychotherapeuten uit binnen- en buitenland onderwees. Een verbatim verslag van een dergelijk seminar vormt de inhoud van A Teaching Seminar with Milton H.Erickson van Jeffrey Zeig (red., 1980). In I 979 nam ik deel aan een dergelijk, een week durend, seminar, dat in grote lijnen overeen kwam met wat in Zeigs boek beschreven wordt. Mijn plan om het fenomeen Erickson van nabij te schouwen was niet uitsluitend ingegeven door wetenschappelijke nieuwsgierigheid maar ook door bewondering en een zekere piëteit. Een van de meer opvallende indrukken bij de kennismaking met Erickson was het ontbreken van vertoon en de vriendelijke stelling voor zijn bezoekers. Zijn uiterst bescheiden huis, dat zeker naar Amerikaanse normen weinig luxueus was ingericht, stond vol souvenirs en geschenken van ex-patiënten en collega’s. De kleur purper overheerste daarbij op een zodanige manier, dat voor iemand zonder zijn type kleurenblindheid de esthetische teiten van zijn verzameling verre achter bleven bij de kennelijke sentimentele waarde die dit geheel voor hem had. Van een buitengewone therapeut kunnen geen gewone leer-

r 8 Dth 1 jaargang 1 februari 198 I methodes verwacht worden. Op een gegeven moment gooide Erickson een stuk rots naar het hoofd van een van de deelnemers; bij aankomst bleek dit projectiel van schuimrubber te zijn. Erickson zei vervolgens: ‘De dingen zijn niet altijd wat ze lijken te zijn’, en vertelde een paar gevalsbeschrijvingen die een illustratie den van deze uitspraak. Op het eerste gezicht leek deze schakeling van anekdotes alleen maar onderhoudend. Alsof de hoofdpersoon van Uncommon Therapy het allemaal nog eens in zijn eigen woorden wilde navertellen. Sommige deelnemers wilden aan het ‘echte’ leerproces beginnen en vroegen om uitleg en lichtingen. Hierop antwoordde Erickson veelal met een ander exemplarisch verhaal en nog meer vragen leidden tot nog meer halen. In plaats van toe te staan dat over de betekenis van elke gevalsbeschrijving goed nagedacht werd, begon hij na afloop van elk verhaal met een nieuwe anekdote, soms na een paar grappen om weer ieders aandacht te vangen. Behalve enkele kort leerde stellingen over therapie v66r of na een dergelijke anekdote, gaf hij weinig toelichting of uitleg. Met deze wat achtige manier van onderwijzen liet hij iedereen voortdurend zoeken en gissen, wat nog wel eens wat spanning opleverde. Met veel gevoel voor theatereffect manipuleerde hij de aandacht van de deelnemers, en de daaruit resulterende veranderingen in het centratieniveau betitelde hij als ‘spontane tranceverschijnselen’, die hij gunstig achtte voor ‘onbewuste leerprocessen’. Relatief veel tijd werd besteed aan vraag- en antwoordspelletjes die tot doel hadden te illustreren hoe beperkt en ontoereikend allerlei conventionele benaderingen van de werkelijkheid zijn. Wat hij daarvoor in de plaats wilde stellen beschreef hij niet expliciet, maar moest afgeleid worden uit de verhalen en vingen. De meeste deelnemers hadden na afloop van het seminar het gevoel belangrijke dingen geleerd te hebben, zonder te weten wat precies, een gevoel dat veel van Ericksons patiënten ook niet vreemd geweest zal zijn. Erickson liet het aan de deelnemers om ook aan deze ervaring concrete conclusies te verbinden. Behalve allerlei momenten van verwarring, die al dan niet tot verlichting hebben geleid, kwamen in het seminar ook wel ten voor met een meer doorzichtige structuur. In tegenstelling tot de indruk die overblijft na lezing van Uncommon Therapy bleek Erickson lang niet zo’n sterke nadruk te leggen op het succes van zijn behandelingen. Hij besprak nogal wat gevallen waarbij de bereikte verandering minimaal was of waarbij hij helemaal geen hulp had kunnen bieden. Of hij gaf voorbeelden van situaties bij zijn bereidheid om de patiënt tegemoet te komen ook zijn

Over Milton H. Erickson 19 grenzen kende. Wat dat betreft stelde hij zichzelf relativerend op tegenover de mythe die zich de afgelopen jaren rond zijn persoon en capaciteiten gevormd heeft. Ericksons invloed kan inmiddels aanzienlijk genoemd worden. Hij heeft de praktijk van de hypnotherapie diepgaand veranderd door het ontwikkelen van een stijl en een reeks technieken waarmee definitief met de I 9e-eeuwse autoritaire en naïeve bestrijding wordt afgerekend. Meer nog heeft zijn werk met korte directieve therapie navolging gevonden. Zoals de lezers van dit tijdschrift weten wordt korte, flexibele therapie lang niet altijd meer beschouwd als een pover substituut voor ‘degelijke’, langdurige behandelingen. Hoewel Erickson uiteraard niet de enige is die deze ontwikkeling heeft bewerkstelligd, heeft hij hierin een langrijk aandeel gehad. Het typeert Erickson dat hij nooit een zet heeft gegeven tot het vormen van een hechte beweging rond zijn persoon of werkwijze. Pas op aandringen van anderen is hij er toe gekomen opnames van zijn werk te laten maken en het voeriger toe te lichten. Velen hebben inspiratie bij hem gevonden en zijn vervolgens hun eigen weg gegaan, kennelijk zonder dat ze schatplichtig gemaakt werden en zonder dat Erickson ooit doxe Ericksonianen’ heeft afgeleverd. 4. Hoe Ericksoniaanse technieken kunnen worden toegepast Beweren dat de invloed van Erickson aanzienlijk is geweest en dat zijn bijdragen belangrijk zijn, betekent uiteraard niet dat het ook duidelijk is hoe deze bijdragen verder het beste kunnen worden bruikt. Op de vraag naar het hoe en wat wil ik ingaan aan de hand van een gevalsbeschrijving uit het seminar, die ook bij Zeig (1980) wordt vermeld. Een (ondergeschikte) reden die meespeelde bij de keuze van deze gevalsbeschrijving is dat ze niet eindigt met een gelukkig huwelijk, een ruime kinderzegen en een eigen huis zoals dat in Buitengewone therapie steeds maar weer het geval is. De behandeling betreft een echtpaar dat in Pennsylvania woonde. De man was zelf een psychiater die na dertien jaar nog geen goedlopende praktijk had opgebouwd. Zowel hij als zijn vrouw waren al verschillende jaren in individuele therapie bij dezelfde analyticus. Ze kwamen helemaal van Pennsylvania naar Phoenix voor huwelijkstherapie. Erickson zelf vermeldde dat hij bijna geen anamnese opnam, maar na een kort gesprek het echtpaar stuurde voor het uitvoeren van afzonderlijke taken, zonder uit te

20 Dth r jaargang r februari r 98 r leggen wat die te maken hadden met therapie. De man moest Squaw Peak beklimmen (een rots in de woestijn) en daar drie uur over doen. Zijn vrouw moest drie uur doorbrengen in de botanische tuin van Phoenix. De volgende dag kwamen ze terug om verslag uit te brengen. Volgens de man was dit de mooiste ervaring geweest die hij in zijn hele leven had gehad. Hij zei dat het beklimmen van Squaw Peak zijn perspectief op de werkelijkheid had veranderd. De vrouw van haar kant, vertelde dat dit de saaiste uren waren geweest die ze ooit had meegemaakt. Alles wat ze in de botanische tuin had gezien was meer en nog eens meer van dezelfde rotzooi. Zonder verder commentaar gaf Erickson aan beiden een nieuwe taak: nu moest de vrouw Squaw Peak beklimmen en de man moest de botanische tuin bezoeken. Hun verslag van de volgende dag vertoonde dezelfde stelling: de echtgenoot had het prachtig en inspirerend gevonden om al die verschillende woestijnplanten te zien. Zijn vrouw had ‘die verdomde rotberg’ beklommen terwijl zij op zichzelf en op Erickson had lopen schelden. En ze hield niet op met schelden bij het tellen van haar verslag. Erickson vroeg hun vervolgens om voor die middag zelf een taak te kiezen en deze gescheiden uit te voeren en de volgende dag terug te komen. Op de volgende afspraak vertelde de man dat hij naar de botanische tuin was teruggekeerd, opnieuw elke seconde had genoten en graag nog langer was gebleven. Tot haar eigen verbazing had de vrouw besloten Squaw Peak nog eens te beklimmen. Terwijl ze het deed schold zij nog heviger dan de vorige keer, de hele heenweg en de hele terugweg. Alleen bij het bereiken van de top werd ze een voorbijgaand gevoel van tevredenheid gewaar. Hierop reageerde Erickson als volgt: ‘In orde, bedankt voor jullie verslag. Ik kan jullie nu vertellen dat de echtpaarbehandeling voltooid is. Ga naar het vliegveld en keer terug naar Pennsylvania.’ Een paar dagen later werd Erickson opgebeld door het echtpaar. Na komst waren ze elk afzonderlijk een autorit gaan maken om te proberen hun verwarde gedachten weer op een rijtje te krijgen. Elk voor zich hadden ze besloten hun psychoanalyse te beëindigen. De vrouw was tot de conclusie gekomen dat het beter was om te scheiden van haar man, hetgeen de uiteindelijke afloop van deze therapie werd. Dit verhaal is in een aantal opzichten typisch voor de stijl van Erickson in zijn latere werk. Er werden geen formele technieken gebruikt, maar Erickson creëerde een zodanige spanning en verwarring dat de patiënten ertoe gebracht werden om hun

Over Milton H. Erickson 21 Te vervangen p. 21 in Dth l, 198 l problemen op een nieuwe manier onder ogen te zien. De beschrijving is ook typisch voor wat Erickson niet deed. Hij meed het concrete punten aan de orde te stellen en daarover nele discussies te voeren met het echtpaar. Hij ging aan de gang met een minimale hoeveelheid feitelijke informatie. Hij luisterde alleen naar hun verslag over hun ervaringen en gaf eenvoudige ten die ogenschijnlijk alleen betrekking hadden op de manier waarop ze hun middagen doorbrachten, maar die uiteindelijk een beslissende invloed bleken te hebben op hun huwelijksrelatie. Erickson presenteerde deze gevalsbeschrijving als een voorbeeld van zijn ‘symbolische therapie’. Wanneer we in gedachten houden dat aan alles wat gebeurt betekenis op meerdere niveaus gegeven kan worden, kunnen we vermoeden dat de laatste opdracht, – het zelf bedenken van een taak en deze gescheiden uit te voeren – niet alleen betrekking had op die middag, maar ook op de rest van hun leven. We kunnen ook vermoeden dat deze afloop reeds voorbereid werd door de eerdere opdrachten, die ook gescheiden uitgevoerd moesten worden. We weten dat Erickson gebruik maakte van pliciete boodschappen. Wat is de implicatie van de uitspraak: ‘Jullie huwelijkstherapie is voltooid?’ In deze context kan dat tekenen: ‘Vooruitgang is niet meer te verwachten. Meer ling is niet zinvol. Neem nu de nodige beslissingen, wacht niet op verdere resultaten.’ Maar waarom werkte deze behandeling op zo’n drastische manier? Aannemende dat het antwoord daarop niet moet gezocht worden in essentiële gegevens die niet in het verhaal vermeld den, denk ik dat we een aantal unieke aspecten van de hele situatie voor dit resultaat verantwoordelijk moeten stellen. In de eerste plaats: Erickson was ten tijde van deze therapie reeds een internationaal befaamd psychotherapeut, die de reputatie had buitengewoon succesvol te zijn. Als psychiater moet de genoot hiervan op de hoogte geweest zijn. Het lijkt aannemelijk dat het besluit van het echtpaar om bij Erickson in behandeling te gaan neerkwam op de beslissing om gegarandeerd een oplossing te vinden. Deze veronderstelling wordt ondersteund door het feit dat ze het er voor over hadden om de hele afstand van vania naar Phoenix af te leggen. We weten niet precies hoe het paar de moeilijkheden zag, maar na vele jaren van individuele psychotherapie kan het feit dat ze om huwelijkstherapie vroegen, op zichzelf al een belangrijke stap geweest zijn in de richting van een veranderde perceptie van hun gezamenlijke probleem. Zo gezien was de situatie geheel gericht op een snelle ontknoping. Het feit dat ze hun taken nauwgezet uitvoerden, hoewel ze zich moeten

22 Dth r jaargang r februari r 98 r hebben afgevraagd welk verband er was met het probleem, mee ze zich hadden aangemeld, illustreert hun grote bereidheid om zich in te zetten. Kennelijk had Erickson zijn twijfels over hun mogelijkheden om hun relatie verder voort te zetten. Maar eerder dan dit met hen te bespreken of hierop toespelingen te maken, niseerde hij een aantal ervaringen waaruit ze op het tijdstip dat ze zelf zo ver waren, hun eigen conclusies konden trekken. In de Oudheid konden de meer gegoede burgers voor moeilijke beslissingen een advies vragen bij orakels, zoals dat van Delphi. De antwoorden die ze kregen waren meestal vaag en onduidelijk en moesten geïnterpreteerd worden voor ze begrepen konden worden. In dit proces van interpretatie kon de ontvanger al zijn tingen, hoop en angst verwerken. De ontvanger was uiteindelijk zelf degene die zelf zin verleende aan de vage boodschap die hij had gekregen. Dit echtpaar heeft van Erickson een verdict vangen dat wel wat lijkt op het advies van een orakel. Alleen door hun eigen interpretaties konden ze deze vage boodschap ontcijferen. Hierdoor konden ze zich bewust worden van de mogelijkheid van echtscheiding op het moment dat ze er zelf aan toe waren, wat bij de vrouw eerder het geval was dan bij de man. De metafore gie bood hier dus een zekere bescherming aan de patiënten en maakte het Erickson mogelijk om de optie van echtscheiding te introduceren zonder ze op te dringen. Hoe zou het zijn als we nu allen ‘symbolische therapie’ gingen bedrijven en patiënten naar de kruidentuin stuurden en naar hoge duinen of heuvels? Juist dergelijke imitaties lijken een groot gevaar in te houden voor de toekomst van de Ericksoniaanse ringen. Het is niet zo moeilijk te begrijpen waarom dit riskant is. Om te beginnen zullen weinig therapeuten zo vaak geconsulteerd worden door mensen die daar meer dan 3 ooo kilometer voor wilden reizen. Verder moeten we niet vergeten dat het aanbieden van metaforen de mensen aan het denken kan zetten, maar niets deert dat ze dat voldoende zullen doen. Het is waarschijnlijk dat patiënten die minder extreem gemotiveerd zijn, hun denkactiviteit eerder zullen staken en allen maar de indruk opdoen dat de peut een eigenaardige, vage, misschien wat ouderwetse manier van zich uitdrukken heeft. En het belangrijkste punt is, dat wanneer we ons beperken tot wat Erickson aan openlijke informatieverzameling deed, we nooit voldoende aanknopingspunten zullen vinden om een therapie op te baseren. De eerste richtlijn bij de toepassing van Ericksoniaanse principes zou dus kunnen luiden: Sommige Ericksoniaanse principes kunnen beter niet door anderen gebruikt worden. Dit geldt met name voor

Over Milton H.Erickson 23 die elementen die samenhangen met het feit dat Erickson beroemd was en meer dan veertig jaar ervaring had. Het is ook verstandig om terughoudend om te gaan met die elementen die verantwoordelijk zijn voor de stilistische en soms ook esthetische kwaliteiten van zijn werk. Hoe fascinerend en artistiek ook, toch zijn deze elementen niet onmisbaar om goede resultaten te bereiken. Hetzelfde geldt voor de bijzondere soberheid van zijn interventies, zoals hij die vooral later in zijn leven bereikte. Niet is het met zijn merkwaardige prestaties als het gelijktijdig behandelen van twee problemen: één openlijk en op verzoek van de patiënt, het tweede zelfs zonder dit met de patiënt te overleggen. Een voorbeeld hiervan wordt uitvoerig beschreven in therapy, an Exploratory Casebook (Erickson & Rossi, 1979 ). Het gaat om een vrouw die behandeling zoekt voor overmatig de handen. Zonder dat de patiënte hiervan op de hoogte is en zonder zelfs van haar te weten of zij zich van een ander probleem bewust is, geeft Erickson ook indirecte en permissieve suggesties die betrekking hebben op haar seksueel functioneren, waarvan hij moedt dat zich ook daar problemen voordoen. Een ander stilistisch element dat beter niet nagevolgd kan worden is het verzamelen van informatie zonder duidelijke en openli!lçe vragen. Hierdoor vergrootte Erickson de mogelijkheid om sing en verwarring te gebruiken, want zijn patiënten moeten zich vaak genoeg afgevraagd hebben hoe hij al zoveel wist. Op welke manier hij in staat was deze informatie af te leiden uit de beperkte gegevens waar hij openlijk naar vroeg, is weinig duidelijks bekend. Maar zolang wij niet in staat zijn dit te evenaren, dienen wij ons te houden aan de noodzaak van openlijke en zonodig zeer uitvoerige taxatiezittingen en interviews. Ik ga nu over naar de vraag welke Ericksoniaanse elementen wel voor navolging geschikt zijn. Er is reeds op gewezen dat Erickson op de praktijk van hypnose en korte therapie reeds veel invloed uitoefende. Er is een grote verzameling van gevalsbeschrijvingen in boeken en artikelen de bestudeerd kunnen worden. De lijke publikaties van Erickson & Rossi (Erickson & Rossi, 1974, 1975, r 979; Erickson, Rossi & Rossi, I 976) zijn in dat opzicht zeer informatief. Hoewel dergelijke gedetailleerde analyses waardevol zijn moeten wij ons ook de vraag stellen hoe goed een gewone peut is toegerust om werkelijk variaties van dubbele bindingen of variaties van amnesie toepassen. Hoe zal hij overweg kunnen met een indirecte en permissieve benadering of met de niek. Hoe vaak zal hij op een geloofwaardige manier positief

24 Dth r jaargang r februari r 98 r kunnen heretiketteren. Dit zijn overigens nog maar enkele van de technieken die in de literatuur te vinden zijn, en het is zeker zeer de moeite waard om zich deze eigen te maken, ook al beschikken we op dit ogenblik alleen nog maar over wat intuïtieve kennis m.b.t. de manier waarop dit gerealiseerd zou kunnen worden. Nathan Epstein (1980) betoogt dat we in therapie het scheid moeten aanhouden tussen macro-stadia (‘macro stages’) en micro-bewegingen (‘micro moves’). De eerste zijn de globale fasen van taxatie, contract afsluiten, behandeling en afsluiting. De micro-bewegingen zijn de interventies die gebruikt worden om deze opeenvolgende macro-stadia te bereiken. Epstein zegt hierover het volgende: ‘Wanneer therapeuten de technieken van therapie spreken, gaat het altijd over micro-bewegingen. Dit gebied is wat therapie zo rijk en uitdagend maakt, en zoveel gelegenheid biedt voor creativiteit, zowel bij de therapeut als bij de patiënt. Het vat veel van de “kunst” in therapie. Onze groep is evenwel tot de conclusie gekomen dat het een vergissing is om teveel materiaal over de micro-bewegingen aan beginnende therapeuten te teren. Naar onze mening leidt het alleen maar tot beduchtheid en verwarring en in veel gevallen moedigt het hen aan op te treden als “wilde therapeuten”, die zeer ongedisciplineerd zijn in hun pogingen om het model na te volgen van de “meester-therapeut”, die ze bezig gezien hebben of wiens artikelen ze gelezen hebben.’ In verband met de toepasbaarheid van Ericksons werk verdient dit commentaar alle aandacht. Ericksons eigen geschriften betreffen voor het overgrote deel de ‘micro-bewegingen’ en Epstein benadrukt terecht de noodzaak van een algemeen kader. Zoals gezegd was Erickson zelf geen grote voorstander van rationele, systematische leermethodes. Hij hield er meer van te vertrouwen op ‘onbewuste leerprocessen’, bij zijn patiënten zowel als bij zijn cursisten. Hij werkte met voorbeelden, modellen, verhalen, analogieën, metaforen en andere hulpmiddelen die kunnen leiden tot een intuïtieve, bale kennisoverdracht. Deze (analoge) methode van leren via modelwerking kan de voorkeur verdienen bij de overdracht van vaardigheden, maar er is een grote behoefte aan een analytische, kritische benadering om te voorkomen dat therapie ontaardt in de toepassing van vondsten en invallen. Daarom luidt mijn tweede aanbeveling over de toepassing van Ericksoniaanse principes, in overeenstemming met Epstein: Voor de beginnende therapeut heeft het leren van macro-stadia de rang boven het leren van de micro-bewegingen van de soniaanse benadering. Hoewel de meeste aandacht en belangstelling tot nu toe naar

Over Milton H.Erickson 25 Ericksons micro-bewegingen gegaan is, zou het wel eens kunnen dat op lange termijn zal blijken dat zijn voornaamste bijdragen aan de ontwikkeling van de psychotherapie liggen op het gebied van de macro-stadia. Het model van Epstein past uitstekend bij een nele benadering van therapie: taxatie, contract, therapie en sluiting. Het is een duidelijk schema voor die gevallen waarbij inderdaad ‘alle bomen naar het oosten hellen’. De verdienste van Erickson op het gebied van de macro-stadia bestaat uit het feit, dat hij ongewone therapieën bedreef wanneer dat nodig was. Hij lijkt alternatieven te hebben ontwikkeld voor die gevallen waar een rationele benadering te kort schiet. Maar we weten weinig van de manier waarop Erickson taxeerde.We weten wel dat hij oog had voor het onderkennen van de persoonlijke eigenaardigheden van zijn patiënten. Het zou zeer wenselijk zijn dat meer bekend werd over de manier waarop hij dit deed. Reeds tijdens de taxatie begon Erickson met beïnvloeding. Door zijn positief perspectief legde hij vanaf het begin al een basis die het optreden van verandering vorderde. Het afsluiten van een contract was vaak helemaal niet duidelijk. Eerder dan met openlijke overeenkomsten te werken, manoeuvreerde hij de patiënt in een positie waardoor deze onder de druk kwam om zelf alternatief gedrag te genereren. Therapie stond meestal uit het in leven roepen van actieve ervaringen die al een verandering konden inhouden. Afsluiting was vaak evenmin een duidelijke fase; soms onderhield hij bijvoorbeeld een jarenlange correspondentie met ( ex-)patiënten. Het volgende punt is hoe we de Ericksoniaanse micro-bewegingen kunnen toepassen.De meeste Erickson-bewonderaars zullen wel als volgt te werk gegaan zijn. Na het lezen van een gevalsbeschrijving, proberen ze al of niet terecht in een min of meer gelijksoortige situatie een bepaalde techniek toe te passen. Dit kan wel of niet een goed resultaat opleveren en geleidelijk komen ze er met vallen en opstaan achter wat kennelijk de voorwaarden zijn voor de sing van deze bepaalde techniek. Maar als we blijven vertrouwen op gevalsbeschrijvingen alleen, moet elke therapeut en elke patiënt steeds hetzelfde leerproces van vallen en opstaan doormaken. Dit lijkt een weinig praktisch perspectief. Vandaar dat het nodig is om de verdere klinische ervaringen met al deze technieken te tariseren. Erickson zelf sprak zich zelden uit over situaties waarin een bepaalde techniek niet gewenst was. Ik ben van mening dat het werk juist in deze richting moet worden voortgezet. We moeten meer geformaliseerde beschrijvingen van bepaalde technieken stellen en vragen stellen zoals: wanneer is positief heretiketteren

26 Dth l jaargang l februari l 98 l niet zinvol, wanneer is het beter direct te zijn dan indirect, etc. Het is duidelijk dat dit voorstel niet helemaal in de geest is van wat Erickson zelf deed. Hij was zelf zeer accuraat in de keuze van zijn interventies, maar hij leek weinig belangstelling te hebben voor het formaliseren van een procedure. Waarschijnlijk zou hij niet zo veel nieuwe bijdragen hebbben kunnen leveren als hij zowel het reren als het in kaart brengen op zich had genomen. Maar als we zinvol gebruik willen maken van zijn exploraties dan is het minder opwindende werk van analyse van de interne consistentie van diverse interventies en het af bakenen van de toepassingsgebieden onmisbaar. Als we ons zowel macro-stadia en de micro-bewegingen hebben eigengemaakt, kunnen we tenminste nog één ding leren van Erickson. Hij was een meester in het vermogen om persoonlijke eigenaardigheden tot winstpunten om te bouwen, zowel voor zijn patiënten als voor zichzelf. Hij demonstreerde bij zichzelf hoe aspecten die op het eerste gezicht alleen maar nadelig lijken, toch kunnen worden omgevormd worden tot iets constructiefs. Iets dergelijks zal ieder voor zichzelf moeten uitzoeken en het is daarbij van belang dat we dan leren onze eigen persoonlijke ken te gebruiken en niet proberen aspecten van Ericksons lijkheid te imiteren die de onze niet zijn. Referenties Bandler,R. & J.Grinder (1975), Patterns of the Hypnotic Techniques of Milton H.Erickson. Volume l. Meta Publications, Cupertino (Calif.). Ned. vert., Hypnotherapie. Het gebruik van taal volgens de methoden van Milton H.Erickson. De Toorts, Haarlem, 1979. Dijck,R.van (1980), Foreword. ln:J.K.Zeig, (Ed.), A Teaching Seminar with Milton H.Erickson. Brunner/Mazel Publishers, New York. Dijck, R. van (1980), How to use Ericksonian approaches when you are not Milton H. Erickson. Voordracht voor het ‘First International Congres on Ericksonian Approaches to Hypnosis and Psychotherapy’ te Phoenix, 4-8 december 1980. Epstein, N. (1980), Discussions: Engagement Techniques in Family Therapy. International Journal of Family Therapy, 2 (2), 97-98. Erickson,M.H., J.Haley & J.Weakland (1967), A Transcript of a Trance Induction with Commentary. In:J.Haley, (Ed.), Advanced Techniques of Hypnosis and Therapy; Selected Papers of Mi/ton H. Erickson. Grune & Stratton, New York. Erickson,M.H. & E.L.Rossi (1974), Varieties of Hypnotic Amnesia. American Journal of Clinical Hypnosis, r6 (4), 225-239.

Over Mi/ton H.Erickson 27 Erickson,M.H. & E.L.Rossi (1975), Varieties of Double Bind. American Journal of Clinical Hypnosis, 17 (3), 143-157· Erickson,M.H., E.L.Rossi & S.I.Rossi (1976), Hypnotic Realities. lrvington Publishers, New York. Erickson,M.H. & E.L.Rossi (1979), Hypnotherapy: An Exploratory Casebook. lrvington Publishers, New York. Grinder,J., J.de Lozier & R.Bandler (1977), Patterns of the Hypnotic Techniques of Milton H.Erickson, Volume ll. Meta Publications, Cupertino (Calif.). Haley,J.(1963), Strategies of Psychotherapy. Grune & Stratton, New York. Ned. vert.: Strategieën in de psychotherapie. Bijleveld, Utrecht, 1980. Haley,J.(1967) Advanced Techniques of Hypnosis and Therapy; Selected Papers of Milton H.Erickson. Grune & Stratton, New York. Haley,J. (1973), Uncommon Therapy; the Psychiatrie Techniques of Milton H.Erickson, M.D. Norton, New York. Ned.vert.:Buitengewone therapie. De Toorts, Haarlem, 1975· Watzlawick,P., J.H. Weakland & R.Fisch (1973), Change. W.W.Norton, New York. Ned. vert.: Het kan anders. Van Loghum Slaterus, Deventer, 1974· Zeig,J.K.(ed.) (1980), A Teaching Seminar with Milton H.Erickson. Brunner/Mazel Publishers, New York.