recensies 38 I ze eenmaal ‘doorslaan’, soms meer consumpties opgeven dan ze in werkelijkheid genuttigd hebben; het kan dan nooit erg genoeg zijn. Gelukkig wordt in MALT-Z niet om aantallen gevraagd, maar er komen wel vragen in voor als: ‘Het gebeurt vrij vaak dat ik vóór het middageten alkohol drink’, en: ‘Ik heb wel eens geprobeerd om trillen en misselijkheid in de ochtend te verhelpen met alkohol.’ De echte alcoholist heeft dit niet ‘wel eens’ of ‘vrij vaak’ gedaan — hij doet het bijna altijd, maar het duurt heel lang eer hij dat toe zal geven. In eerste instantie zal de gewone huisarts het met die paar simpele vragen moeten doen. En hij zal er rekening mee moeten houden dat hij bijna altijd een leugenachtig antwoord krijgt. Het zal van zijn intuïtie, van zijn inlevingsvermogen en zijn ervaring afhangen of hij ook het juiste antwoord krijgt. of in elk geval het vermoeden van. De meer gespecialiseerde therapeut, die de patiënt vervolgens voor zich krijgt, zal in de Münchner Alkohol Test een bruikbaar instrument vinden, zeker bij de screening. Van Limbeek en Walburg leverden bij hun proefschrift een dix dat minder geteisterd wordt door vakjargon en dat gewoon praktische wenken geeft, onder de titel ‘Alkolproblemen leerd, en dan … 9 ‘ Deze beschrijving van minimale interventies en een praktische handleiding ten behoeve van het opsporen en delen van alcoholproblemen, zouden eigenlijk als aparte brochure uitgegeven moeten worden. JAN EIJKELBOOM Onno van der Hart en Ger Schmink, Strategieën in notherapie. Van Loghum Slatcrus, Deventer (1987); 248 blz., prijs: f 48,50 In het Nederlandse taalgebied ontberen wc helaas een systematisch werk over hypnose en hypnotherapie. Het voor 1987 bedoelde boek laat nog op zich wachten. Wc moeten ons tevreden stellen met aardig geschreven artikelen. Nu is het boek van Van der Hart & Schurink verschenen. In de inleiding wordt een overzicht beloofd over manieren waarop hypnose in psychotherapie kan den gebruikt, vooral gebaseerd op de uitgangspunten van directieve of strategische therapie, dus volgens een eclectisch model. Ook valt er te lezen dat hypnotherapie als regel het meest effectief is als zij deel uitmaakt van een meer omvattende therapeutische benadering. Dat klinkt veelbelovend. Ligt hier een systematische inleiding in hyp-
382 Dth 4 jaargang 8 december 1988 notherapeutische strategieën voor ons op tafel? Aangezien de meeste (van de veertien) hoofdstukken reeds elders zijn gepubliceerd, is de eerste indruk dat het om een bundeling van losse artikelen gaat. De meeste zijn van de hand van Van der Hart, die ongetwijfeld een zeer serieuze, bekwame, ervaren en belezen hypnotherapeut is. Hij beweert geen onzin doch biedt degelijke kost, en deze is altijd door zijn persoonlijke en onmiskenbare ‘flavour’ gekarakteriseerd. Zo geeft hij in het eerste hoofdstuk een overzicht van zijn de opvattingen over hypnose en hypnotherapie, en huldigt hij in het tweede hoofdstuk zijn geestelijke vaders Erickson en (vooral) Janet. In drie volgende hoofdstukken geeft Schurink een keurige ming van vele hypnotische procedures die hij respectievelijk briceert als ‘suggestief, ‘ontdekkend’ en ‘gebruikmakend van natie’. In plaats van de verhoopte systematische richtlijnen blijft het bij een Winkler-Prins-achtig overzicht, waaruit niet duidelijk wordt hoe de ervaren of zich oriënterende therapeut voor wie dit boek geschreven is, tot een bepaalde keuze komt. De lezer zal vergeefs zoeken naar indicaties of contraïndicaties voor het gebruik van bepaalde procedures. De overige hoofdstukken gaan over casuïstiek en werden alle reeds eerder gepubliceerd. Voor zover viel na te gaan zijn ze vrijwel niet gewijzigd. Ze zijn volgens een vast patroon opgebouwd. Een kort maar pregnant literatuuroverzicht wordt gevolgd door één uitvoerig beschreven casus en het hoofdstuk wordt met een kortere of langere discussie afgesloten. De discussie besteedt dikwijls teveel aandacht aan die specifieke gevalsbeschrijving zodat generalisering van paste principes naar patiënten met gelijkaardige klachten of blemen maar beperkt mogelijk is. Soms, zoals in hoofdstuk 11 over een alcoholprobleem, is het overjarige koek geworden en kan de vraag opkomen of de auteur sinds 1977 nog méér mensen met een alcoholprobleem heeft behandeld. Tussen de regels door wordt dit wel gesuggereerd en ze zouden allemaal ‘behoorlijk intelligent’ zijn, maar het was dit boekje ten goede gekomen als recenter materiaal was toegevoegd, waarbij ook een behandeling van een patiënt met een alcoholprobleem en doorsnee intelligentie … In hoofdstuk 8, ‘Hypnotherapie voor erectiestoornissen’, wordt door de twee auteurs hun voorkeur uitgesproken voor hypnosuggestieve en imaginatieve benaderingen. Ze merken op dat alsnog op ontdekkende technieken kan worden overgegaan ‘als het nodig of wenselijk is’. Dat is wel erg vaag; in een bock over strategieën zou men wat specifiekere zingen mogen verwachten. Hoofstuk 9 kan model staan voor hoe het hele boek met zijn rijke materiaal in elkaar had kunnen zitten: een pregnant litcratuurover-
recensies 383 zicht als inleiding tot twee praktijkvoorbeelden, gevolgd door de procedure in schema, met als afsluiting een bondige discussie. Ook hoofdstuk 13, ‘Een imaginair afscheidsritueel’ (het handelsmerk van de eerste auteur), bevat voldoende strategische aanwijzingen. Al met al komt dit boek in zijn totaliteit helaas niet uit boven een verzameling casuïstische mededelingen. Dit neemt niet weg dat het toch lezenswaardig is en, zoals we van Van der Hart gewend zijn, ook zeer gemakkelijk te lezen. Al is het geen leerboek, het is een instructief leesboek. DICK N. OUDSHOORN Josephine R. Hilgard & Samuel LeBaron, Hypnotherapy of Pain in Children with Cancer, William Kaufmann Ine., Los Altos, California, 1984, 250 p. Het is bekend dat hypnose de pijn en angst kan verlichten bij heelkundige en bij chirurgische ingrepen. Zijn de beproefde notherapeutische methodes ook geschikt voor kinderen en ten die pijnlijke ingrepen moeten ondergaan, en zo ja, kunnen àlle patiënten ervan profiteren? Om deze en dergelijke vragen te antwoorden hebben de auteurs van het boek dat hier besproken wordt een uitnemend onderzoek verricht op twee kinderoncologische afdelingen. De kern van het boek betreft dit onderzoek en is te vinden in het derde hoofdstuk. Het onderzoek betreft kinderen van zes tot negentien jaar oud met leukemie en andere kwaadaardige ziektes, die herhaaldelijk beenmergpuncties (BP) moeten ondergaan waarvoor geen adequate plaatselijke verdoving mogelijk is. Bij de start van dit project werd bij 63 kinderen een basismeting gedaan (dus zonder hypnose. alleen maar observerend) door op de cruciale momenten een inschatting te maken van de mate van pijn en de mate van angst. Enerzijds is dit geschied door twee onafhankelijk van elkaar werkende beoordelaars, anderzijds heeft het kind ook een eigen inschatting gegeven. Vcrvoigens is de kinderen gevraagd wie mee wilde doen aan het hypnose-project, waarop 24 kinderen zich aanmeldden. Deze kinderen leden allemaal in hevige mate onder de ingreep; ze scoorden gemiddeld 7,1 punten op een IO-puntsschaal. Als ze voor een volgende beenmergpunctie (BP) moesten terugkomen werd de hele ingreep na inductie van hypnose door simulatie teerd, waarna de BP diezelfde dag ook daadwerkelijk in hypnose werd uitgevoerd. Op dezelfde wijze als bij de basismeting werd de