Jaargang 1 (1981)

Recensies 379 lezen is. Er staan tal van waardevolle zaken in. Andolfi komt er in naar voren als een gezinstherapeut, die een eigen stijl ontwikkeld heeft waarin de speelse elementen opvallen. Ik heb hem een paar jaar geleden gemaakt op een gezinstherapie-congres in Florence. De indruk, die ik toen van hem kreeg was heel anders. Zijn team (uit Rome) was toen in een intensieve strijd gewikkeld met het team van Selvini Palazzoli uit Milaan. Aan een panel-tafel spraken zij niet met elkaar, maar probeerden elkaar voortdurend de loef af te steken. Dit boek laat, naar mijn mening, zien hoe rivaliteit iemand weet te inspireren tot het formuleren van een eigen standpunt en het ontwikkelen van een eigen kleur. Wellicht heeft dit gegeven Whitaker ertoe verleid om in zijn ongebruikelijke woord vooraf de lezer aan te bevelen dit boek aan een rivaliserende collega cadeau te doen. MARIAN PLOEGMAKERS-BURG psycholoog JPD Dercksencentrum Amsterdam EEN BREDE OPZET G. D. Burrows & L. Dennerstein (eds.), Handbook of Hypnosis and Psychosomatic Medicine. Elsevier/North-Holland Biomedical Press, Amsterdam. 554 blz. Prijs: f 170,- of US $ 83.00. Voor veel menen geldt hypnose nog als een atavistisch verschijnsel, dat door een handjevol hobbyisten wordt toegepast in hun obscure klinische praktijk of onderzoek. Wie zich begint te oriënteren ontdekt een paar namen, zoals die van de voor de lezer van dit tijdschrift al overbekende Milton H. Erickson, en denkt al gauw dat de toepassing van hypnose bij hen ophoudt. In feite is er de laatste decennia sprake van een snelle wikkeling in het wetenschappelijk onderzoek naar hypnose en de sing ervan op uiteenlopende medische gebieden en de psychotherapie. Er wordt op zoveel manieren naar gekeken, over gedacht en mee gewerkt, dat het simpele begrip hypnose nog de enige gemeenschappelijke factor lijkt. Het duidelijkst komt dit wellicht tot uiting in de kloof die bestaat tusen het experimentele laboratorium-onderzoek naar de aard van hypnose en hypnotische verschijnselen, en de manieren waarop therapeuten en artsen er in hun praktijk mee omgaan. Het Handbook of Hypnosis and Psychosomatic Medicine vormt een mijlpaal in de ontwikkelingen op het gebied van hypnose. Het is een zeer breed opgezet boek, dat 26 hoofdstukken beslaat die over 554 bladzijden worden verdeeld. Het richt de aandacht op gezichtspunten, theorieën, onderzoeksmethoden en klinische toepassingen, en lijkt daarbij vooral gericht te zijn op mensen die hypnose toepassen of willen toepassen op een onderdeel van dat ruime, ongedefinieerde terrein van de sche geneeskunde. Het is een boek voor psychotherapeuten, maar evenzeer

380 Dth 4 jaargang l november 1981 voor artsen met de meest uiteenlopende specialisaties. Onder de 37 auteurs, van het merendeel afkomstig uit de Verenigde Staten en Australië (de redacteuren zijn Australiërs), bevinden zich veel vooraanstaande mensen, de internationaal bekende autoriteiten op hun (deel)gebied; sommigen van hen zijn er al zo’n 20 tot 30 jaar op zaam. Enige namen: Erika Fromm, Martin Ome, Theodore Sarbin, Harold Crasilneck, Fred Franke!, Gail Gardner, Ernest Hillgard, Paul Sacerdote, William Kroger, Peter Sheehan en Campbell Perry. De eerste vier hoofdstukken vormen het grondwerk van het boek. Hoofdstuk r, van de Fransman Leon Chertok, gaat over de Early theories on hypnosis. Dit vormt helaas een zwakke start. Het historische overzicht is wel zeer beknopt. De auteur laat zien dat hij erg oppervlakkig en weinig zinvol weet om te gaan met zijn uitgebreide bibliografie. De meeste aandacht wordt door hem aan psychoanalytische opvattingen – ook van recente datum – besteed. Het tweede hoofdstuk, Ego-psychological parameters of hypnosis and altered states of consciousness, van Fromm & Hart, geeft een duidelijke samenvatting van Fromms model van veranderde bewustzijnstoestanden en de plaats van hypnose daarin. Hypnose wordt dan gekenmerkt door overwegend primaire (i.p.v. secundaire) processen, een receptieve ling en, wat cognitieve processen betreft, een sterk focussen van de dacht, parallelle (i.p.v. seriële) informatie verwerking, etc. Hoofdstuk 3, van Ome, heet: On the construct of hypnosis: how its definition affects research and its clinical application. Dit is een boeiende en zeer leerbaar geschreven bijdrage van een man, die zich al zo’n 2 5 jaar bezighoudt met de vraag waarin gehypnotiseerde subjecten en mensen die doen alsof ze in trance zijn van elkaar verschillen. Met het beantwoorden van die – lijke – vraag poogt hij ook iets over het wezen van hypnose te zeggen: ‘Regardless of how we describe hypnosis, it is real in the sense that the subject believes in his experience and is not merely acting as if he did’. Het volgende hoofdstuk, Psychophysiological outcomes of hypnosis, van Sarbin & Slagle, is moeilijker geschreven. De auteurs beschrijven een aantal psychofysiologische theorieën en de plaats van hypnose daarin. Deze theorieën zijn, zo blijkt, te algemeen van aard om specifiek en concreet aan te geven welke processen precies bij hypnose betrokken zijn. Overigens is er ook geen enkele psychofysiologische variabele ontdekt die exclusief bij hypnose hoort. De volgende twee hoofdstukken behandelen resp. leeftijdsregressie en posthypnotische amnesie. Het wordt hierbij niet duidelijk waarom alleen aan deze verschijnselen aandacht wordt besteed en niet aan andere. Beide hoofdstukken geven een overzicht van de onderzoeksliteratuur. Ten aanzien van leeftijdsregressie laten de meeste studies zien, dat er geen sprake is van een echte psychofysiologische regressie. Er is meestal sprake van een gedeeltelijke dissociatie. Aandacht wordt ook besteed aan nieken van leeftijdsregressie en aan de manieren waarop subjecten regressie ervaren. Bovendien wordt een discusie over het begrip ‘regressie’ geven. Het is een belangrijk onderwerp, dat echter te beknopt behandeld

Recensies 381 wordt. Het hoofdstuk over posthypnotische amnesie laat zien dat er veel laboratoriumonderzoek naar dit verschijnsel – meestal beschouwd als een ‘disruption of retrieval processes’ – wordt verricht. Dit onderzoek staat nogal ver af van de interesses van de praktiserende hypnotherapeut. De vraag hoe amnesie te bewerkstelligen komt ook nauwelijks aan bod in dit hoofdstuk. Hoofdstuk 7, Clinical assessment and preparation of the patient, van Crasilneck, een ‘psychodynamische’ hypnotherapeut, is wél sterk op de praktijk van hypnotherapie gericht. Het behandelt een van de ste aspecten daarvan. Een goede taxatie en voorbereiding van de cliënt/ patiënt vormen immers de basis voor een succesvolle behandeling. Dit hoofdstuk is een must voor elke beginnende hypnotherapeut. In hoofdstuk 8, Hypnotizalibility and rating scales, laten Home & Powlett de diverse hypnotiseerbaarheid-schalen de revue passeren en bespreken zij de overeenkomsten en verschillen daartussen. Een indicatie van de hypnotiseerbaarheid van de cliënt is van belang voor de klinische praktijk. De meeste schalen hebben echter als nadeel dat het afnemen ervan veel tijd vraagt. Bovendien doet hun standaardformaat meestal onvoldoende recht aan de individuele kenmerken van de cliënt en kunnen diverse items eenvoudig niet op hun plaats zijn in een therapeutische context. De schaal die de minste tijd vraagt is de Hypnotic Induction Profile (HIP) van vader en zoon Spiegel. Juist omdat hij betrekkelijk snel is af te nemen, krijgt deze schaal de laatste tijd veel aandacht. Over de mate van validiteit bestaan overigens nog vraagtekens. Hoofdstuk 9, lnduction techniques, had bijzonder praktisch kunnen zijn. Helaas zijn voor dit onderwerp de verkeerde auteurs aangetrokken: Herbert & David Spiegel, van de HIP. Het probleem met deze auteurs is dat hun hele hypnotherapeutische benadering in het algemeen, en hun hypnose-inductie in het bijzonder, buitengewoon sterk gestandaardiseerd is. De HIP is niet alleen hun test, maar ook hun enige inductietechniek. Zij noemen drie belangrijke inductie-stijlen: dwang, verleiding en leiding. Om de laatste gaat het natuurlijk in de klinische praktijk. Zij besteden aandacht aan factoren die daarbij een rol spelen (verwachtingen van de cliënt, bijv.), bespreken hun eigen HIP en zorgen ervoor dat de paar andere, in de praktijk toch belangrijke, technieken slechts terloops een keer genoemd worden. Vanaf hoofdstuk 10 komt een groot aantal klachten en problemen aan bod, waarbij hypnose op de een of andere manier van belang kan zijn. Hoofdstuk 10, Affective disorders and hypnosis, is van Burrows, van de redacteuren (die als co-auteur aan diverse andere hoofdstukken heeft meegewerkt). Hij behandelt angsten (anxiety) en depressies en hij geeft weer welke therapeutische benaderingen van belang kunnen zijn. Ten aanzien van de behandeling van depressies luidt zijn conclusie: het is waarschijnlijk het beste om het gebruik van hypnose te beperken tot de weinig depressieve, of de tamelijk depressieve persoon die antidepressiva krijgt. Men moet hypnotherapie niet gebruiken bij ernstig depressieve personen. Burrows besteedt in dit hoofdstuk veel aandacht aan therapie voor depressie.

382 Dth 4 jaargang l november 1981 Fred Franke! – uiteraard – schrijft over Phobic disorders and hypnosis. Bij hem ligt de klemtoon op zijn eigen visie, dat mensen met acute fobische symptomen in een veranderde bewustzijnstoestand verkeren die komt met hypnose – zij het dat dan de paniek overheerst en niet de spanning en het genoegen. Franke! richt de aandacht ook op retische en psychoanalytische benaderingen. Hoofdstuk 12 bevat een aardige bijdrage van Jackson en Merrington over Hypnosis in family medicine. Het is sterk op de praktijk gericht en sluit goed aan bij het hoofdstuk van Crasilneck. Het is uitstekend schikt voor (beginnende) hypnotherapeuten; immers, tal van klachten die volgens de auteurs door huisartsen met hypnose behandeld kunnen worden komen bij ons doorgaans voor directieve therapie in aanmerking. langrijk is ook hun bespreking van de problemen (zoals tijdgebrek) die zich m.b.t. hypnose in een drukke praktijk kunnen voordoen. Gail Gardner & Richard Hinton hebben een van de beste ken uit dit boek geschreven: Hypnosis with children. Gardner is ook de meest vooraanstaande deskundige op dit terrein. Zeer leerzaam en sant materiaal wordt geboden over de hypnotiseerbaarheid van kinderen en de toepassing van hypnose bij medische (w.o. chirurgische) en nele problemen van kinderen. Onderzoek en praktijk zijn hier op een uitstekende manier geïntegreerd. Een uitgebreide bibliografie is aan dit hoofdstuk toegevoegd. Hypnosis in the treatment of pain, hoofdstuk 14, van Ernest Hilgard, is ook een uitstekende bijdrage. Hilgard, een pionier op het terrein van laboratoriumonderzoek naar hypnose, vat relevant onderzoek m.b.t. hypnose en pijnbestrijding samen; hij beschrijft diverse hypnotische dures en laat een ruim aantal toepassingsgebieden de revue passeren. Het is ondoenlijk om aan elk hoofdstuk apart aandacht te besteden. Er volgen nog bijdragen over hypnose en: chronische pijn, anesthesie (bij operaties), verloskunde, ziekten van de luchtwegen, seksuele problemen, sportgeneeskunde, schizofrenie, ziekten met dodelijke afloop, kunde, autogene training en gedragsmodificatie. Er is zelfs een hoofdstuk opgenomen over hypnose in groepsverband. Het slothoofdstuk, Van Sheeham & Perry, biedt een belangrijk overzicht over gangbare zoeksprocedures en hun relatie met het soort vragen dat men via zoek tracht te beantwoorden. Het zal duidelijk geworden zijn dat dit handboek van groot belang is voor hypnopsychoterapeuten en medische specialisten op velerlei gebied. Het is een boek dat aanwezig moet zijn in elk instituut waarin met hypnose gewerkt wordt en dat zowel voor gevorderde als beginnende peuten van veel belang is. Overigens heeft deze brede opzet ook z’n zwakke kanten. De belangrijkste is wellicht, dat in tal van bijdragen wel wordt aangegeven dat hypnose voor bepaalde problemen van belang is maar niet hoe er dan mee gewerkt kan worden. Dit is ook een bezwaar voor wie dit handboek als leerboek in een opleiding hypnotherapie zou willen gebruiken. Het boek mikt zozeer op de breedte, dat de vereiste diepte er hier en daar bij inschiet. Diverse hoofdstukken bevatten voor de geïnfor-

Recensies 3 8 3 meerde lezer uiteraard veel herhaling van vroeger werk van de betreffende auteur. Dat is voor zo’n overzichtswerk geen bezwaar. Er kan echter niet aan de indruk ontkomen worden dat sommige auteurs wel eens beter hun best hebben gedaan. Maar laat ik hier meteen aan toevoegen dat andere bijdragen – bijv. die van Ome, Crasilneck, Gardner & Hinton en Hilgard- weer uitstekend zijn. Het handboek lijdt, kortom, aan wat onevenwichtigheid. Een merkwaardig en ook storend probleem van dit boek vind ik de afwezigheid van elk redactioneel commentaar en (afgezien van de volgorde der hoofdstukken) het ontbreken van een indeling. Dit leidt soms tot een merkwaardige rolverwarring, zoals op blz. r49 zichtbaar wordt waar Burrows in een eigen bijdrage het volgende opmerkt: ‘Although a number of contributors to this book mention aspects of mood disorders, it was considered important that an overview of affective illness be included as there are many important controversial issues involving the use of hypnosis in affective illness.’ Juist in een boek dat zo breed is opgezet en waarin de auteurs de materie zo verschillend benaderen had een uitvoerig redactioneel commentaar niet mogen ontbreken. Was dat teveel werk geweest? Was er geen tijd voor? Ik weet het niet. Nu moet ik mij bijv. blijven afvragen of die twee hoofdstukken, over leeftijdsregressie en hypnotische amnesie, toevalstreffers zijn geweest of gebaseerd zijn op een rationele beslising. Tot slot mag zeker vermeld worden dat het boek typografisch stekend is verzorgd. Ook al staat er geen Nederlandse bijdrage in, het is toch een aardig idee dat dit internationale handboek in Nederland – het land met ’s werelds oudste professionele vereniging voor hypnotherapie – gepubliceerd is. ONNO VAN DER HART, psycholoog VERBEELD JE BETER A. Lazarus, Verbeeld je beter; leer je verbeeldingsvermogen op verandering en groei te richten. Swets & Zeitlinger B.V” Lisse, r980. 100 pag’s; prijs f 33,80. Oorspronkelijke titel: In the Mind’s Eye. In Verbeeld je beter toont Lazarus hoe mentale beelden gebruikt kunnen worden bij het voorbereiden van gedragsveranderingen. Het boek is vooral een aaneenschakeling van sprekende anekdotes en geslaagde pieën waarin de fantasie een grote rol speelde. Verder worden een aantal oefeningen beschreven om het verbeeldingsvermogen te stimuleren. In de eerste plaats lijkt het boek geschreven voor doe-het-zelvers die hun eigen gedrag willen veranderen. Af en toe richt Lazarus zich ook tot de praktizerende therapeut.

384 Dth 4 jaargang l no’oember 1981 Het boek bestaat uit vier delen. In het eerste deel bepaalt Lazarus zijn positie. Als gewezen gedragstherapeut wijst hij het S-R model af als te eenvoudig. Hij grijpt juist in in de mentale processen tussen stimulus en respons. Bij deze procesen gaat het niet om zelfverbalisaties maar om (visuele) beelden. Zo werd bijvoorbeeld een zakenvrouw met vliegangst geplaagd door voorstellingen van vliegtuigen die verongelukken. De therapie bestond onder meer hieruit dat zij zich een voorstelling leerde maken van prettig verlopende vliegreizen. Ze genas van haar angst. In de volgende drie delen wordt het verband besproken tusen het roepen van visuele beelden en een groot aantal therapeutische technieken. Deze technieken zijn afkomstig uit uiteenlopende richtingen: de nele gedragstherapie, Rational Emotive Therapy, psychoanalyse en hypnotherapie. De technieken zijn op zich niet opzienbarend. Het trekkelijke aspect van de werkwijze ligt in de combinatie van de nieken met onbelemmerde fantasie. Zo ontwikkelde Lazarus een techniek die hij ‘emotieve verbeelding’ noemt. Het is bedoeld als een alternatief voor systematische desensitisatie bij kinderen. Deze blijken namelijk vaak moeilijkheden te hebben met ontspanningsoefeningen. Positieve beelden komen daarvoor in de plaats. In het volgende voorbeeld overwint een veertienjarige jongen zijn angst voor honden, terwijl hij zichzelf voorstelt als de trotse bezitter van een zoevende Alfa Romeo. ‘Sluit je ogen. Ik wil dat je je helder en levendig verbeeldt, dat je wens bewaarheid geworden is. De Alfa Romeo is nu in je bezit( … ). De snelheidsmeter klimt tot de 140 km/h. ( … ) je kijkt naar de bomen, die voorbijflitsen en je ziet een kleine hond ( … ). (Als je een beetje bang bent steek dan even je vinger op.)’ Onderweg passeert de jongen nog diverse steeds grotere honden. Als hij bij een klein café uitstapt en omstuwd wordt door een groep bewonderende autoliefhebbers, vermag zelfs een hele grote hond hem geen angst meer aanjagen. Later overwint hij ook in werkelijkheid zijn angst voor honden. Vaak wordt de verbeelding gebruikt om een soort ment in de fantasie uit te voeren. Het maken van een voorstelling van zichzelf bij de uitvoering van een gedrag of bij het bereiken van een doel, vergroot de kans dat het werkelijk zo zal gebeuren. Een depressieve cliënte zegt bijvoorbeeld aan het begin van een therapie: ‘Ik kan precies zien hoe ik een oude sentimentele stakker aan het worden ben’. Lazarus brengt haar zo ver dat ze dit verlammende en treurige toekomstbeeld laat varen. In plaats daarvan realiseert zij in haar fantasie een oude wens, namelijk om makelaar in onroerend goed te zijn. Met dit beeld voor ogen gaat ze aan de slag en bereikt haar doel. Lazarus is nogal nonchalant als het gaat om theoretische verklaringen. Geslaagde therapieën worden vaak besloten met opmerkingen in de trant van: ‘Die en die theorie zou het zus en zo verklaren. Mij laat het koud. Het werkt’. Ik heb het boek met veel plezier gelezen. De gevalsbeschrijvingen waren

Recensies 3 8 5 stimulerend. Ik kreeg bij het lezen meteen zin om de gebruikte ningen zelf te proberen. Storend was echter het feit dat ‘Verbeeld je beter’ kennelijk voor een zeer breed publiek geschreven is. Sommige voorbeelden leken mij onbruikbaar voor niet-therapeuten die iets aan hun eigen gedrag willen veranderen, terwijl met de schrijftrant juist wel op deze groep gemikt is. Iemand met een wat verder gaande ling zal zich ergeren aan het ontbreken van literatuurverwijzingen. Al met al zou ik het boek zeker willen aanbevelen; zowel aan degene die zijn eigen gedrag wil veranderen als aan de therapeut, voor wie er veel praktische en positieve tips staan in Verbeeld je beter. BERT KROONENBERG, psycholoog te Amsterdam VIJF STILLE THERAPH:EN David K. Reynolds, The Quiet Therapies, ]apanese Pathways to Personal Growth. The University Press of Hawaii, Honolulu. 135 blz. Hardcover. Prijs $ 8,95. Reynolds, een Amerikaanse antropoloog die lange tijd in Japan gewoond heeft en de Japanse taal en cultuur goed kent, brengt in dit boek vijf Japanse spirituele stromingen en psychotherapieën bij elkaar onder de noemer ‘wegen naar persoonlijke groei.’ Bij ieder van deze vijf mingen staat de stilte en de afzondering van de cliënt centraal. Deze vijf zijn: (1). Morita-therapie, waarin de cliënt na een periode van een week volledige isolatie en bedrust langzaam weer teruggevoerd wordt naar het niveau van normale activiteit, en waarbij de communicatie met de therapeut vnl. geschiedt via een dagboek dat door de cliënt wordt bijgehouden; (2). Naikan-therapie, waarin de cliënt een week in afzondering teert over verschillende, door de therapeut aangegeven onderwerpen, gewoonlijk over de relatie met de moeder in de vroege jeugd van de cliënt; (3). Shadan, of ‘Isolatietherapie’, waarin de cliënt een bepaalde periode in volledige isolatie en bedrust doorbrengt; (4). Seiza, de ’therapie van het rustige zitten’, waarbij de cliënt een bepaalde periode per dag in een voorgeschreven houding dient te zitten, en tenslotte (5). Zen, door Reynolds Meditatietherapie genoemd, het ‘zitten om te zitten’, zonder therapeutische begeleiding met als doel het stopzetten van de ‘innerlijke dialoog.’ Hoewel iedere stroming zijn eigen verklaring geeft voor het ontstaan van psychische problemen en voor het mechanisme via hetwelk de rust therapeutisch werkt, is het effect van de 5 stille therapieën vrij uniform: