134 Dth 2 jaargang 6 mei 1986 Doen psychotherapeuten wat ze zeggen te doen? Een vergelijking tussen client-centered en catieve partnerrelatietherapie Alfons Vansteenwegen & Jos Stassen l. Doelstelling Het loont de moeite eens te kijken of therapeuten-in-actie wel zoveel van elkaar verschillen als hun opvattingen zouden doen vermoeden. Psychotherapiescholen verschillen duidelijk in opvattingen, maar bijna niet in de effecten van hun tussenkomsten (Smith, Glass & Ier, 1980). In de huidige trend naar integratie in de psychotherapie lijkt het belangrijk zowel de gemeenschappelijkheden als de len in therapeutisch optreden bij verschillende psychotherapiescholen grondig te onderzoeken. Dit vereist een aanpak met objectieve servatie: er kunnen immers verschillen bestaan tussen wat ten zeggen te doen en datgene wat ze de facto blijken te doen. neer men ingaat op wat er zich in een sessie afspeelt, betreedt men het veld van het procesonderzoek (Garfield & Bergin, 1978). In deze studie worden verschillen onderzocht in het verbale gedrag van de psychotherapeut in twee intake-sessies: één sessie vanuit de client-centered (ook Rogeriaanse of experiëntiële) hoek en één sessie vanuit de communicatieve (ook probleemgerichte, directieve of actionele) hoek. De benadering gaat niet uit van een theorie, maar wel van de (stereotype) beschrijving van die gen. In deze literatuur worden nogal wat verschillen aangegeven sen deze beide richtingen. De vraag die hier gesteld wordt is of we die verschillen ook empirisch kunnen vaststellen. DR. A. VANSTEENWEGEN (1941), psycholoog, is diensthoofd van het catiecentrum te Lovenjoel (Leuven). Als lector doceert hij systeem- en municatietherapie aan de K.U. Leuven, waar hij ook secretaris is van het tuut voor Familiale en Seksuologische Wetenschappen. Werkadres: nicatiecentrum, Groot Park 3, B-3042 Lovenjoel, België. J. STASSEN is klinisch psycholoog, werkzaam in het M.P.I. ‘Hazewinde’ te keren (België).
Doen therapeuten wat ze zeggen te doen? 135 2. Veronderstellingen Eerst werd door Mahieu (1983) een literatuurstudie gemaakt van de activiteit van de therapeut in partnerrelatietherapie (PRT), vanuit de verschillende psychotherapierichtingen. Haar overzicht, mede reerd door dat van Gurman (1978, p. 547), laat ons toe een aantal eerste veronderstellingen te formuleren. Deze veronderstellingen over het verschil tussen beide psychotherapierichtingen binnen PRT den verder gebaseerd op het overzicht van Devriendt (1983) voor de client-centered PRT (CCT) en op dat van Vansteenwegen (1983) voor de PRT vanuit het communicatiedenken (cT). 2.1. Wat betreft de inhoud van de verbale tussenkomst De client-centered therapeut zal meer gericht zijn op emoties en vingselementen, aangezien hij gericht is op het helpen uitdrukken van gevoelens en de cliënten dichter bij hun ervaring wil brengen. De communicatietherapeut zal meer werkwoorden gebruiken waarmee gedragingen en cognities worden aangeduid. 2.2. Wat betreft de functie van de interventie De nadruk op echtheid als grondhouding in de recente ontwikkeling van de CCT (Devriendt, 1983, 26-37) laat toe te voorspellen dat de Rogeriaanse therapeut meer aan ‘zelfonthulling’ zal doen dan de communicatietherapeut. Deze laatste zal meer directief en minder dersteunend zijn dan de experiëntiële therapeut. De client-centered therapeut zal meer gericht zijn op het belevingsproces in de therapie, terwijl bij de communicatietherapeut meer communicatiegerichte senkomsten zullen te vinden zijn. 2.3. Wat betreft de oriëntering in de tijd Beide therapeutische oriëntaties zijn op het hier en nu gericht: de client-centered therapie is gericht op het dichter bij de actuele ring brengen van het paar, de communicatietherapeut op het delijken van de communicatie in het paar. Men mag echter men dat de client-centered therapeut naast de hier-en-nu-ervaringen ook gebeurtenissen uit het verleden zal bespreken met het paar. De interactietherapeut zal meer gericht zijn op de actuele tie.
136 Dth 2 jaargang 6 mei 1986 2.4. Tot wie richt de therapeut zich? De communicatietherapeut is meer op de interactie tussen de ners gericht, de experiëntiële therapeut gaat in op het ‘doorleefde nu’ van beide cliënten ieder afzonderlijk. Dit is in elk geval zo bij kenthaler (1983) en de meer orthodox Rogeriaanse therapeuten (al zijn die niet representatief voor de experiëntiële richting in de riaanse therapie). 2.5. Welk systeem bedoelt de therapeut in zijn interventie? De communicatietherapeut zal spreken over het echtelijk systeem. De client-centered therapeut zal 7.ichzelf meer betrekken in het gesprek. Bijgevolg zal hij spreken over zichzelf samen met het paar: ‘Wij drieën werken hier samen aan deze relatie’ (Devriendt, 1982). Hij is ‘procesexpert’ t.o.v. het echtelijk systeem. De communicatietherapeut zal zichzelf minder bij het echtelijk systeem betrekken. 2.6. Welke weg volgt de therapeut? Het gaat hier over de wijze waarop de therapeut iets zegt over mand. We stellen dat de client-centered therapeut meer indirect zal interveniëren, omdat indirect ingaan op iets een veel gebruikte nier is om iemands beleving bespreekbaar te maken. Dit is het geval als de therapeut bijv. over de ene partner spreekt met de andere ner. De communicatietherapeut zal korter en directer ingaan op de cliënt. Hij zal zich steeds proberen te richten tot de persoon of nen over wie hij spreekt (Sluzki, 1978, p. 374). 21 Is er een verschil in grammaticale vorm? We verwachten dat de communicatietherapeut meer bevelen zal ven dan de Rogeriaanse therapeut. Hier zouden we een duidelijk schil moeten vinden tussen de zogenaamde directieve en ve therapeut. We verwachten dan dat de Rogeriaanse therapeut meer open vragen zal stellen aangezien dit één van de grote middelen is om de cliënt op zijn ervaring te doen ingaan, en dat de tietherapeut meer gerichte, gesloten vragen zal stellen. 2.8. Op welke manier legt de therapeut relatie tussen nissen? We denken dat de communicatietherapeut meer geïsoleerde gebeurte-
Doen therapeuten wat ze zeggen te doen? I 37 nissen zal behandelen, aangezien hij meer op de communicatie hier en nu gericht is. De Rogeriaanse therapeut zal meer verbanden sen gebeurtenissen bespreken (oorzaak-gevolg verbanden, cyclische verbanden, verschillen, tijdelijke verbanden en multipele verbanden), zoals in een belevingstherapie gebruikelijk is. 3. Onderzoeksopzet Er werden twee intake-sessies beoordeeld waarin hetzelfde paar door een zeer ervaren client-centered en een zeer ervaren rapeut werd gezien. Beide therapeuten waren rond de veertig jaar en hadden meer dan twaalf jaar ervaring met psychotherapie. Beiden hadden reeds heel wat paren in therapie gehad. Beiden zijn ook centen in de theorieën van hun psychotherapierichting en supervisor bij opleidingen volgens die richting. Het ging in beide gevallen om hetzelfde echtpaar en om dezelfde echtpaarproblematiek. Het paar werd na grondige voorbereiding gespeeld door twee beroepsacteurs, op basis van een door H. Vertommen samengestelde casus. Het feit dat het om hetzelfde paar ging lijkt ons voor dit onderzoek een zeer belangrijke troef, omdat men anders de gevonden verschillen voor een deel ook zou kunnen toeschrijven aan de interactie met het treffende paar. De sessies werden op video opgenomen. De band werd vervolgens volledig uitgetypt. De tweede auteur (J.S.) heeft dan de tekst in eenheden opgedeeld. Elk protocol werd dan door twee beoordelaars beoordeeld. Het feit dat het om een intake-sessie ging heeft natuurlijk ook nadelen. Intake-sessies zijn waarschijnlijk minder specifiek voor een bepi,ialde psychotherapierichting. Ze zijn voor een deel niet-oriëntatiegebonden (Vansteenwegen, 1983). Een intake gaat aan de eigenlijke psychotherapeutische procedure vooraf en vormt de brug met de door de cliënt beleefde – pelijke – benadering van het probleem. In die zin zullen alle intakes zeker meer gemeenschappelijke elementen vertonen dan willekeurige therapie-sessies. Anderzijds mag men stellen dat de verschillen die er gevonden worden dan ook meer zeggen over de verschillen tussen therapierichtingen.
I 38 Dth 2 jaargang 6 mei I 986 4. Het onderzoeksinstrument ‘Family Therapist Coding tem’ van Pinsof Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van het ‘Family pist Coding System’ (FTCS) van Pinsof (1980). Dit zeer uitgebreide en goed verantwoorde coderingssysteem is erop gericht de verbale senkomsten van gezins- en partnerrelatietherapeuten te identificeren. De FTCS bestaat uit negen schalen, waarvan we er hier acht ken. (De schaal die wij hebben laten wegvallen is meer typisch voor gezinstherapie dan voor PRT). Elke verbale interventie van de peut werd gecodeerd op elke schaal. Daartoe worden de uitspraken van de therapeut in eenheden opgedeeld: de werkwoordeneenheid, de hoofdzineenheid en de uitspraakeenheid. De eerste schaal van de FTCS beoordeelt de werkwoordeenheid, de volgende schalen gaan over de hoofdzineenheid (grammaticale hoofdzin met bijzinnen), de laatste schaal betreft alles wat de therapeut zegt tussen twee ken van de cliënt (uitspraakeenheid). De negen schalen kunnen we kort als volgt kenmerken: ( I) De inhoudschaal betreft de inhoud van de interventie in de gende categorieën: – Conatie (CON) (streven): heeft betrekking op het willen, kiezen en beslissen. Emotie (positief PE, negatief NE, niet specifiek NSE): uitdrukking of ervaring van emoties of gevoelens. Gedrag (positief PB, negatief NB, spatieel SB, niet-verbaal NVB, verbaal VB, niet specifiek NSB): uitspraken over ‘overte’ gedragingen. – Cognitie (positief PC, negatief NC en neutraal NLC): mentale en denkprocessen, betekenisattributie, semantische of oordeelsprocessen. Somatisch-fysisch (SP): over fysisch, medisch of somatisch tioneren. – Ervaring (Ex): ervaring die niet in een meer specifieke categorie valt. Komt overeen met de empathische grondhouding. – Feit (F): wanneer de therapeut objectief verifieerbare sen behandelt. (2) De interventieschaal betreft het doel van de interventie. Wat tracht de therapeut te bereiken met deze interventie? – Oneens-Afkeuring (oo): de therapeut is het oneens of geeft keuring over iets of iemand. – Zelfonthulling (so): de therapeut geeft expliciete persoonlijke in- formatie over zichzelf. – Refocus (R): een thema terug opnemen. – Richting (o): de therapeut geeft richting, instructies of regels. – Interpretatie
Doen therapeuten wat ze zeggen te doen? 139 (a) transpositie (TR): de therapeut bespreekt overdracht van lens, attitudes en verwachtingen van één persoon tegenover een der: (b) Etiologie-motivatie (EM): de therapeut behandelt de motivatie achter hun gedrag. – Ondersteuning (s): de therapeut valideert, bekrachtigt of digt aan. – Identificatie: de therapeut identificeert klinisch relevante topics. Ł Grensregels: de therapeut behandelt beperkingen binnen de setting, opmerkingen, straffen, toelatingen en verboden. Bijv.: ‘Ik denk dat je het recht hebt hun bepaalde eisen op te leggen’. Ł Verwachting: de therapeut behandelt expliciet de gen of angst betreffende de toekomst. Bijv.: ‘Je bent bevreesd dat hij weg zal gaan (als je hem confronteert)’. Ł Proces: de therapeut identificeert een gedrags- of experiëntieel proces. Bijv.: ‘Wanneer hij kwaad wordt, stap je het af’. Ł Communicatie: elke uitspraak waarin de therapeut expliciet een gedrag als communicatie behandelt. Bijv.: ‘Je de mijn vraag niet’. Ł Probleem: elke uitspraak waarin de therapeut symptomen of problemen behandelt. Ł Status: verwijst naar de toestand van iemand. Bijv.: ‘Ben je het daarover met haar eens?’ ( 3) De temporele-oriëntatie schaal geeft het tijdsaspect weer van de voornaamste actie die door de tussenkomst wordt uitgedrukt. Nu (N), Heden-Actueel (cR), Toekomst (F), Verleden (P) en Atemporeel (AT) – Nu: de therapeut behandelt handelingen of toestanden van dens het interview. Heden-Actueel: uitspraak waarin voornaamste handeling of stand expliciet zich voordoet in de huidige tijd (m.u.v. de sessie). – Toekomst: toestanden of handelingen in de toekomst (na het einde van de lopende sessie). – Verleden: expliciete behandeling van handelingen en toestanden uit het verleden. – Atemporeel: geen expliciet gespecificeerde tijdsperiode. ( 4) De doelwitschaal identificeert degene (tot wie) de therapeut zich richt: Co-therapeut (CT), Echtelijke eenheid (Pc), Echtgenote (wM), Echtgenoot (HF) ( 5) De interpersoonlijke structuurschaal betreft de relationele of per-
140 Dth 2 jaargang 6 mei 1986 soonlijke systemen waarover de therapeut spreekt, die het expliciete doel zijn van de tussenkomst. Naargelang de uitspraak één of dere personen behandelt: Groep (G), Triadisch (Te), Dyadisch (oc), Monadisch (Me), en Topisch (T): de therapeut praat niet expliciet over bepaalde mensen. ( 6) De systeem-lidmaatschapsschaal betreft de systemen waartoe de mensen behoren die de therapeut als doelwit neemt van zijn tie. Inclusief (INC): (paar + therapeut: wij). Therapie (TY): therapeutsysteem: ik). Over de generaties heen (CG): elke uitspraak waarin de therapeut expliciet de interactie tussen het kerngezin en het gezin van sprong behandelt. Gezin van oorsprong: uitspraken die expliciet het gezin van sprong behandelen. Kerngezin: deze categorie dekt uitspraken waarin de therapeut pliciet de leden van verschillende subsystemen van het kerngezin handelt. (De schaal wordt verder onderverdeeld in: therapeut-kerngezin, doorheen generaties, echtelijk, ouderlijk, broers/zussen, uitgebreid, niet specifiek) ( 7) De route-schaal gaat over hoe de therapeut iets zegt over iemand. – Direct: als de persoon over wie hij praat dezelfde is als degene waar hij tegen praat (‘dat moet jij dan uitpraten’). – Indirect: wanneer de therapeut spreekt tot één persoon (doelwit) over een andere persoon (indirect doelwit). Bijv.: ‘Ik denk dat hij enorm geschrokken is, maar dat hij dat niet wil toegeven’. – Direct-indirect: de therapeut richt begrip en perceptie op beiden: het doelwit (persoon tot wie hij spreekt) en het indirecte doelwit soon over wie hij spreekt). Bijv.: ‘Jij loopt weg als hij korter bij komt’. – Indirect-doelwit: uitspraak waarin de therapeut het begrijpen en de perceptie van het doelwit (persoon tot wie hij spreekt) met king tot het gedrag van en de ervaring van het indirecte doelwit soon waarover hij spreekt) behandelt. Bijv.: ‘Wat dacht je dat ik doelde?’ ( 8) De grammaticale vorm schaal betreft de grammaticale vorm van de interventie. Bevel (co) Vraag Open (QO). – Gesloten (Qc)
144 Dth 2 jaargang 6 mei 1986 Etiket: Elke uitspraak waarin de therapeut iets of iemand teert. ( 9) De relatie-tussen-gebeurtenissen-schaal betreft het verband dat de therapeut legt tussen gebeurtenissen of processen. Cyclisch (CY) Functioneel (FN): de therapeut behandelt functionele relatie tussen twee of meerdere gebeurtenissen. Incongruent (IN): de therapeut behandelt expliciet een tie. Temporeel (T): de therapeut behandelt tijdsgebonden sen. Multipel (M): de therapeut behandelt expliciet gebeurtenissen of toestanden binnen één of meer personen. Geïsoleerd (Is) wanneer de therapeut slechts één toestand of beurtenis behandelt. De psychometrische kwaliteiten van de schaal zijn door Pinsof doende aangegeven. Wij vonden een intercodeerbetrouwbaarheid (Cohen’s Kappa) K: .75 en .79, intrabeoordelerbetrouwbaarheid x .85 gemiddeld, mediaan .87. De duur van de unitisatie: 20 uur per uur interview. De duur van de codering: ro uur per interview. 5. Resultaten We zullen de resultaten weergeven per schaal (zie telkens de fende tabel en figuur). De witte balk representeert de client-centered therapeut, de gearceerde balk de interactie-therapeut. Er werd gaan van de gemiddelde geobserveerde proporties waarop een quadraat toets werd toegepast. 5.1. De inhoud van de tussenkomst Het voorspelde verschil op de emotie- en gedragscategorieën tussen de client-centered en de interactie-therapeuten wordt teruggevonden. De Rogeriaanse therapeut scoort echter niet hoger op de experiëntiële categorie. Ook op het vlak van de cognities is er geen verschil den tussen de client-centered therapie en de interactietherapeut.
Doen therapeuten wat ze zeggen te doen? 145 “‘ .9 INHOUD c. .8 0 0. .7
146 Dth 2 jaargang 6 mei 1986 5.3. Tijdsoriëntatie De eerste predictie wordt hier bevestigd, nl. dat de rapeut meer ingaat op het heden dan de client-centered therapeut.
Doen therapeuten wat ze zeggen te doen? 147 5.5. Systeemlidmaatschap De communicatietherapeut richt zich in 80% van zijn tussenkomsten tot het koppel, de client-centered therapeut in slechts 20%. De riaanse therapeut betrekt zichzelf meer bij het gesprek dan de municatietherapeut. De client-centered therapeut scoort significant meer op de niet-specifieke categorieën. Figuur 5 therapeut koppel 5.6. De weg echtelijk systeem niet specifiek Zoals de predicties luidden, richt de communicatietherapeut zich rect tot de persoon tot wie hij spreekt, terwijl de client-centered rapeut eerder indirect te werk gaat. Toch heeft de experiëntiële peut nog in ongeveer 65°/o der gevallen een directe interventiewijze. Q) .9 ROUTE ·z; 0 .8 0. 0 Ci .7 Q) “O .6 (;) Q) > .5 .D .4 0 Q) Ol Q) .3 “O ë! 2 “O “O E Q) .0 (é) indirect direct indirect direct doelwit indirect Figuur 6
148 Dth 2 jaargang 6 mei 1986 5-7- Grammaticale vorm De communicatietherapeut is directiever en hij stelt veel meer vragen dan de client-centered therapeut, maar het verschil is niet significant. Opvallend en totaal tegengesteld aan de hypothese is dat de centered therapeut zijn interventies veel meer formuleert in gesloten vragen, terwijl de communicatietherapeut meer open vragen gebruikt! Q) .9 ·;:; GRAMMATICALE VORM 0 .8 0. 0 0. .7 Q) 12 .6 Q) Q) > .5 :;; “‘ .0 .4 0 Q) Ol .3
Doen therapeuten wat ze zeggen te doen? 149 6. Besluit 6. I. Bevindingen Dit onderzoek levert ons het volgende beeld op van de wijze waarop de client-centered en de communicatietherapeut hun intake doen. Reeds van in het eerste gesprek gaat de experiëntiële therapeut in op de gevoelens van het paar. Hij engageert zich onmiddellijk in de therapeutische relatie en geeft warmte en steun aan de cliënten. Hij stelt zich niet-directief op en gaat onverwacht veel in op de nicatie tussen de partners. Het verleden interesseert hem als aanzet tot een tisch proces dat beoogt het paar dichter bij de ervaring te brengen en hen van daaruit te helpen leven. Dit proces ziet de client-centered therapeut meer als individueel dan relationeel. De experiëntiële peut legt ook reeds in de eerste sessie vaak het verband tussen beurtenissen, toestanden en processen. Hij stelt meer gesloten vragen en gaat meer indirect op de dingen in. De communicatietherapeut daarentegen is directief. Hij geeft zich niet bloot aan het koppel, maar is wel meevoelend en empathisch. Hij richt zich meer op het gedrag en de communicatie van het paar. Tijdens het eerste interview blijft hij meer bij momentele problemen en gebeurtenissen. Hij richt zich steeds tot het echtelijk systeem of de partner. Hij formuleert kort en direct open vragen zonder dat hij reeds verbanden legt tussen processen en gebeurtenissen. Het inzicht dat hij daaruit verwerft wordt later in de interpunctie-sessie steenwegen, 1983, 1985) gebruikt. Een opvallende bevinding was dat de communicatietherapeut vele taalkundig gezien eenvoudige vragen gebruikt, terwijl de red therapeut zich eerder uitdrukt in complexe zinsconstructies. Komt dit doordat de communicatietherapeut getraind is om zijn bale interventies helder en duidelijk uit te drukken? [‘Eén betekenis per woord of zin’ (Vansteenwegen, 1983, p. 87).] De client-centered therapeut gaat in op de ervaringen en belevingen van het paar of van de afzonderlijke partner. Hij gebruikt daarbij complexe en te zinnen. De communicatietherapeut gaat meer in op eenvoudig drag of de interactie binnen het paar. Hoewel er over het algemeen veel overlappingen zijn tussen beide benaderingen, zou men de client-centered benadering kunnen teriseren als gericht op de individuele beleving en de therapie als gericht op de interactie (Vansteenwegen, 1984).
150 Dth 2 jaargang 6 mei 1986 6.2. Bedenkingen Er werd uitgegaan van een intake-sessie en intake-sessies verschillen wellicht van de doorsnee therapiesessie. Dit is een beperking van het onderzoek. De gevonden verschillen zullen waarschijnlijk groter zijn wanneer gewone therapiesessies van beide richtingen vergeleken den. De gevonden verschillen kunnen natuurlijk toe te schrijven zijn aan de persoonlijke eigenaardigheden van de twee therapeuten. Om hierover meer gedifferentieerde gegevens te verwerven zou men twee groepen therapeuten moeten vergelijken. Tevens zouden de gevonden verschillen verklaard kunnen worden als een volgorde-effect, vermits hetzelfde paar eerst door de client-centered en later door de nicatietherapeut werd gezien. Het gebruiken van acteurs heeft en nadelen. Het laat een zekere mate van standaardisatie toe, maar tevens wordt het minder mogelijk om te generaliseren naar een kelijke situatie (Lange, 1986). Men zou ook de nadruk kunnen leggen op de vele gelijkenissen sen de verbale tussenkomsten van de twee therapeuten. Zo blijken beide richtingen bijzondere aandacht te vertonen voor de catie en het proces tussen de partners. Zo blijkt ook de algemeen sitief klinische instelling aan beide richtingen eigen te zijn (warmte en empathie). Het ingaan op cognities en het aandacht hebben voor de ervaring van de cliënt is ook gemeenschappelijk. Dit alles ondanks het grote verschil in jargon tussen beide scholen: ‘doorleefde nis, ervaring en beleving’ versus ‘communicatie, congruentie en dox’. Deze gelijkenissen blijken tevens uit een inspectie van de ren. Het was onze opzet de verschillen tussen beide richtingen te derzoeken. Vanuit het literatuuroverzicht werden dus alleen de onderstellingen geselecteerd die verschillen tussen beide richtingen troffen. Het onderzoek zou heel anders uitgevallen zijn als we bijv. de gelijkenissen hadden willen onderzoeken: wellicht was de komst tussen de richtingen dan veel duidelijker naar voren gekomen. Een belangrijk besluit van dit onderzoek is de ervaring die werd opgedaan met de FTCS. Deze schaal blijkt bijzonder ingewikkeld en duur te zijn in het gebruik, maar hij is toch zeer bruikbaar en chometrisch adequaat. Deze Nederlandstalige aanpassing opent de weg voor procesonderzoek in de gezinstherapie, waarvan vanuit schillende hoeken de noodzaak wordt erkend.
Doen therapeuten wat ze zef?f?en te doen? 151 Referenties Auckenthaler, A. (1983), Klientzentrierte Psychotherapie mil Paaren. gart, Kohlhammer. Devriendt, M. (1983), Een client centeredbenadering van gezamenlijke therapie. Licentiaatsverhandeling o.l.v. Prof. Dr. J. Rombauts. Instituut voor Familiale en Seksuologische Wetenschappen, K.U. Leuven. Garfield, S. & Bergin, A. (Eds.) (1978) (2), Handbook of Psychotherapy and Behaviour Change: an Empirica/ Ana/ysis. New York: Wiley. Gurman, A. S. (1981), Contemporary Marital Therapy: a Critica! en parative Analysis of Psychoanalytic Behavioral and Systems Theory proaches. In: T. Paolino & B. Me Crady (Eds.) Marriage and Marital rapy. New York, Brunner/Mazel, 445-566. Lange, A. (1986), Persoonlijke mededeling. Mahieu, R. (1983), De rol van de therapeut in PRT. Licentiaatsverhandeling o.l.v. A. Vansteenwegen, Faculteit der Psychologie, K.U. Leuven. Pinsof, W. M. (1979), The Family therapist Behaviour Scale (FTBS) Family Process, I8, 451-461. Pinsof, W. M. (1980), Family Therapist Coding System (FTCS) Coding Manuel. Niet gepubliceerde handleiding. The Family Institute of Chicago. Rombauts, J. (1981), Inleiding tot de c/ient centered therapie. Onuitgegeven studentencursus K.U. Leuven. Sluzki, C. E. (1978), Marital therapy from a systems theory perspective. In T. Paolini & B. Me Crady (Eds.) Marriage and Marital therapy. New York, Brunner/Mazel, 366-394. Smith, M. L., Glass, G. V. & Miller, T. T. (1980), The benejits of apy. Baltimore: John Hopkins University Press. Stassen, J. (1985), Toepassing van het ‘Family Therapist Coding System’ op de intake-fase van PRT. Licentiaatsverhandeling in de psychologie o.l.v. A. Vansteenwegen, K.u. Leuven. Vansteenwegen, A. (1983), Helpen bij partnerrelatieproblemen, Deventer, Van Loghum Slaterus. Vansteenwegen, A. (1984), Client centered partnertherapie: mogelijkheden en grenzen. In: Van Praag, P., Swildens, J. en Lietaer, G. – Client centered therapie in beweging. Leuven, Acco, 503-520. Vansteenwegen, A. (1985), Een rapport aan het paar als een therapeutisch strument in de beginfase van een probleemgerichte PRT. In: 1. Ponjaert en H. Vertommen: Therapiegerichte diagnostiek, Leuven, Acco, 249-262.