Jaargang 6 (1986)

re eens zes Carol M. Anderson & Susan Stewart, Mastering Resistance, Guilford Press, New York, 1983. Onlangs is de gezinstherapie betrokken geraakt in een verhitte sie over conceptuele en epistemologische kwesties, een discussie die door sommigen nogal afwijzend werd bestempeld als ‘epistoblabla’. In deze stroom van metatheoretische geestesprodukten is een boek verschenen dat door velen beschouwd zal worden als een verfrissend tegengif voor de conceptuele haarkloverij – een boek dat alleen al opmerkelijk is door zijn simpele, ongecompliceerde en pragmatische stijl namelijk Mastering Resistance door Carol M. Anderson en san Stewart. Het team Anderson en Stewart heeft voor het onderwerp stand’ gedaan wat David Reuben deed voor seks zij hebben woord gegeven op alles wat je altijd al wilde weten, maar nooit de vragen. Het boek heeft als subtitel ‘een praktische gids voor zinstherapie’ met de nadruk op het woord ‘praktisch’. In de lende hoofdstukken worden de veel voorkomende problemen ken waarmee men in de diverse stadia van de behandeling teerd wordt. In het hoofdstuk Initia! Resistances worden bijv. de problemen behandeld die vaak voorkomen in het begin van de pie, zoals wat te doen wanneer het gezin bezwaar maakt tegen zinstherapie, wat te doen wanneer de vader niet mee wil komen, enz. Het hoofdstuk getiteld Contract-related Resistances behandelt quent optredende problemen zoals weerstanden tegen het afsluiten van contracten en weerstanden tegen het zich houden aan afspraken. Een van de meest bruikbare en verfrissende hoofdstukken, vooral voor therapeuten in opleiding, gaat over het ter discussie stellen van de kundigheid van de therapeut. Hierbij wordt het probleem van de patiënt die vraagtekens zet bij de deskundigheid van de therapeut sproken. De schrijvers presenteren hun materiaal in een levendige, gezellige, ongecompliceerde stijl, die zelfs voor de echte beginneling lijk toegankelijk is. De opzet van het boek is die van oplossing, met duidelijk genummerde en geregistreerde problemen (bijv. openlijke verwerping van gezinstherapie door het gezin, volgd door verschillende oplossingen voor elk probleem: beeld, Ga Niet In Discussie en Ga Niet In De Verdediging; Wees Sympathiek). Het boek is gelardeerd met korte voorbeelden teneinde een idee te geven hoe de suggesties gebruikt zouden kunnen worden in de echte gezinstherapiesituaties. Gezinstherapeuten in opleiding en anderen die naarstig op zoek

recensies 8 5 zijn naar het antwoord op de vraag ‘wat te doen wanneer .. .’ zullen zich onweerstaanbaar aangetrokken voelen tot dit boek vol recepten voor direct advies en emotionele steun. Supervisoren van zinstherapeuten zullen een zucht van verlichting slaken nu ze hun pervisanten kunnen verwijzen naar hoofdstukken uit dit boek, in plaats van eindeloos vragen te moeten beantwoorden over de nieken om gezinnen in behandeling te krijgen en ze daar ook te den. Het is ook zeer wel mogelijk dat zelfs ervaren therapeuten, zich bijna schuldig voelend, even in het simpel georganiseerde achtige werk duiken om te zien wat Anderson en Stewart ven in situaties waarin bijv. een familielid niet wil praten. Het boek van Anderson en Stewart is uitgebreid in advies en knopt in theorie. In feite zo beknopt dat belangrijke theoretische gangspunten verdoezeld worden in de haast om op de ‘pragmatische’ kant van de zaken in te gaan. De precieze aard, betekenis en tuele validiteit van het begrip ‘weerstand’ wordt bijv. niet behandeld, zelfs niet in het eerste hoofdstuk, dat toch gepresenteerd wordt als een overzicht met betrekking tot het begrip ‘weerstand’. Nergens in dit overzicht maken de schrijvers duidelijk welk conceptueel schema of welke veranderingstheorie aan hun benadering ten grondslag ligt, noch bespreken zij de geldigheid van het begrip ‘weerstand’, of de noodzaak ‘weerstand’ als een ‘probleem’ te zien dat oplossing hoeft. Zij gaan er juist van uit dat het (geconcretiseerde) concept van weerstand een gegeven is en steken dan snel van wal met te ren dat tot nu toe niemand ons heeft laten zien hoe we er mee om moeten gaan. In feite wijzen zij elk onderzoek naar de aard of de bruikbaarheid van het concept van de hand als te gecompliceerd, zien de huidige diversiteit van meningen op dit gebied en stellen taalweg: ‘Oude concepten (zoals weerstand) sterven nooit, ze worden slechts geheretiketteerd en eindeloos aangepast. Terwijl het teren van weerstand ( … ) tijdelijk de negatieve houding van ten kan beïnvloeden, zoals bij het omdopen van ‘psychopaat’ tot ciopaat’, krijgt het nieuwe etiket al snel de oude connotatie ( … ). Het zou ongetwijfeld veel beter zijn, wanneer op het gebied van de zinstherapie een samenhangende theorie met betrekking tot stand ontwikkeld zou worden( … ). Echter, gezien de huidige scheidenheid in opvattingen op dit gebied is het niet waarschijnlijk dat een samenhangende theorie snel te verwachten zal zijn. Er is met betrekking tot weerstand teveel waar gezinstherapeuten het niet over eens zijn of wat niet besproken is ( … ). Daar er vooralsnog geen ke is van een samenhangende theorie over weerstand, moeten therapeuten leren gebruik te maken van een operationele, pragmatische zienswijze, die weerstand beschouwt als een natuurlijk en universeel ver-

86 Dth 1 jaargang 6 februari 1986 schijnsel, iets waar een therapeut mee moet leren leven’ (p. 23) vering van de recensent). Deze paard-achter-de-wagen-benadering adviseert therapeuten een ‘onvermijdbaar probleem’ op te lossen voor zij zich afvragen of het nodig is het als een ‘probleem’ te conceptualiseren, wat de betekenis is van het begrip zelf en/of voordat zij een veranderingstheorie wikkelen die de noodzaak van dit geconcretiseerde concept steunt. Deze massale poging tot simplificatie en conceptuele grote schoonmaak heeft het nadelige effect dat aan het begrip een soort de facto-bestaan wordt toegeschreven. Zoals DeShazer (1984) stelt, is weerstand lang niet voor iedereen een probleem, noch is het noodzakelijkerwijs een ‘universeel schijnsel’ of ’therepeutisch lot’. Het is voornamelijk een probleem voor diegenen die denken in termen van gesloten systemen. de van de gesloten-systeem-theorie kan het gehele systeem (of steem) geconceptualiseerd worden als samengesteld uit veronderstelde onafhankelijke delen. Deze (geconcretiseerde) onderdelen worden dan verondersteld op elkaar te reageren, zó dat het ene onderdeel het andere kan ‘weerstaan’. Het gevaar van een gesloten-systeem-visie is dat het stimuleert het lineaire denken toe te passen op ecosystemen die veranderen door ‘determinatieketens’, die op zijn minst circulair en waarschijnlijk meer complex zijn (DeShazer, 1984). Op deze nier van denken is eerder gezinspeeld in Bateson’s concept van ping up the ecology’ (Bateson, 1977). Voor diegenen die denken in termen van open systemen is stand geen ‘universeel verschijnsel’, omdat open systemen geen meostatische mechanismen of tegenstellingen tussen subsystemen pliceren. Open-systeem-theorie leidt juist tot de aanname van een grotere complexiteit, activiteit en interactie. Uitgaande van deze naderingswijze is het concept van weerstand onnodig en overbodig. Mijn eigen visie is vrijwel gelijk aan die van DeShazer, hoewel ik zijn keuze van het begrip ‘samenwerkend’ net zo ongelukkig vindt als het begrip ‘weerstand’, omdat beide begrippen verwarrend zijn door een te weidse betekenis. Niettemin ben ik het met hem eens dat op dit moment een open-systeem-model het best de complexe interacties duidelijk maakt die zich voordoen in het systeem van peut. In dit model worden activiteitenpatronen in het ecosysteem van gezin-en-therapeut beschouwd als cyclische, niet lineaire, in elkaar grijpende feed-back-mechanismen, waarbij verandering een gevolg is van complexe wisselwerkingen. En dan wordt ‘weerstand’ alleen maar tot een verkeerde naam voor een zeer klein interactioneel derdeel – een ‘stilleven’ in het proces – dat niet geconcretiseerd of verheven hoeft te worden tot de status van een universeel probleem.

recensies 87 Wanneer Anderson en Stewart terughoudender waren geweest bij het bombarderen van weerstand tot ‘universeel probleem’, zouden deze methodologische discussies wellicht vermeden hebben kunnen worden. Voor zulke ras-pragmatici als Anderson en Stewart, zijn zij er zeker in geslaagd nieuwe epistemologische discussiepunten in te brengen waar weer enige tijd over nagedacht kan worden door hen die daar behoefte aan hebben. Dit is in ieder geval iets waar we hen dankbaar voor moeten zijn. DEBORAH LAPIDUS psycholoog en gezinstherapeut La Jolla, California, USA (Vertaling: Olga Floris) Referenties Bateson, Gregory (1977), The Birth of a Matrix or Double Bind and mology. In: Berger, M., (Ed.), Beyond The Double Bind, New York, ner-Maxel, 1977. DeShazer, Steve (1984), The Death of Resistance. Family Process, maart 1984, 33(1), 11-17. Meir Gross (ed.), Pseudoepilepsy. Lexington Books, D. C. Heath and Co” Lexington, Massachusetts, Toronto. 1983; 277 blz. Pseudoepilepsy handelt over epileptische en niet-epileptische len; over oorzaken, diagnostiek en behandeling. In zijn voorwoord verklaart Gross zich tegenstander van een te sterke verwijdering sen psychiatrie en andere medische specialismen; hij richt zich dan ook (o.a.) tot alle artsen en dat heeft geleid tot een boek dat voor twee derde deel bestaat uit elf bijdragen van even zoveel auteurs over allerhande lichamelijke oorzaken van aanvallen. Een derde deel is wijd aan hysterische c.q. functionele c.q. psychogene aanvallen. Gross beschrijft hoe hypnose een grote rol kan spelen bij diagnostiek en behandeling van functionele aanvallen, wat niet verwonderlijk is, daar dergelijke aanvallen als dissociatiefenomenen opgevat kunnen worden. Gross noemt drie welomschreven criteria, die pleiten voor de functionele aard van aanvallen: ( 1) de patiënt is goed baar; (2) de aanvallen kunnen in trance worden opgewekt èn peerd (bij afwezigheid van EEG-afwijkingen); (3) amnesie voor gaande aanvallen kan tijdens trance worden opgeheven. Hij baseert