Jaargang 4 (1984)
4 Hypnotherapie voor agorafobie: het opwekken van depersonalisatie en het beheersen van paniek* Onno van der Hart Agorafobici klagen niet zozeer over angst voor pleinen en velden, als wel over de angst om op zekere plaatsen ‘gek’ te worden, flauw te vallen of te sterven. Er zou iets rampzaligs kunnen gebeuren. En om te voorkomen dat dit rampzalige plaatsvindt richten zij hun leven zo in dat zij deze plaatsen kunnen mijden of in gezelschap van een trouwd iemand kunnen passeren (vgl. Slater & Roth, 1969; APA, 1980). Een auteur als Roth heeft reden om aan te nemen dat het rampzalige dat gemeden wordt verschijnselen van depersonalisatie en derealisatie zijn. Vandaar dat hij spreekt van een phobic personalization syndrome (Roth, 1959, 1960; Roth & Harper, 1962). In de DSM-III (APA, 1980) wordt het verband tussen agorafobie enerzijds en depersonalisatie en derealisatie anderzijds niet gelegd. In deze handleiding wordt als hoofdkenmerk van agorafobie genoemd: de uitgesproken angst om alleen te zijn of in openbare plaatsen die men moeilijk kan ontvluchten of waar hulp bij plotselinge hoevendheid niet beschikbaar is. De reden voor de angst zou dus zijn dat men niet kan ontkomen of dat men niet zeker is van adequate hulp wanneer men daaraan plotseling behoefte zou hebben. Maar waarom zou men willen ontkomen, en waarom zou men in snaam plotseling hulp nodig hebben? ·De DSM-III noemt het niet. Wanneer we de patient die in dit artikel besproken wordt – Willem – diagnosticeren volgens de genoemde handleiding, dan moeten we spreken van agorafobie met paniekaanvallen. Maar hij klaagt ook over depersonalisatie- en derealisatieverschijnselen; die zouden zelfs de reden van zijn fobisch gedrag vormen. Bovendien heeft hij last van trance-achtige bewustzijnsstoornissen die direct verband houden met zijn paniek. Deze bewustzijnsstoornissen beantwoorden overi- * Met veel dank aan Kees van der Velden voor zijn commentaar op een dere versie van
Joost Baas2025-06-27T12:14:10+00:00
Deel dit artikel met collega's