Jaargang 4 (1984)

!00 De vermindering van pijn, angst en braken door middel van hypnose bij kinderen die kanker ben* Samuel LeBaron & Lonnie Zeltzer Kinderen en adolescenten met leukemie en non-Hodgkin’s hoom moeten in de meeste gevallen een aantal pijnlijke medische derzoeken en ingrepen ondergaan in de loop van hun behandeling. Sommige van deze procedures zijn nodig voor het toepassen van motherapie (bijv. intraveneuze of intrathecale toediening), andere zijn van diagnostisch belang (bijv. beenmergaspiraties en ties). Voor veel kinderen en adolescenten met kanker vormen deze medische procedures een groot probleem, deels omdat ze zeer pijnlijk kunnen zijn en deels omdat ze nogal vaak herhaald moeten worden. Er zijn adolescenten die hebben aangegeven dat ze deze procedures erger vinden dan de ziekte zelf (Zeltzer et al., 1980). Het meeste onderzoek naar interventies om pijn en angst bij deze kinderen te verminderen heeft betrekking op de toepassing van notische technieken. Recente literatuuroverzichten over het gebruik van hypnose bij pijnbestrijding kan men vinden in een uitstekend boek van Hilgard & Hilgard (1975) en bij Gardner & Olness (1981). Individuele gevalsstudies (Gardner 1976; Ellenberg et al., 1980; zer, 1980) en twee series gevalsbeschrijvingen (LaBaw et al., 1975; Olness, 1981) hebben aannemelijk gemaakt dat hypnose succes kan hebben bij het verminderen van pijn en angst bij kinderen met ker. Het eerste systematische onderzoek naar dit probleem werd gedaan door Hilgard & LeBaron aan Stanford University Children’s ta! (1982). Van 63 patiënten tussen de 6 en 19 jaar die piraties (BMA) ondergingen, werden door hen zelf genoteerde gen van hun pijn beleving verzameld. Bij een steekproef van 24 tiënten die een aanzienlijke hoeveelheid hinder hadden gerapporteerd, Ł Dit stuk is mede tot stand gekomen dankzij een door het Nationaal Cancer lnstitute verleende subsidie. Vertaling: Jetske Spanjer. DR. s. LEBARON (psycholoog) en DR. L. ZELTZER (kinderarts) zijn verbonden aan het Department of Pediatrics van The University of Texas. dentie: Dr. Samuel LeBaron, Department of Pediatrîcs, University of Texas; Health Science Center at San Antonio, 7703 Floyd Curl Drive, San Antonio, Texas 78284.

Vermindering van p1jn, angst en braken d.m.v. hypnose 101 werd hypnose toegepast. Bij de daarop volgende BMA’s werd door hen minder pijn gerapporteerd en hun angst nam af. Bij de base-line observaties (d.w.z. de observaties die uitgevoerd werden en de hypnose-steekproef werd getrokken), viel het de vers op dat een derde van de patiënten vermeldde weinig of geen pijn te hebben tijdens BMA’s. Van hen die hypnose kregen werden de notiseerbaarheidsscores bepaald, en er werd een significante relatie gevonden tussen hypnotiseerbaarheid en pijnreductie. Bij een onderzoek dat gedaan werd bij het Health Science Center van The University of Texas in San Antonio (Zeltzer & LeBaron, 1982) werden de effecten van hypnotische technieken vergeleken met niet-hypnotische hulp (bijv. ondersteunende counseling en afleiding). Bij patiënten van 6 tot 17 jaar werden hun pijn en angst geregistreerd tijdens BMA’s en ruggemergpuncties (RP). Er werden zowel door de patiënt gemaakte verslagen als observatieverslagen gebruikt. Evenals bij de patiënten in Stanford vertoonde ongeveer een derde van de tiënten weinig of geen pijn bij de base-line. De gegevens voor BMA’s en RP’s werden afzonderlijk geanalyseerd, daar baseline BMA’s door patiënten pijnlijker werden gevonden dan baseline RP’s. De ten van dit onderzoek brachten aan het licht dat hypnotische ken steeds effectiever waren dan ondersteunende counseling, zowel bij BMA’s als bij RP’s, ook al bleken sommige patiënten veel baat te hebben bij niet-hypnotische technieken. De schrijvers veronderstellen dat de in het algemeen grotere effectiviteit van hypnotische ken te maken kan hebben met het vermogen van ken de aandacht van het kind langer vast te houden dan technieken waarin geen gebruik gemaakt wordt van imaginatie. Het gebruik van hypnose bij uiteenlopende problemen bij kinderen is beschreven door Gardner & Olness ( 1981 ). Korte besprekingen over de manieren waarop hypnose gebruikt wordt binnen de trische oncologie kan men vinden in Zeltzer & LeBaron (1982) en Hilgard & LeBaron ( 1982). Meer uitgebreide discussies over het bruik van hypnose binnen de pediatrische oncologie staan beschreven in een boek van Hilgard & Le Baron ( 1984) en in een hoofdstuk van O’Grady & Hoffmann (1983). Uit onze ervaring met kinderen is delijk geworden dat hypnose, net als andere psychologische ken, op een flexibele, geïndividualiseerde manier gebruikt moet den. Ook is gebleken dat het sluiten van de ogen en het optreden van ontspanning – bij adolescenten en volwassenen een vanzelfsprekende zaak wanneer het om hypnose gaat – bij jongeren veel minder vaak gebeurt, en bij kinderen jonger dan 7 jaar vrijwel niet voorkomt. Het essentiële aspect van hypnose bij kinderen is het intensief opgaan in

I02 Dth 2 jaargang 4 mei 1984 fantasie en/of dissociatie (Hilgard & LeBaron, 1984). De meeste deren en sommige adolescenten fantaseren heel gemakkelijk. Dit hoort bij hun gewone dagelijkse activiteiten; ze hebben de lange laxatie-inductie voor hypnose niet nodig. Volwassenen hebben die meestal wel nodig om hun kritisch observerende ego voor een tijdje opzij te zetten. Ter illustratie het volgende geval: Tom, een jongen van 12 jaar, had aanzienlijke pijn-en was bang tijdens mergaspiraties. Hij werkte wel mee, maar hij huilde altijd gedurende de hele procedure. Zijn moeder vertelde dat hij een paar dagen voor iedere aspiratie steeds erg nerveus was en slecht sliep. Hij wilde alles aangrijpen wat hem zou kunnen helpen. Hij was dol op avonturenverhalen over pen. Inductie-procedures zoals die voor volwassenen gebruikt worden ten hem alleen maar ongeduldig; ze betekenden onnodig oponthoud. Op het moment dat hij op de behandeltafel lag was hij klaar om zich voor te stellen dat hij veilig in zijn ruimteschip zat. De verpleegsters en artsen werd in Toms bijzijn verteld dat hij een astronaut was, en dat ze, wanneer ze iets aan zijn kleding moesten losmaken of zijn houding moesten veranderen, met hem den communiceren via de radio. Op die manier werd de hele tie uitgevoerd alsof het om een reis naar een verre planeet ging. Zelfs de pijn van de naald en de aspiratie werd geherinterpreteerd als ‘de spanning van de stoel en je veiligheidsgordel’, terwijl het ruimteschip door een hevige renstorm vloog. Op het moment dat de grote naald in Toms heup werd bracht en in het bot kwam, greep hij de hand van zijn moeder en die van de therapeut en met wijd open ogen beschreef hij de schitterende lichtflitsen die langs het raam van zijn ruimteschip schoten. Zodra de procedure voorbij was leek Tom zich weer wat rekenschap te geven van de behandelkamer. Hij keek op naar degenen die bij de tafel stonden en glimlachte. Hij beantwoordde de vraag over wat hij gemerkt had, met te zeggen dat ongeveer 60% van zijn geest zich alleen met de ruimtereis had beziggehouden; 40% van zijn geest was zich bewust geweest van de naald, de druk en wat pijn. Hij voegde eraan toe: ‘Maar de pijn vond ik niet zo erg omdat ik er niet zo op heb gelet’. Toms beschrijving van zijn ervaring is kenmerkend voor veel ren en adolescenten. Gewoonlijk rapporteren ze geen voortdurend gedeeltelijk bewustzijn van de pijnlijke stimulus, maar de daarmee verbonden angst en lijden zijn zoveel minder dat ze zich er geen gen meer over maken. Bij het beschouwen van de resultaten van zijn interventie doet de onderzoeker of therapeut er goed aan de sensatie en de psychologische ervaring van het lijden van elkaar te onderscheiden. Het gebruik van hypnose en andere gedragsinterventies in het kenhuis vraagt van de patiënt op zijn minst wat coöperatief gedrag en de mogelijkheid om actief mee te doen aan de behandeling. neer patiënten tijdelijk in de war, in paniek of kwaad zijn, moeten ze meestal eerst gerustgesteld en geholpen worden bij het oplossen van

Vermindering van pijn, angst en braken d.m.v. hypnose 103 andere dringende problemen, voordat ze iets kunnen hebben aan het betrokken worden in prettige fantasieën. Deze behoeften, die verband houden met ontwikkelings- en omgevingsfactoren, betekenen een langrijke uitdaging voor de klinische onderzoekers. Klinisch zoek op dit gebied moet flexibel genoeg zijn om tegemoet te komen aan de grote verschillen in situaties die optreden, terwijl het aan de andere kant zijn structuur en systematische opzet moet weten te houden. Hieronder volgt een voorbeeld van een kind dat geprofiteerd heeft van een combinatie van verbeelding, geruststelling en uitleg over de medische procedure: Julie, 8 jaar oud, had nogal wat pijn en was angstig tijdens de vele aspiraties. De angst was haar grootste probleem. In haar gewone doen was ze een meegaand meisje, maar tijdens de beenmergaspiraties en ties werd ze zo bang dat ze zichzelf niet meer in de hand kon houden. Ze schreeuwde en vocht zo hard dat het moeilijk was het onderzoek af te maken. Ze was blij met hypnotherapie en tijdens de daaropvolgende medische zoeken waren haar eigen ervaringen minder negatief en ook met haar gedrag ging het beter. Ze had plezier gehad in fantasieën waarin ze fietste, terwijl haar lievelingshond naast haar rende. Maar toch werd Julie vlak voor ieder onderzoek weer bang en vroeg dan angstig: ‘Wat gaan ze doen? Doet het pijn? Wat zullen ze doen?’ De therapeut beantwoordde die vragen en nerde haar aan het verloop van het onderzoek voordat ze in de hypnose trokken werd. Hij benadrukte: ‘Ik ben hier vlak bij je, en je moeder ook. Wat denk je, zullen we gaan fietsen vandaag? Wat voor leuke verrassingen zullen we tegen komen? Gaat je hondje ook met ons mee?’ Bij ieder onderzoek te Julie’s aandacht zich dan weer op haar prettige fantasie, en dan weer op de angst voor de procedure. De therapeut bleef haar vragen beantwoorden en stelde haar kort gerust. Aansluitend kon Julie weer terug naar haar seerde avonturen. Op die manier verminderden haar pijn en angst aanzienlijk en kon ze de procedure veel beter verdragen. Bij het onderzoek naar interventies ter reductie van pijn en angst zijn de afbankelijke variabelen de angst- en ongemakscores geweest zoals die door observanten en door de patiënten zelf werden teerd. Resultaat van onderzoek door Hilgard & LeBaron (1982 en LeBaron & Zetler, in druk) wijst erop dat het gebruik van zowel rapportage als rapportage door anderen essentieel is om een te indruk van pijn en angst te krijgen. Voor- en nadelen van zelf- en observatorverslagen zijn bediscussieerd door McReynolds ( 1968), Glenn on & Weisz ( 1978) en door verschillende schrijvers van een boek dat geredigeerd werd door Spielberger (1972). zoekers in de tandheelkunde bij kinderen zijn het er in het algemeen over eens dat de beste inschatting van angst en pijn tot stand komt wanneer men gebruikmaakt van zowel observatiescores als van sco-

l 04 Dth 2 jaargang 4 mei l 984 res die door de patiënten zelf zijn vastgesteld. Hoewel er voortdurend resultaten bekend worden die aannemelijk maken dat hypnose een effectieve techniek is voor het verminderen van pijn en angst gedurende pijnlijke medische procedures, blijven een aantal belangrijke vragen onbeantwoord: ( 1) Zijn er andere behandelingsmogelijkheden waarmee deze ren en adolescenten misschien geholpen kunnen worden? Deze vraag is met name belangrijk voor patiënten die geen baat vinden bij nose, maar evengoed hulp nodig hebben bij het doorstaan van ke procedures. (2) Er is een verband aangetoond tussen hypnotiseerbaarheid en het resultaat van de behandeling (Hilgard & LeBaron, 1982); min waren er patiënten die gemakkelijk hypnotiseerbaar waren der dat ze veel aan hypnose hadden. En ook al waren de counseling en afleiding minder effectief dan hypnose, toch gaven een aantal patiënten een indrukwekkende afname van angst te zien, en ook wat vermindering van pijn wanneer deze niet-hypnotische technieken werden toegepast. Aan welke factoren moeten deze zonderingen op de regel worden toegeschreven’! (3) Blijft de afname van pijn en angst die gevonden wordt bij ve door de therapeut geleide interventies bestaan nadat met de ventie gestopt wordt? (4) Een buitengewoon belangrijke onbeantwoorde vraag is of het tot nu toe afgeronde onderzoek vertaald kan worden in betaalbare, voortgaande klinische programma’s om kinderen en adolescenten routinematig te helpen bij het ondergaan van deze medische res. Het verminderen van misselijkheid en braken na pie door middel van hypnose Misselijkheid en braken bij chemotherapie zijn belangrijke problemen voor een meerderheid van de kankerpatiënten (Zeltzer, 1980; Zeltzer, Zeltzer & LeBaron, 1983; Frytak & Moertal, 1981). Drieëndertig procent van een kindergeneeskundige populatie brak chemotherapie vroegtijdig af vanwege ernstige misselijkheid en braken. Voor centen was dit percentage 59°/o (Smith et al., 1979). Deze hoge centages zijn vooral verontrustend omdat de meeste kwaadaardige kinderziektes mogelijkerwijs te genezen zijn met optimale therapie (Altman & Schwartz, 1978). Het onderkennen van de kwellingen die de bijwerkingen van motherapie teweegbrengen heeft geleid tot veel onderzoek naar mid-

Vermindering van pijn, angst en braken d.m.v. hypnose 105 delen om misselijkheid en braken tegen te gaan. Of deze onderzoeken – die alle zijn uitgevoerd met volwassenen relevant zijn voor ren staat niet vast. Psychologische strategieën om misselijkheid en braken te verminderen zijn eveneens onderzocht. De meeste van deze studies zijn gericht op een vermindering van de anticipatoire lijkheid en braken, omdat men aanneemt dat anticipatoire men meestal geconditioneerde responsen zijn die beter reageren op psychologische interventies dan symptomen die volgen op de ning van chemotherapie (Morrow, 1982; Neese et al., 1980; Redd & Andersen, 1981). De interventiestrategieën bestaan voornamelijk uit relaxatie, hypnose met suggesties voor relaxatie, of bio-feedback, en systematische desensitisatie. Deze studies, alle bij volwassenen voerd, zijn samengevat door Redd & Andrykowski (1982). Terwijl de studies over de behandeling bij volwassenen zich hebben geconcentreerd op anticipatoire misselijkheid en braken, hebben de studies bij kinderen zich gericht op de behandeling van symptomen die volgen op het toedienen van chemotherapie. Zeltzer (1980) schreef de ervaringen met chemotherapie van een opgroeiende jongen en de manier waarop hij gebruik maakte van hypnose om de men van de patiënt te verlichten. In een verslag over het gebruik van ‘verbeeldingsoefeningen’ bij 25 kinderen met kanker vermeldt Olness (1981) dat 10 patiënten ‘blijvende verlichting’ ondervonden van de met chemotherapie verbonden misselijkheid, maar er zijn geen nadere gegevens of beschrijvingen beschikbaar met betrekking tot deze tiënten. In Hilgard & LeBaron (1984) worden twee gevallen ven waarin hypnose gebruikt wordt bij symptomen die met therapie te maken hebben. Bij één geval wordt het hypnoseproces nauwkeurig omschreven. Het gaat om een jonge man die behandeld werd voor non-Hodgkin’s lymphoom. Hij had last gehad van ge misselijkheid, braken, een brandend gevoel in de maag en een brek aan eetlust ten gevolge van de chemotherapie. In de rapie werd gebruik gemaakt van diepe relaxatie, gecombineerd met suggesties voor het waarnemen van nieuwe, aangename sensaties zoals tintelen of zweven, en vredige gevoelens om het nare gevoel van misselijkheid en branden te vervangen. Hij slaagde erin zelfhypnose aan te leren en iedere keer wanneer hij last kreeg van de bijwerkingen van chemotherapie reisde hij weg in zijn hoofd om de tijd prettig door te brengen met zijn vriendin. Binnen een paar dagen meldde hij een belangrijke afname van de bijwerkingen en zijn eetlust werd merkelijk beter. Conclusies omtrent de effectiviteit van hypnose bij de bijwerkingen van chemotherapie die slechts gebaseerd zijn op gevalsbeschrijvingen kunnen alleen in een bepaalde richting wijzen; er zijn immers zoveel

I06 Dth 2 jaargang 4 mei r 984 factoren die verantwoordelijk kunnen zijn voor symptoomreductie. Zo hebben we bijv. het verslag van een adolescente patiënte bij wie de chemotherapeutische doses gelijk bleven, maar de manier waarop die werden toegediend veranderde: haar symptomen namen eerst matisch toe en verdwenen vervolgens, zonder dat er enige gische interventie was aangeboden (Zeltzer et al., 1983). We hebben ook getoond dat de symptomen bij kinderen in hoge mate kunnen fluctueren wanneer bij herhaalde kuren dezelfde stoffen in dezelfde doses toegediend worden, zonder dat er sprake is van een belangrijke verandering in de omgeving of van een door een therapeut de techniek (Zeltzer et al., 1983). Er moet rekening gehouden worden met veel methodologische blemen wanneer men systematisch onderzoek wil doen naar ties bij kinderen die chemotherapie ondergaan, en misschien is dat wel de reden waarom er zo weinig pediatrische studies zijn. ken die succes hebben bij volwassenen zijn misschien niet bruikbaar bij kinderen door de verschillen in ontwikkeling. Behandeling bij wassenen is bijv. vaak gericht op het ontspannen van de patiënt; in ons onderzoek met pediatrische patiëntjes (Hilgard & LeBaron, 1982; Zeltzer & Le Baron, l 982) hebben we evenwel gemerkt dat de meeste kinderen er grote moeite mee hebben om hun aandacht lang genoeg op ‘ontspanning’ te concentreren als ze het moeilijk hebben. Voor het gebruik van hypnose bij kinderen betekent dit dat hij vaak effectiever werkt wanneer de hypnose actie-gericht is. Kinderen en adolescenten zijn ook geneigd terug te vallen tijdens acute stresssituaties, en zij zijn dan vaak niet in staat om zelf technieken toe te passen, maar hebben een actieve, door de therapeut geleide interventie nodig. Deze ke regressie werd beschreven in onderzoek over adolescenten met kanker (Levenson et al., 1982) en andere medische problemen ron et al., 1983). In ons pijnonderzock (Hilgard & LeBaron, 1982; Zeltzer & LeBaron, 1982) kwam naar voren dat wanneer de stress van de kinderen eenmaal verminderd was door middel van door de therapeut geleide technieken, de meeste kinderen in staat waren de vermindering van hun klachten te handhaven met steun van ouders en verpleging, of, wanneer het om adolescenten ging, door hun eigen inspanning en positieve verwachtingen. Er is weinig systematisch onderzoek naar het gebruik van onze terventies bij kinderen; er zijn alleen pilot studies. Het eerste is een onderzoek van Zeltzer et al. (1983) bij 8 patiënten die een significante afname te zien gaven in de frequentie en intensiteit van braken na het toepassen van hypnose. Bij 6 van de 8 patiënten duurde het ken ook korter. In dit onderzoek hielden patiënten zelf dagboeken bij. De chemotherapiekuur voordat de interventie plaatsvond werd

Vermindering van pijn, angst en braken d.m.v. hypose 107 vergeleken met een kuur na de interventie. Omdat we gemerkt ben dat het braken bij kinderen in de loop van de tijd varieert, moet betwijfeld worden of de vergelijking van de klachten t.g.v. de motherapiekuur voor en na de interventie voldoende reden geeft om een afname van symptomen aan de interventie toe te schrijven. De auteurs bemerkten ook dat slechts een paar adolescenten de gen van hun klachten goed bijhielden. Op die manier sloop een niet bedoelde patiëntselectie hun onderzoek binnen. In een andere pilot study die LeBaron & Zeltzer (in druk) deden bij 8 adolescenten, werden deze methodologische problemen vangen door gematchte groepen te gebruiken en door gebruik te ken van een onderzoeksassistent die de zelf geschreven verslagen bij iedere patiënt binnen een vastgestelde tijd na iedere kuur ophaalde. Maar het was onduidelijk of hypnose of tische factoren de belangrijkste rol speelden in de afname van tomen. Dat was de reden waarom er nog een klein onderzoek werd daan om de effectiviteit van hypnose te vergelijken met die van hypnotische) ondersteunende counseling bij de afname van de kingen na chemotherapie bij kinderen (Zeltzer et al., 1984). In dit derzoek werden de voorlopige gegevens verzameld van 5 I kinderen die chemotherapie kregen. Maar nadat de kinderen met minimale symptomen en zij bij wie de chemotherapeutische protocollen of ses veranderden uit het onderzoek waren weggelaten, bleven er 19 patiënten voor het onderzoek over. Significante afname van lijkheid en braken werd bij beide behandelgroepen gevonden. Ook namen de symptomen niet duidelijk toe nadat de behandeling was beëindigd. Het is duidelijk dat het onderzoek naar de mogelijkheden van chologische interventies bij de chemotherapeutische bijwerkingen bij kinderen nog in een embryonaal stadium verkeert. Pilot studies len op de ervaringen en observaties van individuele gevallen. zoek naar volwassenen met kanker kan meestal niet worden poleerd naar kinderen. De methodologie bij het vaststellen van vens en het toepassen van technieken moet tegemoet komen aan de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van deze jongere patiënten. Er is nog steeds behoefte aan groter opgezet onderzoek met meerdere baseline- en interventiegegevens, post-interventie follow-up, geschikte controlegroepen, en vergelijkingen tussen hypnose en andere ken.

rn8 Dth 2 jaargang 4 mei 1984 Referenties Altman, A. J. & A. D. Schwartz (1978), Malignant Diseases of Infancy, hood, and Adolescence (VoL 18) in the series Major Problems in Clinical diatrics. W. B. Saunders, Philadelphia. Ellenberg, L” J. Kellerman, J. Dash, G. Higgins & L. Zeltzer (1980), Use of hypnosis for multiple syrnptoms in an adolescent girl with leukemia. nal of Adolescent Health Care. 1, p. 132-136. Frytak, S. & C. G. Moertal (1981), Management ofnausea and vomiting in the cancer patient. Journal of the American Medica! Association, 245(4), p. 393-396. Gardner, G. G. (1976), Childhood, death, and human dignity: Hypnotherapy for David. The International Journal of Clinical and Experimental Hypnosis, 24 (2), p. 122-139. Gardner, G.G. & K. Olness (1981), Hypnosis and Hypnotherapy with dren. Grune & Stratton, Ine., New York. Glennon, B. & J. R. Weisz, (1978), An observational approach to the ment of anxiety in young children. Journal of Consulting and Clinical cho/ogy, 46, p. 1246-1257. Hilgard, E. R. & J. Hilgard (1975), Hypnosis in the Relief of Pain. Kaufmann, Ine., Los Altos, Califomia. Hilgard, J. R. & S. LeBaron (1982), Relief of anxiety and pain in children and adolescents with cancer: Quantitative measures and clinical tions. The International Journal of Clinical and Experimental Hypnosis, 30(4), p. 417-442. Hilgard, J. R. & S. LeBaron (1984), Hypnosis in the Treatment of Pain and Anxiety in Children with Cancer: A Clinical and Quantitative lnvestigation. Kaufrnann, Ine., Los Altos, Calîfornia. LaBaw, W” C. Holton, K. Tewell & D. Eccles (1975), The use of sis by children with cancer. The American Journal of Clinical Hypnosis, 17, p. 233-238. LeBaron, S” J. M. Stack & L. K. Zeltzer (1981), Influence of physician style on treatrnent outcome in adolescents. Journal of Adolescent Hea/th Care, 2(1), p. 83. LeBaron, S. & L. Zeltzer (in druk), Assessment of acute pain and anxiety in children and adolescents by self-reports, observer reports, and a behavior checklist. Journal of Consulting and Clinical Psycho/ogy. LeBaron, S. & L. Zeltzer (in druk), Behavioral intervention for reducing motherapy-related nausea and vomîtîng in adolescents with cancer. Journal of Adolescent Hea/th Care. Levenson, P. M” B. J. Pfefferbaum, D. R. Copeland & Y. Silberberg (1982), Information preferences of cancer patients ages I 1-20 years. Journal of Adolescent Health Care, 3(1), p. 9-13. McReynolds, P. (1968), The assessment of anxiety: A survey of available techniques. In: P. McReynolds (ed.), Advances in Psycho/ogical Assessment (Vol. 1). Science and Behavior Books, Palo Alto, California. Morrow, G. R. (1982), Prevalence and correlates of anticipatory nausea and

Vermindering van pijn, angst en braken d.m.v. hypnose 109 vorniting in chemotherapy patients. Journal of the Nationa/ Cancer te, 68(4), p. 585-588. Neese, R. M., T. Carli, G. C. Curtis & P. D. Kleinman (1980), Pretreatment nausea in cancerchemotherapy: A conditioned response? Psychosomatic Medicine, 42(1), p. 33-36. O’Grady, D. & C. Hoffmann (1983), Hypnosis with children and adolescents in the medica} setting. In: W. Wester & A. Smith (eds), Comprehensive nica/ Hypnasis. J. B. Lippincott Company, Philadelphia. Olness, K. (1981), lmagery (self-hypnosis) as adjunct therapy in childhood cancer. Clinical experience with 25 patîents. American Journal of Pediatrie Hematology/Oncology, 3(3), p. 313-321). Redd, W. H. & G. V. Andersen (1981), Conditioned aversion in cancer tients. Behavior Therapist, 4(2), p. 3-4. Redd, W. H. & M. A. Andrykowski (1982), Behavîoral intervention in cer treatment: Controlling aversion reactions to chemotherapy. Journal of Consulting and Clinca/ Psychology, 50(6), p. 1018-1029. Smith, S. D .Ł D. Rosen, R. C. Trueworthy & J. T. Lowman (1979), A reliable method for evaluating drug compliance in children with cancer. Cancer, 43, p. l69-1n Spielberger, C. D. (1972), Anxiety as an emotional state. In: C. D. Spielberger (ed.), Anxiety: Current Trends in Theory and Research (Vol. I ). Academie Press, New York. Winer, G. A. (1982), A review and analysis of children’s fearful behavior in dental settings. Child Deve/opment, 53, p. IIII-I133. Zeltzer, L. K. (1980), The adolescent with cancer. In: J. Kellerman (ed), cho/ogical Aspects of Childhood Cancer. Charles C. Thomas, Springfield, 11- linois. Zeltzer, L., J. Kellerman, L. Ellenberg. J. Dash & D. Rigler (1980), gical effects of illness in adolescence. II. Impact of illness in adolescents – crucial issues and coping styles. Journal of Pediatrics, 97( l), p. I 32- 138. Zeltzer, L. & S. LeBaron (1982), Hypnosis and nonhypnotic techniques for reduction of pain and anxiety during painful procedures in children and adolescents with cancer. Journal of Pediatrics, 101(6), p. 1032-I035. Zeltzer, L.K., J. Kellerman, L. Ellenberg & J. Dash (1983), Hypnosis for duction of vomitîng associated with chemotherapy and disease in cents with cancer. Journa/ of Adolescent Heolth Care, 4(2), p. 77-84. Zeltzer, L. K., S. LeBaron & P. M. Zeltzer (1983), A prospective assessment of chemotherapy related nausea and vomiting in children with cancer. American Journol of Pediatrie Hematology/Onco/ogy, 6(1), p. 25-37. Zeltzer, L., P. M. Zeltzer & S. LeBaron (!983), Cancer in adolescence. In: M. S. Smith (ed), Chronic Disorders in Ado/escence. John Wright-PSG Ine., Littleton, Massachusetts. Zeltzer, L. & S. LeBaron (1984), Effects of the mechanics of administration on Doxorubicin înduced side effects: A case report. American Journal of Pediatrie Hematology/Oncology, 6(1), p. 107-IIO. Zeltzer, L., S. LeBaron & P. M. Zeltzer (1984), The effectiveness of ral intervention for reduction of nausea and vomiting in children and lescents receiving chemotherapy. Journal of Clinical Oncology.