Jaargang 5 (1985)

recensies l 8 3 Men kan bij elk mode-verschijnsel zijn bedenkingen hebben over de onevenredige aandacht die het opeens ten deel valt. Zo ook bij MP. Maar misschien gaat het om een noodzakelijke fase waardoor ‘het veld’ de feiten tot zich laat doordringen en op een passende wijze met het betreffende verschijnsel leert om te gaan. Confer en Ables maken op een prima manier duidelijk hoe een passende behandeling voor een MP-stoornis er uit kan zien. ONNO VAN DER HART Referenties Keyes, D. (1981), The minds of Billy Milligan. Random House, New York (Ook verschenen bij Bantam Books). Schreiber, F. R. (1973), Sybil. Regnery, Chicago (Ook verschenen bij Penquin Books). Watkins, J. G. & R. J. Johnson (1982), We, the divided self. Irvington hers, New York. Watkins, J. G. & H. H. Watkins (1984), Hazards to the therapist in the ment of multiple personalities. Psychiatrie Clinics of North America, 7 ( I ), 11 l-II9. Wilber, C. B. (1984), Multiple personality and child abuse. Psychiatrie Clinics of North America, 7 (1), 3-7. S. Schagen, Het effect van psychotherapie-meetbaarheid en resultaten. Van Loghum Slaterus, Deventer, 1983. 193 blz. Prijs: f 37.15· Dit boek is geen ‘How-to’-boek, met een opsomming van technieken, regels en adviezen voor diegenen die zich willen gaan bezighouden met het meten van de effecten van psychotherapie. Men vindt er daarentegen een kritische bespreking van de feitelijke stand van ken in het psychotherapie-effectonderzoek, waarbij de auteur zich vooral richt op de methodologische kant van de zaak. Aan de hand van inhoudelijk relevante literatuur worden methodologische men geïdentificeerd. De studies die zijn uitgekozen voor een nadere bespreking, vormen tegelijk een illustratie van de diverse oplossingen die voor die problemen mogelijk zijn. Een greep uit de onderwerpen die in het boek aan bod komen: wanneer noem je een beschreven handelingswijze psychotherapie, wat zijn criteria voor gische kwaliteit van een onderzoek, wat zijn de eigenschappen van de verschillende uitkomstmaten en hoe beïnvloeden die je sultaat, wat is de waarde van casuïstiek, wat zijn de haken en ogen

184 Dth 2 jaargang 5 mei 1985 bij het doen van follow-up onderzoek, welke rollen kunnen therapeut en onderzoeker spelen in een evaluatie-onderzoek. Allerlei denkbare, maar ook nooit vermoede, methodologische struikelblokken komen in het boek aan bod. Schagen fungeert hierbij als het model van een kritische lezer: bij zijn analyses van de onderzoeksliteratuur toont hij een opmerkelijk talent voor het ’tussen de regels doorlezen’ en legt daardoor vaak de vinger op ogenschijnlijk onbelangrijke routines en impliciete beslissingen, die een onderzoeksresultaat echter belangrijk kunnen beïnvloeden. Door het vele illustratiemateriaal biedt het boek ook een overzicht van de voornaamste literatuur op het gebied van psychotherapie-effect-onderzoek, sinds Eysenck (’52) de knuppel in het hoenderhok gooide (de literatuurlijst omvat 15 pag.). Schagen toont met zijn boek overtuigend aan dat de vraag naar het effect van de psychotherapie onmogelijk naar tevredenheid beantwoord kan worden. MARIAN VAN POELJE psychologe, RIAGG z/Nw, Amsterdam L. Beutler, Eclectic Psychotherapy: a Systematic Approach. New York Pergamon Press, I983. Eclecticisme is in. Er zijn echter zeer verscheiden definities van het woord te geven. Beutler ziet eclecticisme vooral als een lingsprobleem. De vraag is hoe kan men voor deze patiënt met dit probleem uit de reeks van psychotherapieën en methoden de gepaste therapie kiezen en de gepaste therapeut. Dit boek is een bijzonder interessant geheel waaruit op elke zijde wat te leren valt, meer misschien voor de theoreticus dan voor de prakticus in de psychotherapie. Beutler ontwerpt een systematiek van de psychotherapieën: (I) de psychoanalytische therapie; (2) van-Adleriaans, (3) experiëntiële/gestalt, (4) cognitieve therapie en (5) de gedragstherapie en ook een indeling van de psychotherapeutische methoden over de verschillende scholen heen. (1) het vergroten van inzicht, (2) het bevorderen van gevoelsmatig bewustzijn, (3) het gericht zijn op gevoelsmatige escalatie, (4) het gericht zijn op gevoelsreductie, (5) het bereiken van perceptuele verandering. Beutler probeert nu vanuit een drievoudig criterium de gepaste therapie en methode af te leiden, rekening houdend met (I) de complexiteit van het symptoom (mono-complex),