19 Seksueel misbruik van jongens Alfred Lange & Boukje Bakuwel SAMENVATTING Er wordt een overzicht gegeven van specifieke problemen die een rol kunnen spelen wanneer jongens seksueel misbruikt zijn. Speciale aandacht wordt besteed aan research naar de verschillen tussen seksueel misbruik van jongens en dat van meisjes. Jongens lijken meer dan meisjes de neiging te hebben hun negatieve emoties omtrent seksueel misbruik te dringen en te vertekenen. Dit zou te maken hebben met in onze maatschappij heersende verwachtingen over gedrag van jongens. Er blijkt anders gereageerd te worden wanneer een jongen het slachtoffer is van seksueel misbruik dan wanneer het een meisje betreft. Dit kan onder andere voortkomen uit de verwachting dat jongens minder kwetsbaar zijn dan meisjes en meer invloed kunnen uitoefenen op dat wat er met hen gebeurt. Mannelijke plegers van seksueel misbruik zijn vaak in hun jeugd zelf misbruikt. Kennelijk is er vaak sprake van een cyclus van misbruik. Inleiding Gegevens en vermoedens over seksueel misbruik van kinderen komen de laatste jaren steeds vaker in de publiciteit. Het taboe over dit onderwerp lijkt langzaam te verdwijnen nu duidelijk is geworden dat seksueel misbruik geen incidenteel voorkomend probleem is (Russell, 1983; Finkelhor et al., 1986; Draijer, 1988). Seksueel misbruik wordt meestal niet gepleegd door onbekende randfiguren, maar lijk door bekenden of familieleden van het slachtoffer. Toch zijn er nog ongetoetste opvattingen die hardnekkig voortleven in de blieke opinie; bijvoorbeeld, dat de dader altijd een man is en het slachtoffer altijd een vrouw of een meisje. Dat een slachtoffer van DR. A. LAl”GE, psycholoog, is universitair hoofddocent aan de Vakgroep Klinische Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, Roeterstraat IS, IOI8 WB Amsterdam. DRS. B. BAKUWEL, psychologe, is werkzaam bij het Elisabeth Gasthuis te Haarlem. Dth I jaargang II februari 1991 p. 19-42
20 Dth 1 jaargang 11 februari 1991 seksueel misbruik ook een jongen kan zijn of dat ook vrouwen sueel misbruiken wordt zelden als mogelijkheid overwogen. Verreweg de meeste publikaties over seksueel misbruik van ren hebben betrekking op meisjes. In dit artikel zullen we bespreken wat er uit de literatuur over seksueel misbruik van jongens bekend is en in hoeverre het afwijkt van seksueel misbruik van meisjes. Eerst wordt beschreven welke specifieke problemen optreden bij seksueel misbruik van jongens. Daarna worden reacties van het slachtoffer zelf op het seksueel misbruik beschreven en wordt ingegaan op de reacties van de maatschappij. Ten slotte komen lange-termijneffecten bij de slachtoffers aan de orde. Weerstand bij mannelijke slachtoffers om te spreken over hun ervaringen Waarom is er relatief zo weinig onderzoek gedaan naar seksueel misbruik van jongens en waarom wordt er door jongens zo weinig om hulp gevraagd in verband met seksueel misbruik? Een mogelijk antwoord op beide vragen zou kunnen zijn dat seksueel misbruik van jongens een weinig voorkomend verschijnsel is. Het is echter ook mogelijk dat het wel regelmatig voorkomt maar dat het zelden blemen oplevert voor de betrokken jongen. Het kan echter ook zijn dat seksueel misbruik van jongens wel degelijk vaak traumatische gevolgen heeft, maar dat deze problemen niet bekend worden omdat het voor jongens nog moeilijker is om over te praten dan voor jes. Nasjleti (1980) noemt acht oorzaken waarom het voor een eel misbruikte jongen moeilijk zou kunnen zijn om over zijn gen te spreken. Deze oorzaken kunnen in drie factoren worden ondergebracht: (1) Het taboe omtrent het verschijnsel seksueel misbruik. Seksueel misbruik zou zowel voor jongens als voor meisjes moeilijk ter sprake te brengen zijn vanwege de angst om niet geloofd te worden, het idee zelf ook schuldig te zijn aan het gebeurde, solidariteitsgevoelens met de dader en loyaliteitsconflicten. Gevoelens van solidariteit en teitsconflicten zouden met name een rol spelen als de pleger van het misbruik een persoon is die een bekende of een familielid is van het slachtoffer. Naast de negatieve gevoelens opgewekt door het bruik zijn er immers ook vaak gevoelens van liefde en heid. Deze tegenstrijdige gevoelens kunnen veel verwarring ken en maken het voor het slachtoffer moeilijk om over zijn ervaringen te spreken. (2) Naast al deze aspecten die voor zowel mannelijke als vrouwelij-
Seksueel misbruik van jongens 2 l ke slachtoffers van seksueel misbruik een rol spelen zou het ke slachtoffer te maken hebben met het mannelzjke stereotype dat in onze Westerse maatschappij bestaat. Een man hoort sterk te zijn, actief te handelen en voor zichzelf op te komen. In het verlengde hiervan ligt het idee dat het voor een man niet sociaal wenselijk is om hulp te vragen; hij behoort zichzelf te kunnen redden. Een nelijk slachtoffer van seksueel misbruik voldoet aan geen enkele van deze verwachtingen. Deze eisen met betrekking tot masculiniteit zouden het voor een mannelijk slachtoffer extra moeilijk maken over het misbruik te spreken. Hij zou hierdoor nog sterker dan een vrouw de neiging hebben om zichzelf een actieve rol toe te kennen in wat er is gebeurd en zichzelf schuldig te achten. Bovendien zou een lijk slachtoffer vanwege deze schuldgevoelens nog banger zijn om niet geloofd te worden. (3) Een derde oorzaak waardoor jongens volgens Nasjleti niet gauw praten over de gebeurtenissen, zou het in onze maatschappij toch nog heersende tahoe op homoseksualiteit zijn. Uit de meeste onderzoeksresultaten blijkt dat het merendeel van de daders van alle vormen van seksueel misbruik mannen zijn. Dit betekent dat, neer een jongen het slachtoffer is, er een grote kans bestaat dat het homoseksuele activiteiten betreft. Niet alleen wordt de ervaring hierdoor meer beladen. want meer afwijkend, maar het heeft ook implicaties voor de wijze waarop het slachtoffer zijn eigen rol ziet. Zeker als de dader een bekende is die in het dagelijks leven seksuele relaties heeft. zal het slachtoffer kunnen denken zelf ding te hebben gegeven tot het misbruik. Gevolgen van seksueel misbruik voor jongens De fysieke gevolgen voor de mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik zullen wc hier niet bespreken. Daarvoor verwijzen wij naar Spencer & Dunklce (1986) en Reinhart (1987). Wat betreft de sche schade, onderscheidt Gianotten (1988) de volgende gebieden: ontwikkeling van seksueel gedrag, seksuele oriëntatie, controle, vertrouwen en zelfbesef. Aan de hand van deze indeling zullen wij hieronder de bevindingen in de literatuur rangschikken. De ontivikkeling van seksueel gedrag Vaak is het misbruik de eerste of één van de eerste seksuele gen. Dit kan tot gevolg hebben dat seksueel gedrag blijvend peld wordt aan negatieve gevoelens, zoals pijn. angst en agressie.
22 Dth I jaargang II februari I99I Hierdoor kunnen later seksuele dysfuncties of problemen optreden. Wat dat betreft lijkt er geen verschil te zijn tussen mannelijke en vrouwelijke slachtoffers. Het idee dat mannen niet tegen hun zin een erectie kunnen krijgen draagt bij aan een specifiek probleem voor mannelijke slachtoffers. Een jongen die fysiologische opwinding heeft beleefd tijdens het misbruik zal misschien achteraf, ten onrechte. redeneren dat hij het toch wel prettig gevonden moet hebben notten, I 988). De koppeling van negatieve gevoelens aan seksualiteit kan – net als bij vrouwen – leiden tot een latere angst voor seksuele contacten, maar ook tot agressieve reacties. Plegers van seksueel misbruik ken vaak zelf als kind misbruikt te zijn (Nasjleti, 1980; Longo, I986; Gianotten, I988; Vander Mey, 1988). Als het waar is dat plegers van seksueel misbruik meestal mannen zijn, zoals de meeste onderzoekers aangeven, lijkt deze reactie vaker bij misbruikte jongens dan bij misbruikte meisjes te ontstaan. We komen hier later bij het bespreken van de onderzoeksresultaten op terug. De seksuele oriëntatie Zowel bij Finkelhor (1979) en Nasjleti (I980) als bij Gianotten (I988) wordt bij mannelijke slachtoffers melding gemaakt van het optreden van verwarring ten aanzien van hun seksuele oriëntatie. Doordat de daders van het seksueel misbruik vaak mannen zijn, zijn ervaringen van jongens met misbruik vaak homoseksueel van aard. Omdat slachtoffers vaak de neiging hebben de schuld bij zichzelf te leggen, is de kans groot dat zij veronderstellen het misbruik zelf veroorzaakt te hebben. Zeker als de dader ook heteroseksuele relaties heeft, zal de jongen kunnen veronderstellen dat hijzelf aanleiding heeft gegeven door onbewust homoseksuele signalen uit te zenden. De dader zou de latente homoseksuele eigenschappen van het offer dan ‘herkend’ hebben en daarop zijn ingegaan. Als er tijdens de gebeurtenissen sprake is geweest van fysiologische opwinding bij de jongen, dan kan deze dit – zoals we hierboven al bespraken – ook zien als een bevestiging van zijn veronderstelde homoseksualiteit. Ook misbruik door een vrouwelijke dader kan twijfel aan de suele identiteit in de hand werken, als de jongen geen opwinding voelt of geen plezier aan het gebeurde beleeft. Een jongen wordt immers verondersteld te genieten van seks met een vrouw. Als het misbruik voor de jongen één van de eerste seksuele ervaringen is, zal hij hieruit misschien concluderen dat hij ‘dus’ geen plezier beleeft aan seks met vrouwen.
Seksueel misbruik van jongens 23 Ten slotte kan het – aldus Nasjleti (1980) en Gianotten (1988) – gebeuren dat het slachtoffer gaat twijfelen aan zijn eigen heid doordat de rol van slachtoffer een aantal kenmerken heeft die in deze maatschappij als typisch voor vrouwen en atypisch voor nen worden gezien (passiviteit. zwakte, hulpeloosheid). Het vertoond hebben van deze ‘vrouwelijke’ eigenschappen, die bij mannen cieerd worden met homofilie, zou de jongen in verwarring kunnen brengen over zijn seksuele gerichtheid. Gevoel van controle Essentieel bij traumatiserende gebeurtenissen in het algemeen is het gevoel van volledige machteloosheid en het verlies van controle over de situatie. Mogelijk bepaalt de mate waarin dit het geval is of het trauma al of niet tot latere stoornissen zal leiden (Op den Velde, 1989). Bij seksueel misbruik van jongens kan het gevoel van teloosheid nog versterkt worden als het slachtoffer bij zichzelf logische opwinding signaleert. Dat betekent voor hem dat hij zelfs over zijn eigen lichaam geen controle kan uitoefenen. Als het bruik vaker en over een langere periode heeft plaatsgevonden kan dit tot gevolg hebben dat de jongen op langere termijn het gevoel geen controle te kunnen uitoefenen gaat generaliseren. Dit kan leiden tot gevoelens van machteloosheid en ‘learned helplessness’. Hierdoor zou de kans dat slachtoffers opnieuw misbruikt worden vergroot kunnen worden. De angst voor herhaling kan zich – volgens Gianotten (1988) – later uiten in slaapproblemen, fobieën en depressies. Een andere mogelijke reactie zou zijn dat er een extreme behoefte staat om controle uit te oefenen. Dit zou zich uiten in agressief gedrag; bijvoorbeeld door zelf anderen seksueel te misbruiken. Vertrouwen Met name kinderen die al op jonge leeftijd zijn misbruikt, zijn ernstig beschaamd in hun vertrouwen in anderen. Dit is nog ernstiger als één van de ouders op de hoogte was zonder in te grijpen, of wanneer na bekend worden van de gebeurtenissen de schuld bij het slachtoffer werd gelegd. Het beschaamde vertrouwen kan tot extreem hankelijk gedrag leiden of juist tot isolatie en angst voor iedere vorm van intimiteit. Morrow & Sorell (1989) beschrijven welke belangrijke rol schuldgevoelens bij misbruikte vrouwen speelt en hoe deze de kans op ernstige symptomatologie vergroot. Wat dat betreft lijkt er weinig verschil tussen mannen en vrouwen te zijn.
24 Dth I jaargang I I februari I 99 I Zelf besef De gevoelens van schuld en schaamte ten gevolge van het seksueel misbruik leiden zowel bij jongens als bij meisjes vaak tot ring van zelfwaardering. Evenals bij meisjes is er bij jongens kans dat zij zich na seksueel misbruik in een uitzonderingspositie voelen en zichzelf ‘raar’ gaan vinden. De lage zelfwaardering kan leiden tot isolatie en destructief gedrag ten aanzien van zichzelf, tot me. drugsmisbruik, automutilatie en suïcide (Vander Mey, 1988). Onderzoek Hoe vaak, door wie en op welke wijze worden jongens seksueel misbruikt? Eén van de problemen bij het beantwoorden van deze en andere relevante vragen is het gebrek aan consensus bij onderzoekers wat betreft de definiëring van de centrale begrippen. Deze problemen zijn in diverse publikaties uitvoerig besproken (Wyatt & Peters, 1986 a en b; Draijer, 1988). Over het algemeen verschillen de gehanteerde criteria voor seksueel misbruik nogal waardoor het moeilijk is zoeksresultaten met elkaar te vergelijken. Voor een deel verklaren deze verschillen in conceptualisering ook de verschillen in de zoeksresultaten. Helaas wordt echter in lang niet alle publikaties vermeld welke definities door de onderzoekers zijn gehanteerd. Gegevens over seksueel misbruik worden op twee manieren kregen: (1) Met behulp van ‘surveys’; bevolkingsonderzoeken op basis van representatieve steekproeven. Dit zijn over het algemeen ve onderzoeken waarbij een grote groep van volwassen respondenten gevraagd wordt naar eventuele ervaringen met seksueel misbruik in hun jeugd. Een voordeel van dit type onderzoek is dat de ten aselect worden gekozen. Een nadeel is dat de respondenten door verdringing, vertekening of onwil de pijnlijke herinneringen vaak niet noemen. (2) Onderzoek bij geregistreerde gevallen. Hierbij worden gevallen onderzocht waarvan al bekend is dat er misbruik is gepleegd. Het voordeel van dit soort onderzoek is dat de gegevens beter baar zijn. Het nadeel is dat er op deze manier alleen gegevens zameld worden over de gevallen die op bijzondere wijze aan het licht zijn gekomen en die waarschijnlijk niet representatief zijn voor alle gevallen van seksueel misbruik.
Seksueel misbruik van jongens 25 Om een indruk te krijgen van het vóórkomen van seksueel misbruik bij jongens beschrijven we gegevens uit beide typen onderzoeken. Naast informatie uit surveys van Finkelhor (1979 en 1984), hor & Ho taling ( 1984) en Vennix ( I 984) zullen zes onderzoeken die gedaan werden bij aangemelde gevallen van seksueel misbruik den gepresenteerd. Daarbij komen achtereenvolgens aan bod: cidentie, leeftijd van het slachtoffer, leeftijd en geslacht van de dader. relatie tussen dader en slachtoffer, aard van het misbruik, gebruik van dwang en geweld en risicofactoren. Voor elk van deze werpen worden die onderzoeken in een tabel ondergebracht die daar kwantitatieve data over presenteren. De onderzoeksresultaten vergeleken Incidentie Dat seksueel misbruik van jongens geen zeldzaam verschijnsel is blijkt uit de onderzoeken van Finkclhor en Vennix, waarbij ges van vijf, zes en negen gevonden worden (zie tabel r). De twee laagste percentages worden gevonden als de definitie van seksueel misbruik is aangescherpt met criteria die uitgaan van de subjectieve beleving van het slachtoffer: deze moet de gebeurtenis zelf als eel misbruik benoemen of – minimaal – een negatieve beleving van het seksuele contact rapporteren. Het slachtoffer wordt daarbij in staat geacht om retrospectief een adequate beoordeling te geven. Het zal duidelijk zijn dat het de vraag is of zij dit kunnen. Hogere centages worden gevonden in onderzoeken met vastgestelde ve’ criteria. Daarbij kan men incalculeren dat hier wellicht ook seksuele contacten die door de respondent als gewenst en positief zijn beoordeeld, als seksueel misbruik worden beschouwd. Aan de andere kant zullen er met deze methode gevallen niet worden meegeteld waarbij wel degelijk van seksueel misbruik gesproken zou moeten worden. Hierbij moet dan worden gedacht aan misbruik door ren of adolescenten die niet veel ouder zijn dan het slachtoffer zelf. Dat deze gevallen regelmatig voorkomen wordt door meerdere derzoekers beschreven (Dubé & Hébert, r988; De Jong et al., r983; Reinhart, 1987; Spenceï & Dunklee. 1986). De verhouding tussen het aantal misbruikte jongens en het aantal misbruikte meisjes varieert van één jongen op twee meisjes tol twee jongens op vijf meisjes. De zes onderzoeken die werden uitgevoerd bij reeds aangemelde gevallen (zie tabel 2) worden hieronder kort toegelicht. Dubé & Hébert ( r 988) bestudeerden 51 r gevallen van
26 Dth 1 jaargang 11 februari 199 I Tabel!. Surveyonderzoek over incidentie van seksueel misbruik in de jeugd Onderzoeker Steekproef Definitie seksueel misbruik Percentage misbruikte mannen en vrouwen Finkelhor (1979) Finkelhor (1984) (N) studenten sociale wetenschappen (266 mannen en 530 vrouwen) alle ouders van kinderen tussen 6-14 jaar in Boston, wonend bij hun kinderen (187 mannen en 334 vrouwen) random gestratificeerde steekproef uit de Nederlandse middenklasse; seksuele contacten 9% mannen tussen kinderen 19% vrouwen en ouderen: -kind t/m 12 jr: partner minstens 5 jr ouder -kind 13 t/m 16 jr: partner minstens JO jr ouder als bij Finkelhor 1979, 6% mannen daarbij: de ervaring moet 15% vrouwen door de respondent als seksueel misbruik gezien worden seksueel contact tussen 5% mannen kind en volwassene dat JO% vrouwen door het kind als negatief beleefd wordt respondenten zijn geen leeftijdsgrens kind gehuwd of samen- gesteld wonend met iemand van de andere sekse. Respondenten zijn tussen de 20 en 55 jaar. (257 mannen en 272 vrouwen) seksueel misbruik van kinderen tot en met twaalf jaar oud. Deze kinderen waren tussen maart 1979 en maart 1986 voor een medisch evaluatief onderzoek aangemeld bij het Universiteitsziekenhuis in Montreal. De leeftijd en sekse van de slachtoffers en het type eel misbruik (intra- of extrafamiliair) werden onderzocht.
Seksueel misbruik van jongens 2 7 De Jong et al. (1983) onderzochten 566 kinderen die in drie jaar tijds bij een Universiteitsziekenhuis in Philadelphia waren aangemeld en bij wie de verdenking bestond dat ze seksueel misbruikt waren. De kinderen waren jonger dan l 6 jaar. Pierce & Pierce (1985) vergeleken 25 gevallen waar seksueel bruik bij jongens was bewezen met 180 zaken van seksueel misbruik bij meisjes. Het ging hier alleen om seksueel misbruik door verwanten of verzorgers van het kind. De meldingen werden gedaan tussen 1976 en 1979 bij een ‘hotline’ voor kindermishandeling. Reinhart (1987) vergeleek in een medisch centrum in Sacramento (Californië) een groep van l 89 jongens die seksueel waren misbruikt met een groep misbruikte meisjes die op leeftijd en ras waren ched. De kinderen waren tussen 1983 en 1985 aangemeld. Spencer en Dunklee (1986) onderzochten 160 mannelijke offers die tussen 1979 en 1984 in een kinderziekenhuis in San Diego waren aangemeld voor een medisch evaluatief onderzoek. Wolters et al. (1982) voerden in Nederland een onderzoek uit naar seksueel contact tussen ouderen en kinderen, op grond van gegevens die zij hadden verkregen uit aanmeldingen bij 17 bureaus van de rijkspolitie. Zij wilden hiermee een indicatie krijgen van de frequentie waarmee seksueel contact tussen ouderen en kinderen in Nederland voorkomt. Daarnaast wilden ze informatie verkrijgen over de ren en karakteristieken van de gezinnen waarin zij leefden. De meldingen hadden plaatsgevonden tussen begin 1978 en begin 1979. In geen van deze onderzoeksverslagen wordt vermeld welke criteria voor seksueel misbruik er precies gehanteerd werden. Tabel 2. Percentage seksueel misbruikte jongens van voor behandeling melde jongens en meisjes Onderzoek Bron Dubé & Hébert ziekenhuis (1988) Montréal De Jong et ai. ziekenhuis (1983) Philadclphia Pierce & Pierce ·child abuse hotline’ (1985) Reinhart medisch centrum (1987) Sacramento Spencer & Dunklee ziekenhuis (1986) San Diego Wolters et al. 17 bureau (1982) rijkspolitie Leeftijdsgrens kind 12 jaar 15 jaar 17 jaar 17 jaar 12 jaar percentage melde jongens (n) 14,5″/o (74) 18,2% (103) 12% (25) 16,4°/o (189) 9°/o (160) 19% (21)
28 Dth 1 jaargang 1 1 februari I 991 Het percentage jongens van de wegens seksueel misbruik aangemelde kinderen varieert, zo blijkt uit tabel 2, in de diverse onderzoeken van 9 tot 19°/o. Opvallend is het verschil met de gevonden verhoudingen in de surveys. Daar blijkt 29-33°/o van de seksueel misbruikte denten van het mannelijk geslacht te zijn. Een verklaring hiervoor kan men ontlenen aan bevindingen van Broussard & Wagner (1988), Eckenrode et al. (1988) en Pierce & Pierce (1985), die vonden dat misbruik van jongens als relatief minder ernstig wordt beschouwd. Wellicht wordt aanmelding daardoor vaak achterwege gelaten. Een andere oorzaak van het feit dat er relatief weinig aanmeldingen zijn van seksueel misbruik van jongens, kan zijn dat jongens minder vaak dan meisjes over het misbruik spreken. Er zal dan minder vaak hulp worden gezocht. Indicaties daarvoor kan men vinden bij Finkelhor (1979), waaruit blijkt dat 37°/o van de meisjes er wel met iemand over sprak terwijl maar 25% van de jongens dat deed. Leeftijd van het slachtoffer Bij het vergelijken van de gevonden waarden voor de gemiddelde leeftijd van misbruikte jongens (tabel 3) valt het volgende op: (1) De gemiddelde leeftijd ten tijde van het misbruik ligt voor jongens lager in de groepen waar aangifte werd gedaan dan in de groepen die via de surveys werden gevonden. Tabel 3. Leeftiid van slachtoffers ten ti;de van het seksueel misbruik Onderzoeker Finkelhor (1979) (survey) Finkelhor (1984) (survey) Dubé & Hébert ( 1988) (aangemeld) De Jong et al. (1983) (aangemeld) Pierce & Pierce (1985) (aangemeld) Reinhart (1987) (aangemeld) Spencer & Dunklee (1986) (aangemeld) gemiddelde leeftijd jongens meisjes 1 I.2 I0.2 1 l.4 9.7 7-4 6.8 8.6 I0-4 8.6 I0.6 7.2 prevalen tiepieken jongens meisjes 10-12 41% 10-12 47°/o l l 6 en 15 7 14 3-5 < 5 45°/o 9-12 45°/o Seksueel misbruik van jongens 29 (2) Het surveyonderzoek doet vermoeden dat het misbruik bij meisjes gemiddeld eerder plaatsvindt dan het misbruik bij jongens. Binnen de groep van reeds bekend geworden gevallen ligt dit precies andersom. Deze opmerkelijke gegevens doen vermoeden dat vooral de wat oudere jongens niet om hulp vragen in de periode waarin het bruik plaatsvindt. Dit zou kunnen betekenen dat de angst en stand om te praten over het feit dat zij slachtoffer van misbruik zijn, pas op latere leeftijd wordt aangeleerd. Geslacht van de dader Overduidelijk is dat het merendeel van het seksueel misbruik pleegd wordt door mannen, ook als een jongen het slachtoffer is. Opvallend zijn echter de verschillen tussen surveyonderzoek hor, Vennix) en het onderzoek bij de aangemelde gevallen. Het percentage vrouwelijke daders bij de aangemelde gevallen is bijna te verwaarlozen terwijl uit de retrospectieve surveyonderzoeken blijkt dat het wel degelijk voorkomt dat vrouwen jongens misbruiken (16-20%). Kennelijk is de kans op ontdekking en aangifte daarvan veel kleiner dan wanneer het misbruik door mannen wordt gepleegd. Opmerkelijk zijn in dit verband de gegevens van Drion (1989). Deze beschrijft ervaringen bij de Kinder- en Jongeren Telefoon Groningen, waar tussen begin 1986 en eind 1988 32 telefoontjes van jongens kwamen over seksueel misbruik. In 28 van de 32 gevallen ging het om één of meer vrouwelijke daders. Hoe de precieze verhouding ligt Tabel 4. Percentage mannelijke daders van seksueel misbruik Onderzoek De Jong e.a. (1983) (aangemeld) Finkelhor (1979) (survey) Reinhart (1987) (aangemeld) Spencer & Dunklee (1986) (aangemeld) Vennix (1984) (aangemeld) percentage mannelijke daders bij jongens bij meisjes 99% 94°/o 99% 80% 100% 30 Dth I jaargang 1 1 februari I 991 tussen vrouwelijke en mannelijke daders wordt niet duidelijk uit deze gegevens. Wel kan worden geconcludeerd dat vrouwelijke daders bepaald geen uitzondering zijn. Leeftijd van de dader Over de leeftijd van de daders kunnen we weinig informatie vinden. Wel blijkt uit een aantal onderzoeken dat het percentage jeugdige daders vrij hoog is (zie tabel 5). Kennelijk zijn ze vaak jonger dan 20 jaar. Daarnaast kunnen we uit het onderzoek van Reinhart (1987) concluderen dat jongens minstens tweemaal zoveel kans hebben om door een jeugdige dader misbruikt te worden dan meisjes. Tabel 5. Leeftijd van de plegers van seksueel misbruik Onderzoek Dubé & Hébert (1988) (aangemeld) De Jong et al. (1983) (aangemeld) Reinhart (1987) (aangemeld) Spencer & Dunklee (1986) (aangemeld) Leeftijd van de dader 48% van de daders < 20 jaar 50% van de daders < 20 jaar 19°/o van de daders zijn adolescenten (slachtoffers zijn jongens) 8% van de daders zijn adolescenten (slachtoffers zijn meisjes) 21% van de daders < 17 jaar Relatie tussen dader en slachtoffer Uit tabel 6 blijkt dat de gegevens met betrekking tot de relatie tussen dader en slachtoffer nogal verschillend zijn. Veel conclusies vallen er niet te trekken. Wel krijgt de vaak geuite veronderstelling, dat jes vaker door verwanten en jongens vaker door vreemden worden misbruikt, enige steun. Het blijkt echter niet in alle onderzoeken, zodat we ook kunnen stellen dat het aantal jongens dat door wanten is misbruikt toch niet valt te verwaarlozen. Seksueel misbruik van jongens 31 Tabel 6. Mate van verwantschap tussen dader en slachtoffer van seksueel misbruik Onderzoek Jongens Meisjes Verwant Bekend Vreemd Verwant Bekend Vreemd Dubé & Hébert (1988) 35,2% 20% (aangemeld) De Jong et al. (1983) 15% 35°/o 50% 25% 290/0 46% (aangemeld) Finkelhor (1979) 17% 53°/o 30% 43°/0 33% 24% (survey) Reinhart (1987) 51%* 45%* 4°/o 58% 39°/o 3°/o (aangemeld) Spencer & Dunklee (1986) 49% 34% 17%** (aangemeld) * Reinhart zelf geeft lagere percentages voor misbruik door verwanten, omdat 'een stiefvader' en 'de vriend van moeder' hier door hem niet bij gerekend worden. Omdat het in dit type onderzoeken gangbaar is deze categorieën daders wel tot de verwanten te rekenen is dat hier, ter wille van de vergelijkbaarheid, wel gedaan. ** Spencer & Dunklee vinden bovendien dat de mannelijke slachtoffers in hun onderzoeksgroep die jonger waren dan 9 jaar slechts in 3 °/o van de gevallen door een vreemde waren misbruikt. Aard van het misbruik De aard van het seksueel misbruik wordt in geen der onderzoeken exact beschreven. Bovendien is de informatie die wordt verschaft moeilijk te vergelijken, omdat de aandacht in de verschillende zoeken vaak op verschillende typen handelingen is gericht. Er is wèl enige informatie over de ernst van het seksueel misbruik, waarbij men kan uitgaan van de classificatie die Russell (1983) hanteert. Zij onderscheidt drie categorieën: - Met 'minst ernstig seksueel misbruik' worden contacten met een exhibitionist bedoeld, of het kussen, of het aanraken van delen door de kleding. - Bij 'ernstig seksueel misbruik' gaat het om gesimuleerde gemeenschap, penetratie met voorwerpen of vingers en om rakingen van ontblote geslachtsdelen. - Bij 'zeer ernstig misbruik' gaat het volgens Russell om gemeenschap of een poging daartoe, of om orale seks. 32 Dth 1 jaargang 11 februari 1991 Tabel 7. Aard van misbruik bij jongens en meisjes Onderzoek aard van het misbruik jongens meisjes Dubé & Hébert (1988) zeer ernstig misbruik volgens (aangemeld) criteria Russell 72,9°/o 32,1% Pierce & Pierce (1985) orale gemeenschap 52% 170/0 (aangemeld) masturbatie van het slachtoffer 40% 21% betasten 32% 63% Reinhart (1987) geslachtsgemeenschap 50% (aangemeld) (>8 jaar) Spencer & Dunklee poging tot of daadwerkelijke (1986) anale penetratie met de penis 62% (aangemeld) fellatio 46% betasten 24% Aan de hand van deze categorieën moet worden geconcludeerd dat de meerderheid van de misbruikte jongens zeer ernstig werd bruikt (zie tabel 7). Bovendien lijkt het erop dat jongens volgens deze criteria veel vaker ernstig misbruikt worden dan meisjes. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat dit wordt afgeleid uit gegevens van aangemelde zaken. Aangezien seksueel misbruik van jongens minder snel bekend lijkt te worden dan seksueel misbruik van jes, is het mogelijk dat juist bij jongens alleen de meest ernstige vormen van seksueel misbruik worden ontdekt. Bovendien is het opvallend dat noch Russell noch andere onderzoekers de duur van het misbruik als criterium hanteren. Het is kennelijk niet gemakkelijk om deze variabele te combineren met de hierboven genoemde criteria bij het opstellen van een ‘ernst-index’. Gebruik van dwang Over de omstandigheden waaronder het misbruik plaatsvond valt weinig af te leiden uit de gegevens in de hier gebruikte onderzoeken. Alleen Finkelhor (1979) en Pierce & Pierce (1985) vergelijken het gebruik van dwang bij jongens en bij meisjes (zie tabel 8). Een clusie op grond van deze gegevens kan echter niet worden getrokken.
Seksueel misbruik van jongens 33 Tabel 8. Het gebruik van dwang door de pleger van het misbruik Onderzoeker omschrijving in onderzoek jongens meisjes Finkelhor (1979) ‘alle vormen van dwang 550/0 55°/o (survey) Pierce & Pierce ( r 98 5) ‘voelt zich bedreigd’ 43°/o 30% (aangemeld) ‘voelt zich gedwongen’ 450/0 35°/o Gebruik van geweld Vaak wordt verondersteld dat misbruik van jongens eerder vergezeld wordt door geweld dan misbruik van meisjes. Concrete gegevens hebben we hierover niet gevonden. Spencer & Dunklee (1986) den dat het seksueel misbruik onder de jongens die zij onderzochten in 16% van de gevallen gepaard was gegaan met fysieke ling. Risicofactoren Finkelhor (1979) constateert dat in gezinnen met meer dan zes nen tweemaal zo vaak seksueel misbruikte jongens voorkwamen als in kleinere gezinnen. Het ging daarbij niet om incest maar om bruik door niet-verwanten. Bij meisjes geldt dat zij vaker misbruikt waren als ze vier of meer broers hadden. Een verklaring voor deze cijfers geeft Finkelhor niet. Verder signaleert Finkelhor (1984) een aantal specifieke ‘achtergrondfactoren’. Ten eerste komen misbruikte jongens vaker dan meisjes uit arme gezinnen; 62% van de gezinnen waaruit de misbruikte jongens afkomstig waren ontvingen ‘public assistance’, terwijl dit ‘maar’ bij 40% van de gezinnen waaruit de meisjes afkomstig waren het geval was. Ten tweede komen meer jongens dan meisjes uit éénoudergezinnen; bij 48% van de jongens was dit het geval en bij 31% van de meisjes. De gegevens van Pierce & Pierce (1985) sluiten hierbij aan. Bij 38% van de misbruikte gens was geen vaderfiguur in huis, terwijl bij r 2 % van de meisjes geen vader aanwezig was. Ook bleek dat slechts 24 % van de jongens met hun natuurlijke vader samenleefden terwijl dit bij 58% van de meisjes het geval was. Uit het onderzoek van Budin & Johnson ( 1989) is ten slotte nog vermeldenswaard dat een groot deel van de door hen ondervraagde plegers van seksueel misbruik zeiden een voorkeur te hebben voor seksueel contact met passieve, rustige, verdrietige en eenzame kinderen uit gebroken gezinnen. Helaas wordt
34 Dth r jaargang r r februari r 99 r er in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen misbruikte jongens en misbruikte meisjes. Samenvattend kan gesteld worden dat armoede, gebroken gezinnen en zeer grote gezinnen risicofactoren zijn voor het seksueel misbruik van jongens. Daarnaast wordt vermoed dat de kans op misbruik groter is als een jongen eenzaam is en zich passief opstelt. Bij deze conclusies dienen we wel te bedenken dat zij bijna volledig gebaseerd zijn op gegevens van via aanmelding bekend geworden gevallen. Dit zou kunnen betekenen dat eenzame misbruikte jongens uit arme en gebroken gezinnen alleen maar meer kans hebben dat het gepleegde misbruik aan het licht komt. Misschien loopt een kind dat lijk contacten legt en uit een rijk en intact gezin komt net zoveel kans om seksueel misbruikt te worden, maar wordt dit misbruik onder deze omstandigheden minder vaak aangemeld. Reacties op seksueel misbruik van jongens Eerder hebben we al aangestipt dat er auteurs zijn die aan sende rolpatronen een belangrijke invloed op de gevolgen van eel misbruik toeschrijven. Het zelfbeeld van de jongen zou niet alleen rechtstreeks door de gebeurtenissen aangetast worden, maar ook door de vermeende of werkelijke reacties van de omgeving. Deze theorie kan bepaald nog niet als bewezen worden beschouwd maar er is wel wat onderzoek dat deze gedachtengang ondersteunt. We zullen hier eerst enkele kwalitatieve studies vermelden met voorbeelden van reacties van mannelijke slachtoffers. Daarna bespreken we enkele opmerkelijke onderzoeksresultaten met betrekking tot de publieke opinie ten aanzien van seksueel misbruik van jongens. Reacties van het mannelijke slachtoffer op seksueel misbruik Drion (1989) beschrijft op basis van telefoongesprekken met seksueel misbruikte jongens hoe deze jongens reageren op het gebeurde. Hij constateert dat zij weliswaar om hulp of raad vragen, maar hun probleem meestal actief formuleren, bijvoorbeeld: ‘Ik ga met mijn moeder naar bed en daar zit ik mee.’ Volgens Drion is dit een poging van de jongen om te doen alsof hij de zaak onder controle heeft. Meisjes rapporteren het zelden of nooit op deze manier. Meer dan voor meisjes is het voor jongens waarschijnlijk sociaal onwenselijk om slachtoffer te zijn. Er zijn echter ook andere factoren die een verklaring bieden voor de actieve rol die jongens zich, in tegen-
Seksueel misbruik van jongens 35 stelling tot meisjes, in het misbruik toekennen. Ten eerste constateert Drion dat bij jongens vaker dan bij meisjes seksueel misbruik staat uit een uit de hand gelopen seksueel spelletje (zie ook Draijer, 1988). Omdat de jongen daar in eerste instantie vrijwillig aan deed voelt hij zich medeverantwoordelijk en schuldig. Ten tweede leveren jongens ogenschijnlijk een grotere actieve lichamelijke drage dan meisjes. Fysieke opwinding bij jongens is immers ker zichtbaar. Een tweede opmerkelijke reactie van jongens op seksueel misbruik is het ontkennen en verdringen van negatieve gevoelens over het misbruik. Uit feitelijke gegevens kan vaak worden afgeleid dat een jongen wel degelijk angstig en boos is geweest tijdens en/of na het misbruik. Dat geldt bijvoorbeeld bij de twaalfjarige jongen die enige dagen na de gebeurtenis met een groot mes op zak heeft gelopen om de dader te vermoorden (Gianotten, 1988). Desalniettemin blijkt er door jongens desgevraagd vaak geantwoord te worden dat zij traal op het gebeurde terugkijken. Opmerkelijk is in dit verband dat plegers van seksueel misbruik die zelf in hun jeugd slachtoffer zijn geweest, tijdens psychotherapie veel liever over het misbruik spreken dat zij pleegden dan over het misbruik dat zij ondergingen Longo, 1986; Nasjleti, 1980). Freeman-Longo meldt ook een gesproken gebrek aan empathisch vermogen van mannelijke plegers van seksueel misbruik. Zij kunnen zich, hoewel ze zelf vroeger offer zijn geweest, de woede en angst van hun slachtoffers volstrekt niet voorstellen. Als hun gevraagd wordt terug te kijken op het door hen ondergane misbruik, richten zij de aandacht op het naar hun idee plezierige deel van die ervaringen, zoals de plezierige gevoelens van de aanrakingen en de prettige seksuele opwinding. De sche aspecten worden door hen verdrongen. De hier beschreven manieren om ermee om te gaan (zichzelf een actieve rol toekennen in het misbruik en het ontkennen of verdringen van negatieve gevoelens) lijken door vele mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik gehanteerd te worden. Dit heeft zowel voor de diagnostiek als voor de therapie implicaties. Wat de diagnostiek betreft betekent dit dat over het algemeen niet zal kunnen worden vertrouwd op het vermogen van een man om objectief verslag te doen van seksuele jeugdervaringen die feitelijk tegen zijn wil vonden of die hij op de één of andere wijze als onprettig heeft ren. Voor de therapie van een mannelijk slachtoffer betekent dit dat er veel aandacht zal moeten worden besteed aan exploratie en leving van gevoelens (Oudshoorn, 1989). Zeker als de man zelf deren seksueel is gaan misbruiken lijkt het van belang dat hij deze negatieve gevoelens niet meer blokkeert, zodat hij zich kan realiseren waaraan hij zijn slachtoffers onderwerpt.
36 Dth l jaargang l l februari 1991 Houding ten aanzien van seksueel misbruik van jongens Uit een aantal onderzoeksresultaten blijkt dat de benadering van jongens die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik anders is dan die van meisjes. Eckenrode et al. ( 1988) onderzochten welke factoren samenhangen met de beslissing of een aangifte van seksueel misbruik wel of niet gegrond wordt verklaard. Zij onderzochten in 1985 in de staat New York 796 aanmeldingen en letten daarbij in het bijzonder op leeftijd, geslacht en etnische afkomst van het betrokken kind, en de bron van aangifte als mogelijke voorspellende factoren voor het gegrond verklaren van de aangifte. Naast de bron van aangifte bleek het geslacht van het kind van belang: 42% van de rapportages betreffende meisjes werden na onderzoek bewezen geacht terwijl dat slechts bij 3 l % van de rapportages betreffende jongens gebeurde. De onderzoekers veronderstellen dat potentiële leners jongens minder kwetsbaar achten dan meisjes en dat zij er vaker van uitgaan dat de activiteiten met instemming van de jongen plaatsvonden. Bovendien vermoeden de onderzoekers dat jongens minder meewerken aan het onderzoek, wat ook niet bevorderlijk is voor het gegrond achten van de aanklacht. In het licht van eerder door ons besproken factoren lijkt dit laatste inderdaad aannemelijk. Angst voor stigmatisering, angst om zich niet mannelijk te hebben gedragen en de angst om als homoseksueel gezien te worden kunnen jongens ertoe brengen om niet optimaal mee te werken aan een onderzoek. Hierdoor kan het gebeuren dat hulpverleners gesterkt worden in hun opvatting dat jongens niet zo gevoelig zijn als meisjes en meestal zelf wel in staat zijn om hun grenzen te bepalen. Als gevolg daarvan achten potentiële aangevers of hulpverleners jongens misschien minder kwetsbaar dan meisjes en gaan zij er vaker van uit dat de seksuele activiteiten met instemming van de jongen den. Van seksueel misbruik van jongens kan men derhalve, volgens de beoordeling van hulpverleners en instanties, niet zo gauw spreken. De veronderstelling dat beoordelaars er vaak van overtuigd zijn dat jongens, in tegenstelling tot meisjes, zelf goed in staat zijn te bepalen wat zij wel en niet willen wordt voor een deel bevestigd in onderzoek van Broussard & Wagner (1988). Deze vroegen aan 180 mannelijke studenten en aan 180 vrouwelijke studenten om, aan de hand van beschrijvingen van seksuele activiteiten tussen een kind en een volwassene, te beoordelen hoeveel verantwoordelijkheid het kind en hoeveel verantwoordelijkheid de volwassene droeg. In overigens gelijke omstandigheden bleken mannelijke respondenten minder verantwoordelijkheid aan de volwassene toe te schrijven wanneer het kind een jongen was dan wanneer het kind een meisje was. Dit effect
Seksueel misbruik van jongens 37 werd niet gevonden bij vrouwelijke respondenten. Verschillen in beoordeling werden ook gevonden in het al beschreven onderzoek van Pierce & Pierce (1985). Wanneer een jongen het slachtoffer was, werd er in 4 % van de gevallen tot uithuisplaatsing overgegaan. Wanneer het slachtoffer een meisje was, gebeurde dat in 20% van de gevallen. Andere saillante gegevens hadden betrekking op de de therapie. Meer jongens dan meisjes maakten een eenmaal nen therapie af, maar de duur van de gevolgde therapie was bij de jongens korter. Een mogelijke verklaring hiervoor is – volgens de onderzoekers – dat de therapeuten veronderstellen dat jongens der problemen ondervinden van het misbruik dan meisjes. Samenvattend: Jongens worden kennelijk eerder delijk geacht dan meisjes, met name door andere mannen. Daarnaast wordt verondersteld dat jongens minder schadelijke gevolgen zullen ondervinden van seksueel misbruik. Deze factoren dragen er lijk toe bij dat er minder snel vermoed en geloofd wordt dat een jongen werkelijk misbruikt is. Lange-termijneffecten van seksueel misbruik van jongens De gevalsbeschrijvingen van Krug (1989) en Myers (1989) geven een indruk van de problemen waarmee mannelijke slachtoffers van sueel misbruik op langere termijn te maken krijgen. Overigens is ook hier weer opvallend dat de meeste mannen het trauma verdringen of ontkennen en het beschouwen als een normale levenservaring. vendien voelt het merendeel van de mannen zich verantwoordelijk voor het gebeurde. Veel voorkomende klachten bij de in hun jeugd seksueel misbruikte mannen zijn: – problemen bij het onderhouden van duurzame relaties; – depressiviteit; drugsmisbruik; – problemen met seksuele oriëntatie; – verminderde waardering van de eigen masculiniteit; – seksuele dysfuncties. Er wordt wel eens verondersteld dat problemen van een jongen na seksueel misbruik door een vrouw in het algemeen kleiner zouden zijn dan wanneer een man de dader is (Finkelhor, 1979). Misbruik door een vrouw zou als minder traumatisch worden beschouwd door het slachtoffer. Deze veronderstelling wordt niet bevestigd in een onderzoek van Johnson & Shrier (1987). Dezen vergelijken een groep in hun jeugd door vrouwen seksueel misbruikte mannen met een groep mannen die in hun jeugd door mannen waren misbruikt. Beide
38 Dth 1 jaargang 11 februari 1991 groepen rapporteren een zeer negatieve invloed van het seksueel misbruik op hun leven, zowel op korte als op langere termijn. Ook werden er in beide groepen even vaak seksuele dysfuncties teerd. Wel blijkt dat de door mannen misbruikte jongens zichzelf significant vaker als homoseksueel beschouwen dan de jongens die door vrouwen zijn misbruikt. In deze laatste groep beschouwen mannen zich niet vaker als homoseksueel dan mannen in de misbruikte groep. Een ander mogelijk gevolg van seksueel misbruik van jongens is de geneigdheid om later zelf kinderen seksueel te misbruiken. Volgens Freeman-Longo (1986) zijn de meeste mannelijke plegers van eel misbruik zelf eerder in hun leven misbruikt. Welke factoren bepalen of misbruikte jongens later zelf seksueel misbruik gaan plegen is niet duidelijk. Wel is het een opvallend gegeven dat mannen die seksueel misbruik plegen in het verleden meestal door meerdere daders en gedurende langere tijd waren misbruikt. Van Outsem (1990) bekritiseert de onderzoekingen waarin op grond van dergelijke gegevens de hypothese wordt gesteld dat seksueel misbruik bij gens de kans vergroot dat zij later zelf seksueel misbruik zullen plegen. Als deze hypothese aanvaard zou worden zou zo redeneert Van Outsem mannelijke slachtoffer van seksueel misbruik bij voorbaat in de positie van potentiële verdachte komen. Hoewel zijn zorg hierover op een positieve instelling wijst, lijken de redeneringen, die hij vervolgens toepast om te zorgen dat de hypothese niet vaard wordt, rommelig en weinig overtuigend. Zijn enige relevante argument is dat veel van het onderzoek hierover onder veroordeelde daders is gedaan. Deze zouden er bij de rechter baat bij kunnen hebben om te melden dat zijzelf slachtoffer zijn geweest in hun jeugd. Het feit dat gedetineerde plegers van fysiek geweld vaker rapporteren zelf slachtoffer te zijn dan niet-gedetineerde plegers van delicten zou deze stellingname ondersteunen. Het kan echter ook zijn dat aan ernstige seksuele delicten vaker geweldsmisbruik is gegaan dan aan minder ernstige delicten. De conclusie kan voorlopig dan ook niet verder gaan dan dat er een correlatief verband is tussen het ondergaan van seksueel geweld door jongens en het later plegen van een dergelijk delict, maar dat causaliteit in deze nog niet is gesteld. Discussie 1. Hoewel duidelijk is dat seksueel misbruik van jongens minder voorkomt dan dat van meisjes, wijzen nogal wat gegevens erop dat
Seksueel misbruik van jongens 39 het toch frequenter gebeurt dan men over het algemeen aanneemt. Zo blijkt het aantal aangemelde gevallen veel geringer te zijn dan wat in de incidentiecijfers van de surveyonderzoeken naar voren komt en blijkt gerapporteerd misbruik van jongens voornamelijk in de rie ‘zeer ernstig misbruik’ te vallen. Het feit dat er relatief weinig gevallen van seksueel misbruik van jongens worden aangemeld heeft mogelijk te maken met de houding tegen mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik. Experimentele onderzoeken tonen aan dat men bij misbruik van een jongen eerder denkt dat deze actief heeft werkt en dat men het minder schadelijk acht dan seksueel misbruik van een meisje. De in de westerse maatschappij heersende gen inzake mannelijk versus vrouwelijk gedrag zijn kennelijk de afgelopen decennia niet dusdanig veranderd dat hierin verandering is gekomen. In werkelijkheid lijken – evenals voor meisjes – de gen voor jongens niet te verwaarlozen, zoals geïllustreerd wordt in het onderzoek van Johnson & Shrier (1987) en in de vingen van Krug (1989) en Oudshoorn (1989). 2. We hebben publikaties besproken waarin wordt betoogd dat jongens die seksueel zijn misbruikt een nog grotere kans lopen op een gestoorde seksuele oriëntatie dan meisjes. Daarmee wordt dan onvermijdelijk homoseksualiteit bedoeld. Afgezien van de kens die men kan zetten bij het etiket ‘gestoorde oriëntatie’ wanneer het gaat om homoseksualiteit, zijn de argumenten die een causaal verband moeten suggereren niet zeer overtuigend. Er wordt gewezen op het feit dat veel daders mannen zijn en dat de slachtoffers dus een homoseksuele ervaring hebben ondergaan die aanleiding geeft tot de perceptie van homoseksualiteit. Aan de andere kant veronderstelt Gianotten ( 1988) dat seksueel misbruik van jongens door vrouwen kan leiden tot homoseksualiteit, door de afkeer van het geslacht van de dader. Dit zou overeenkomen met aanwijzingen dat onder door mannen misbruikte vrouwen een relatief hoog percentage sualiteit bestaat. Het onderzoek van Johnson & Shrier (1987) toont echter aan dat Gianottens veronderstelling niet klopt; in een groep door vrouwen misbruikte jongens beschouwden niet meer mannen zich als homoseksueel dan in een controlegroep van niet-misbruikte mannen. Een vergelijking van deze controlegroep met een groep van door mannen misbruikte jongens was wel significant; meer sualiteit in de misbruikte groep. Bovenstaande gegevens zijn moeilijk te rijmen: bij meisjes lijkt misbruik door een man te kunnen leiden tot homoseksualiteit, bij afkeer van het geslacht van de dader de enige verklaring is. Bij jongens geldt dit echter kennelijk niet en zou juist identificatie met de
40 Dth I jaargang l l februari 1991 dader optreden. Het kan natuurlijk ook zijn dat jongens met een homoseksuele geaardheid meer kans lopen slachtoffer te zijn van seksueel misbruik (door mannen). Overigens zouden de door hor (1980) gevonden biografische risicofactoren er wel eens op nen wijzen dat er milieus zijn die zowel daders als slachtoffers leveren en dat de verbanden daartussen van spurieuze aard zijn. Het is geen dooddoener om te constateren dat op dit terrein nog veel onderzoek mogelijk is. 3. Van de door ons gevonden onderzoekingen is alleen door Russell (1983) de ernst van het seksueel misbruik als variabele opgenomen. Dit geschiedde op een nogal grove wijze, in drie categorieën. vallend is dat de duur van het vergrijp hierin niet werd teerd. Toch lijkt de vraag voor de hand te liggen of een jarenlange durende incestueuze situatie niet meer gevolgen heeft dan een malig vergrijp. Voor verder onderzoek op dit terrein zou een strument gecreëerd moeten worden waarmee duur en ernst van het misbruik kan worden gekwantificeerd. Een begin hiermee is gemaakt door Bakuwel & Wiegman (1989) en door Gimbrère & Waaijer (1990); dezen ontwierpen een vragenlijst waarmee het patroon en de duur van seksueel misbruik van vrouwen in kaart kan worden bracht. 4. In verschillende publikaties is gewezen op de gevolgen van schappelijke normen en waarden op de geneigdheid van mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik om er (niet) over te praten. Meer nog dan bij meisjes lijken jongens geneigd om zichzelf niet als offer te zien, hun aandeel te overdrijven en de gevolgen te seren. Dit bleek bijvoorbeeld uit het feit dat het verschil tussen sueel misbruik van jongens en meisjes in de surveys veel kleiner was dan in het onderzoek van aangemelde gevallen. Dit zou ties kunnen hebben voor de diagnostiek. Bij onderzoek naar seksueel misbruik bij meisjes en vrouwen wordt aanbevolen concrete, sloten, neutrale en niet-etiketterende vragen te stellen (Bakuwel & Wiegman, 1989). Ook bij mannen is dit waarschijnlijk een vereiste, maar men kan zich afvragen of dit wel genoeg is. Met name de vraag of een bepaalde gebeurtenis tegen de wil van de jongen heeft gevonden zal misschien vaak ten onrechte ontkennend beantwoord worden. Hulpverleners zouden hiermee rekening kunnen houden. waarbij zij echter ook weer niet opdringerig moeten worden. Het ontwikkelen van een protocol hiervoor is misschien niet overbodig.
Seksueel misbruik van jongens 41 ABSTRACT This article reviews the specific problems with respect to sexual abuse of boys. Furthermore. an overview is given of the research regarding differences between sexual abuse of boys and girls. Boys seem to be more prone to distort or repress their negative emotions about the abuse than girls. This might be related to the male role in our society. apparent in the differing reactions towards sexual abused boys and girls. Boys are perceived as less vulnerable than girls and supposed to be more able to control their own situation. Furthermore, male abusers often appear to be victims of sexual abuse themselves. The possibility of an intergenerational cycle of abuse is discussed. Referenties Bakuwel, B. & Wiegman, M. (1989). Seksueel misbruik in de jeugd door familieleden, een pi/ot-study ten behoeve van een diagnostisch instrument. Amsterdam: Vakgroep Klinische Psychologie, Universiteit van Amsterdam. Broussard, S. D. & Wagner, W. G. (1988). Child sexual abuse: Who is to blame? Child Abuse & Neg/eet, 12, 563-569. Budin, L. E. & Johnson. C. F. (1989). Sex abuse prevention programs: Offenders’ attitudes about their efficacy. Child Abuse & Neg/eet, 13, 77-87. Draijer, N. (1988). Seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Een landelijk onderzoek naar de omvang, de aard, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en de psychüche en psychosomatüche gevolgen. ‘s-Gravenhage: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Drion, N. (1989). Jongens als slachtoffer van seksueel misbruik. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 44, 159-164. Dubé. R. & Hébert, M. A. (1988). Sexual abuse ofchildren under 12 years of age: A review of 5II cases. Child Abuse & Neg/eet, 12, 321-330. Eckenrode, J” Munsch, J” Powers. J. & Doris, J. (1988). The nature and substantiation of official sexual abuse reports. Child Abuse & Neg/eet, 12, 311-319. Finkelhor, D. (1979). Sexua/ly victimized children. New York: The Free Press. Finkelhor, D. (1980). Risk factors in the sexual victimization of children. Child Abuse & Neg/eet, 4, 265-273. Finkelhor, D. (1984). Child sexual abuse: New theory and research. New York: The Free Press. Finkelhor, D. et al. (1986). A sourcebook on child sexual abuse. Beverly Hills, CA: Sage Publications. Finkelhor, D. & Hotaling, G.T. (1984). Sexual abuse in the national ce study of child abuse and neglect: An appraisal. Child Abuse & Neg/eet, 8, 23-33- Freeman-Longo, R. E. (1986). The impact of sexual victimization on males. Child Abuse & Neg/eet, JO, 411-414. Gianotten, W. L. (1988). Jongens als slachtoffer van seksueel misbruik. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, I 1. 1179-1196.
42 Dth r jaargang r r februari 1991 Gimbrère. N. & Waayer, M. (1990). Seksueel misbruik in de jeugd door familieleden. Amsterdam: Vakgroep Klinische Psychologie, Universiteit van Amsterdam. Johnson, R. L. & Shrier. D. (1987). Past sexual victimization by females of male patients in an adolescent medicine clinic population. American na/ of Psychiatry, 144, 650-652. Jong, A. R. de, Hervada, A. R. & Emmett, G. A. (1983). Epidemiologie variations in childhood sexual abuse. Child Abuse & Negiect, 7, 155-162. Krug, R. S. (1989). Adult male report of childhood sexual abuse by mothers: Case descriptions, motivations and long-term consequences. Child Abuse & Neg/eet, 13, 111-119. Morrow, K. B. & Sorell, G.T. (1989). Factors affecting self-esteem, pression. and negative behaviors in sexually abuscd female adolescents. Journal of Marriage and the Family. 51, 677-686. Myers, M. F. (1989). Men sexually assaulted as adults and sexually abused as boys. Archives of Sexua/ Behavior, 18. 203-215. Nasjleti. M. (1980). Suffering in silence: The male incest victim. Child fare, 59, 269-275. Op den Velde, W. (1989), Posttraumatische stress-stoornissen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 133, (32), 1586-1593. Oudshoorn, D. N. (1989). Schemertoestanden na een seksueel trauma. schrift voor Psychotherapie, r5, 2-10. Outsem, R. van (1990). Seksueel misbruikte jongens en mannen; de plegers? Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 45, 924-934. Pierce, R. & Pierce, L. H. (1985). The sexually abused child: A comparison of male and female victims. Child Abuse & Neg/eet, 9 191-199. Reinhart, M. A. (1987). Sexually abused boys. Child Abuse & Neg/eet, l l, 229-235. Russell, D. E. H. (1983). The incidence and prevalence ofintrafamilial and extrafamilial sexual abuse of female children. Child Abuse & Neg/eet, 7, 133-146. Spencer, M. J. & Dunklee, P. (1986). Sexual abuse of boys. Pediatric1·, 78, 133-138. Vander Mey, B. J. (1988). The sexual victimization of male children: A review ofprevious research. Child Abuse & Neg/eet, 12, 61-72. Vennix, P. (1984). lncestueus of niet, wat maakt het uit? ln: J. Frenken & C. van Lichtenburcht (red.) (1986). Incest, feiten, achtergronden en lening: een symposium. Zeist: Nederlands Instituut voor Sociaal gisch Onderzoek. Wyatt, G. E. & Peters, S. D. (1986a). Issues in the definition of child sexual abuse in prevalence research. Child Abuse & Neglect, 10, 231-240. Wyatt, G. E. & Peters, S. D. (1986b). Methodological considerations in research on the prevalence of child sexual abuse. Child Abuse & Neg/eet, IO, 241-251. Wolters, W. H. G” Deenen. T. A.M., Wagenaar-Schwencke, P. & Zwaan, E. J. ( 1982 ). Bij de politie gemelde gevallen van sexueel contact tussen ren en kinderen: resultaten van een onderzoek. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 6, 630-639.