Jaargang 8 (1988)

discussie De waarde van onderzoek naar relatietherapie De reactie van Lange op het door ons gerapporteerde onderzoek (Emmelkamp, Van Linden van den Heuvell, Rüphan, Sanderman, Scholing & Stroink, 1988) vormt de aanleiding tot het geven van een kort commentaar. Eerst willen we op een paar punten verheldering aanbrengen om daarna in te gaan op een meer principieel punt: het verschil tussen een praktijk- en een onderzoeksetting. In ons onderzoek werden alle echtparen na een screeningsgesprek geïnformeerd over de opzet van het onderzoek. Zij wisten dat zij in eerste instantie één gestructureerde behandeling zouden krijgen, waarbinnen overigens het bespreken van hun problemen centraal zou staan. Uit eerder onderzoek was gebleken dat een dergelijk daardpakket’ tot belangrijke verbeteringen leidde (Boelens, kamp, MacGillavry & Markvoort, 1980; Emmelkamp, Van der Helm, Van Zanten & MacGillavry, 1984). Je kunt dan ook niet stellen dat je een echtpaar ‘afscheept’ door ze via een protocol’ te behandelen, integendeel. Verder is het thans nog verre van duidelijk wat voor type behandeling voor welk echtpaar het meest effectief is, al lijkt Lange (1988) wel die indruk te hebben. Je onthoudt een echtpaar dan ook niet iets door het geven van een standaardbehandeling. Gecontroleerd onderzoek naar de door Lange voorgestane meer idiosyncratische behandeling ontbreekt helaas. Lange lijkt een enigszins vreemd beeld te hebben van de protocollen en met name van cognitieve therapie voor blemen, als hij het heeft over ‘iemand te lijf gaan met kersverse ideeën over constructieve denkbeelden’, en ‘voorlichting over het fenomeen jaloezie’. De protocollen zaten zo in elkaar dat het aard mogelijk was om de problemen van de cliënten aan de orde te kunnen laten komen. In de communicatietraining gebeurde dit door communicatieve vaardigheden te oefenen, waardoor de cliënten in staat gesteld werden op een meer constructieve manier problemen te bespreken; dit gebeurde in de therapiezittingen aan de hand van eigen problemen. In de cognitieve herstructurerings-conditie werden specifieke irrationele ideeën van elk van beide partners uitgedaagd en werden (irrationele) verwachtingen ten aanzien van de eigen relatie besproken. Ook hierin stonden dus eigen problemen centraal (zie voor een uitgebreide beschrijving Sanderman & Rüphan, 1987). Het gaat hierbij dus niet om het geven van ‘voorlichting’, zoals Lange veronderstelt. Lange vindt het jammer geen zicht te hebben op de samenhang tussen gedragsmeting en vragenlijst. We hebben hier echter in ons artikel wel opmerkingen over gemaakt. De verbeteringen op de

discussie 28 r vragenlijsten geven geen, en de gedragsmeting geeft wel specifieke therapie-effecten te zien. In de communicatie-conditie verbetert de communicatie zoals vastgesteld met behulp van de gedragsmeting: bij de cognitieve conditie verbetert de communicatie daarentegen niet. Een directe vergelijking tussen vragenlijsten en gedragsmaten is in het artikel niet opgenomen; een kruisvalidatie was niet het doel van dit artikel. Lange ondergraaft zijn eigen kritiek door te stellen dat wij in bepaalde gevallen (echtpaar Tromp, De Jong) volstaan zouden ben met ‘uitsluitend communicatietraining’ of ‘uitsluitend een zetting over jaloezie en hoe je daar anders tegen aan kunt kijken’, terwijl hij anderzijds aangeeft dat beide condities ‘vast niet goed uit elkaar gehouden zijn’. Hoewel het moeilijk is om therapeutische procedures vrij sec toe te passen, zijn we van mening hierin aardig geslaagd te zijn, o.m. door het gebruik van vrij gedetailleerde boeken en een intrainingsfase. Tot slot willen wij hier ingaan op het essentiële verschil tussen een onderzoeksetting en een praktijksetting. Een aantal therapeuten heeft weerstand tegen het toepassen van een standaardprogramma. aard kunnen niet alle problemen met een standaardbehandeling worden opgelost (zeker niet wanneer het protocol een geringe breedte’ heeft). Daarnaast kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die een therapeutische aanpak nodig maken die toegesneden is op de specifieke problemen van het paar in kwestie; hiervan geeft Lange enige voorbeelden. Een aantal van zijn voorbeelden zijn overigens wel degelijk binnen een ‘standaardpakket’ te behandelen. Het stand is gelegen in de beoordeling van een onderzoeksprotocol als ware het een gewenst therapeutisch model. We propageren niet het standaard toepassen van een uitsluitend op communicatie gericht of uitsluitend cognitief programma. Elders (Sanderman & Rüphan, 1987) merkten we reeds op: ‘Het is nadrukkelijk niet onze bedoeling dat men dit therapieprotocol zonder meer overneemt. We hopen dat het een aantal leidraden kan geven en gaan er voorts vanuit dat de cognitieve therapeut bij overname van bepaalde procedures experimenten inbouwt, welke zo eigen zijn aan een integratieve nitieve behandeling’ (p. 78). Echter om door middel van onderzoek vast te stellen welke procedures zinvol zijn dienen binnen het kader van een onderzoek de behandelingscondities zo opgesteld te worden dat de procedure zo zuiver mogelijk wordt toegepast. Dat de collen niet zo ver zijn ‘uitgekleed’ dat de therapie op zich niet meer effectief is, bleek uit ons onderzoek. Overigens kan dergelijk zoek ook duidelijk maken dat allerlei thans door klinici effectief veronderstelde procedures meer op geloof dan op empirie gebaseerd zijn.

282 Dth 3 jaargang 8 september 1988 Lange brengt onzes inziens impliciet naar voren dat onderzoek gewenst is waarin het effect van standaardprotocollen vergeleken wordt met behandelingen welke gebaseerd zijn op een functionele analyse van de relatieproblematiek. Dergelijk onderzoek lijkt ons zeer gewenst, zoals wij ook al in onze discussie aangaven. Aan een dergelijk vergelijkend onderzoek – waarbij de behandeling overigens niet door goeroe’s, maar door doorsnee-relatietherapeuten aan RIAGG’s dient te worden uitgevoerd – willen wij graag meewerken. P. M. G. EMMELKAMP C. VAN LINDEN VAN DEN HEUVELL R. SANDERMAN Referenties Boelens, W., Emmelkamp, P. M.G., MacGillavry, D. & Markvoort, M. ( 1980 ). A clinical evaluation of marital treatment: Reciprocity counseling vs. system-theoretic counseling. Behavioura/ Ana/ysis & Modification, 4, 85-96. Emmelkamp, P. M.G., Linden van den Heuvel!, C. van, Rüphan, M” derman, R., Scholing, A. & Stroink, F. (1988). Partnerrelatietherapie: een vergelijking van training in communicatievaardigheden en cognitieve herstructurering. Directieve therapie, 8 (2), 101-115. Emmelkamp, P. M. G., Helm, M. van der, MacGillavry, D. & Zanten, B. van (1984). Marital therapy with clinically distressed couples: A ve evaluation of system-theoretic, contingency contracting, and tion skills approaches. In: K. Hahlweg & N. S. Jackson (Eds.), Marita/ Interaction: Ana/ysis and Modification, New York: Guilford. Lange, A. (1988). Vergelijkende groepsstudies en PRT. Directieve Therapie, 8 (2), 116-126. Sanderman, R. & Rüphan, M. (1987). Een cognitieve benadering van ner-relatietherapie; theoretische overwegingen en een therapieprotocol. Gedragstherapie, 20, 1, 77-88.