Jaargang 1 (1981)

Over het onvermogen tot ejaculatie. Commentaar bij het artikel van Kees Hoogduin Walter Vandereycken Het voorgaande artikel van Kees Hoogduin sprak mij vooral als seksuoloog erg aan. Gezien de schaarste aan wetenschappelijke of klinisch bruikbare gegevens over de (psychotherapeutische) deling van anejaculatie, is deze bijdrage niet alleen boeiend maar zelfs belangrijk te noemen. De hierna volgende kanttekeningen omvatten achtereenvolgens het probleem van de anejaculatie in het algemeen, enkele vragen bij de casuïstiek van Hoogduin en, tenslotte, theorie en praktijk van de behandeling. I. Het probleem an ejaculatie Vanuit klinisch-seksuologisch oogpunt wil ik enkele opmerkingen maken bij Hoogduins inleiding. In een poging tot terminologische afbakening van het terrein, verzeilde Hoogduin toch in een zekere begripsverwarring die hem niet kwalijk genomen worden, want de literatuur over dit onderwerp is niet vrij van terminologische zuiverheden. Om deze reden en om de anejaculatie in een bredere context te plaatsen, geef ik hier een schematisch overzicht van de ejaculatiestoornissen, gesteund op diverse bronnen en eigen klinische ervaring. Uit tabel 1 valt op te maken, dat de uitdrukking ‘onvermogen om klaar te komen’ een misleidend synoniem kan zijn: de elementen zaaduitstorting en orgasme kunnen immers gedissocieerd zijn. Men zou, psychologisch bekeken, de impotentia satisfactionis eveneens kunnen beschouwen als ‘niet kunnen klaar komen’. De casus van Hoogduin betreft dus, juister uitgedrukt, een man met primair en compleet onvermogen tot ejaculeren. Deze accentuering is belangrijk omdat dit probleem relatief zeldzaam en niet zo eenvoudig te handelen is. Bovendien is een exacte etikettering van de klacht niet Zie voor de personalia van de auteur p. 12 van dit tijdschrift.

Commentaar bij het artikel van Kees Hoogduin 279 Tabel r. Overzicht van de ejaculatiestoornissen. 1. Totale afwezige zaaduitstorting of compleet onvermogen tot ejaculeren: impotentia ejaculandi (of ejaculationis), ejaculatio deficiens, ejaculatio nulla, anejaculatio (in ’t Engels: ejaculatory incompetence, failure of inhibition); het gaat om een totale, zowel intra- als extravaginale onmogelijkheid om hoe dan ook tot ejaculatie te komen; het kan altijd aanwezig (‘primair’) zijn geweest ofwel later (‘secundair’) zijn treden. u. Partiële vormen van onvermogen tot (intravaginaal) ejaculeren: (a) Ejaculatio sejuncta of impotentia ejaculandi in cohabitatione: buiten de coïtus kan men wel een zaadlozing bewerken; een subgroep hier is de selectieve, periodische of situatieve vorm waarbij men niet intravaginaal kan ejaculeren bij bepaalde partners of in bepaalde standigheden. (b) Pseudo-ejaculatie of ejaculatio incompleta (Steeno, 1970): het ejaculaat bestaat vooral uit prostaatvocht en slechts zeldzame cellen (te onderscheiden van andere vormen van azoospermie). (c) ‘Partial ejaculatory incompetence’ (Kaplan, 1974): er treden geen expulsie-contracties op, dus geen echte zaad’uitstorting’ maar eerder ‘uitplassen of uitsijpelen’ (spermatorrhoe). (d) Retrospermie of retograde ejaculatie: het ejaculaat komt terecht in de blaas. m. Fysiologisch normale zaaduitstorting maar zonder bevrediging: impotentia satisfactionis of ejaculatie met anorgasmie; hierbij behoort ook de zeldzame vorm van pijnlijke zaaduitstorting; cave verwarring met impotentia satisfaciendi, d.i. het onvermogen om de partner seksueel te bevredigen. IV. Fysiologisch normale en bevredigende zaadlozing maar slechts na lange ‘inspanning’: ejaculatio retardata (of retarda), de onvrijwillig stelde of vertraagde ejaculatie; hier dient opgemerkt dat de term ‘retarded ejaculation’ door Angelsaksen (zoals bijv. Kaplan) als leidend synoniem voor impotentia ejaculandi gebruikt kan worden. v. Ongewild ‘voortijdige’ of te snelle zaaduitstorting: ejaculatio praecox (premature ejaculation); wanneer dit bij pogingen reeds extravaginaal (‘ante portas’) gebeurt is het ook een vorm van onvermogen tot intravaginaal ejaculeren; in bepaalde len kan het ook zonder orgastische beleving voorkomen en is dan een vorm van impotentia satisfactionis. NB. Sommige ejaculatiestoornissen kunnen (primair of secundair) gepaard gaan met erectiestoornissen, maar er kan ook normale ejaculatie zijn zonder erectie.

280 Dth 3 jaargang l augustus 1981 louter een kwestie van terminologisch puritanisme, maar staat een goede definiëring of diagnose juist in functie van het doel: wil ik de cliënt er louter toe brengen te ejaculeren of wil ik hem helpen tot het realiseren van een bevredigende heteroseksuele relatie met een orgastische intravaginale zaadlozing? Het is Hoogduin duidelijk, en terecht, om dit laatste te doen. 2. Vragen bij de casuïstiek In de rapportage van de taxatie mis ik een aantal gegevens die voor de hypothesevorming en therapieplanning toch belangrijk zijn. Zo blijkt uit de mislukte masturbatie-opdracht, dat Jan eigenlijk een aversie t.a.v. zijn eigen penis heeft. Dit had toch vooraf bekend nen zijn. Immers, in de anamnese dient er, m.i. bij elk seksueel bleem, gevraagd te worden naar de eigen ervaringen, opvoeding en attitude betreffende seksualiteit. Wel wordt er iets vermeld over de ‘remmingen’ bij Jans vriendin (toegeschreven aan haar godsdienstige achtergrond), maar hoe zat dat bij hem zelf? Men zou kunnen onderstellen dat zijn vroegere masturbatiepogingen hetzij door paalde (religieuze, educatieve) inhibities, hetzij louter toevallig (bij gebrek aan kennis) mislukte. In zijn mannelijke prestatiedrang (hij werd toch beroepsvoetballer!) kwam hij ofwel in een achtig gedragspatroon ofwel in een faalangst-situatie terecht die niet alleen het bewust ejaculeren bleef blokkeren, maar ook zijn viriel zelf(ideaal)beeld een flinke deuk gaf. Een reeks ‘mislukkingen’ vermijdingsgedrag en aversie tegenover zijn eigen genitaal zouden dan de problematiek bestendigd hebben. Ik vermoed trouwens dat de phimosis en de laattijdige operatie hiervoor een bijkomende rol hebben gespeeld in de probleemgeschiedenis. Hoewel ik een dergelijke hypothese wel enigszins tussen de regels van Hoogduin kan lezen, zag ik graag zijn visie op de geschiedenis van Jan geëxpliciteerd. Ook is het me uit de tekst niet duidelijk waarom hij kiest voor een hypnotherapie. Ik zou me een systematische desensitisering met relaxatietraining even goed kunnen voorstellen in het kader van een successieve approximatie, die Hoogduin nu via specifieke autosuggestie laat verlopen. De hypnotische suggestie tot het ‘bewust’ meemaken van een ‘natte droom’ lijkt wel cruciaal in Hoogduins aanpak, gezien het probleem ook in die context naar Jan toe geëtiketteerd werd. Dit is m.i. ook het meest originele element in de strategie. Blijft toch de vraag: had Hoogduin een specifieke reden (indicatie), buiten persoonlijke voorkeur, om hypnotherapie toe te passen?

Commentaar bij het artikel van Kees Hoogduin 281 Ik vraag me verder af in hoeverre Hoogduin het belang van het masturbatieverbod (even nog aangehaald in paragraaf 2.3) niet onderschat: in het kader van de hierboven geformuleerde hypothese zou zulk verbod gezien kunnen worden als een equivalent van het klassieke (en vaak cruciale) coïtusverbod in een sekstherapie gens Masters & Johnson. Trouwens, in de eindfase van de ling wordt Jan een gelijkaardig (paradoxaal getint) verbod gegeven: hij moet ervoor zorgen niet per se of te snel klaar te komen bij de coïtus. Dit verbod is evenzeer gericht op het vermijden van een prestatiedrang-faalangst-kringloop. Deze interventie houdt daarom meer in dan alleen maar ‘distractie’ zoals Hoogduin dit in de cussie beschrijft, al speelt dit element zeker een rol. 3. Theorie en praktijk van de behandeling Zoals gezegd mis ik Hoogduins theoretische visie op het probleem, en heb ik zelf een beknopte hypothese in leertheoretische termen geformuleerd. Ter vervollediging wil ik even de traditionele rieën over anejaculatie vermelden. De klassieke psychoanalytische visie stelt, dat een vrees voor de gevolgen van de zaaduitstorting een psychische inhibitie uitlokt. Het gaat dan niet louter om een vrees de vrouw te bevruchten, maar om een ‘oppervlakkige’ manifestatie van een meer ‘fundamentele’ angst voor intimiteit bij vrouwen: ‘In these cases, inhibiting ejaculation symbolically prevents hurting the woman, being injured by her, or being injured by a male ’trival’ (Levine, 1976). Voor sommigen is een dergelijke ejaculatiestoornis een uiting van een onopgelost oedipaal conflict (Friedman, 1973) of een symptoom bij mannen met een paranoïde structuur (Ovesy & Meyers, 1968). Dreyfus-Moreau (1977) spreekt van mannen met een ‘karakterneurose’ en een ‘fixatie’ op de lijke excretie-functies, meer bepaald de urinelozing: ‘Le sperme est inconsciemment identifié à !’urine 2025-06-28T18:02:08+00:00